1. ’t Licht van de morgen tint goudgeel de lucht,
schemer en schaduw, ze nemen de vlucht;
’t aardrijk ontwaakt uit zijn sombere nacht;
Jezus heeft leven, nieuw leven gebracht.
2. ’t Rijk van de dood bindt des levens Vorst niet;
Hij is verrezen, Hem huldigt ons lied.
Eeuwig zit Hij aan de rechterhand Gods;
kroont Hem, uw Koning, belijdt Hem, uw Rots.
3. Lieflijke morgen, van Gods licht vervuld;
zie, hoe het zonlicht de schepping verguldt.
Hemel en glorie weerschijnen in ’t graf
sinds Hij verrees, ’t eeuwig leven ons gaf.