1. De eerste noël van ’t engelenkoor
kwam enkele herders in ’t veld ter oor.
Zij hielden bij hun kudde de wacht
in die koude donk’re winternacht.
[Chorus]
Noël, noël, noël, noël,
ere de Koning van Israel.
2. Zij keken omhoog en zagen een ster
met heldere glans in het oosten ver;
op heel de aarde zag men haar pracht,
zo bleef zij stralen dag en nacht.
[Chorus]
Noël, noël, noël, noël,
ere de Koning van Israel.