1. Al d’ere, lof en glorie zij U, o grote Heer,
tot wie hosanna’s klonken uit kindermonden teer.
Gij zijt de koning Isr’els, geboren Davids Zoon,
komt in de naam des Heren met eens gezalfden kroon.
2. De eng’len in de hemel verheerlijken uw naam,
wijl mens en heel uw schepping getuigen van uw faam.
Het volk dat U vereerde, lei palmen voor U neer;
zo bieden wij met liefde ons hart aan U, o Heer.
3. Aan U, voor uw beproeving, is eerbetoon geschied.
Tot U, nu hoog verheven, rijst dankbaar ook ons lied.
G’aanvaardde hun aanbidding; doe evenzo nu, Heer,
Gij die ons hoogste streven verdient voor immermeer.