Hoofdstuk 13
Het priesterschap: het bestuur en het gezag van God
Het priesterschap (…) is een levende macht.1
Uit het leven van John Taylor
Voor John Taylor was het priesterschap, naast de bevoegdheid om in Gods naam te handelen, ook een macht waarmee veel grote zaken tot stand konden worden gebracht. Hij predikte dat priesterschapsdragers hun priesterschap actief moesten gebruiken om anderen te dienen en Gods doeleinden te verwezenlijken. Hij moedigde alle priesterschapsdragers aan om hun taken te vervullen en hun roeping groot te maken. Hij zei: ‘De leraar of diaken die zijn taak vervult, is veel eerzamer dan een president of een van de twaalf die dat niet doet.’2
President Taylor had ook respect en bewondering voor de bevoegdheid van de mensen die hun priesterschap gebruikten om hem en zijn gezin van dienst te zijn. Zijn nederige respect voor het gezag van het priesterschap komt tot uitdrukking in een verhaal dat zijn zoon, Moses W. Taylor, ooit heeft verteld over een avond dat het gezin Taylor door de huisonderwijzers werd bezocht. ‘Een van de huisonderwijzers was een zestienjarige jongen’, herinnert de jonge Taylor zich. ‘Die avond was het zijn beurt om het woord te voeren. Vader riep het gezin bijeen, liet de huisonderwijzers weten dat iedereen er was en zei: “We zijn een en al oor en wachten op uw instructies.”’
De jongen vroeg toen aan president Taylor of zij dagelijks als gezin en persoonlijk baden, of zij hun naasten goed behandelden, geregeld naar de kerk gingen en de leiders van de kerk steunden. ‘Deze vragen werden een voor een door mijn vader beantwoord, net zo nederig als dat het jongste lid van het gezin dat gedaan zou hebben. Nadat de huisonderwijzers hun taak verricht hadden, vroegen ze mijn vader of hij nog instructies voor hen had.
‘Hij zei dat hij tevreden was over hun getrouwheid en bedankte hen voor hun bezoek. Hij moedigde hen aan om zo vaak mogelijk langs te komen, omdat priesterschapsdragers – met de macht van God – veel goeds voor zijn gezin konden betekenen. Hij zei dat er geen belangrijkere roeping in de kerk was dan die van leerkracht. Hij vroeg of zij vooral aandacht aan zijn kinderen wilden schenken en hen als een vader raad wilden geven.
‘“Ik ben niet vaak thuis”, zei hij. “Ik ben vaak voor de kerk op pad en ben bang dat als mijn kinderen niet geregeld goede raad ontvangen, zij kunnen af dwalen.”’3
Leringen van John Taylor
Het priesterschap is de macht van God.
Wat is het priesterschap? (…) Ik zal in het kort uitleggen dat het het bestuurssysteem van God is, op aarde of in de hemel, want het is door die macht of dat beginsel dat alles op aarde en in de hemel wordt bestuurd, en door die macht wordt alles gehandhaafd en in stand gehouden. Alles wordt erdoor bestuurd, alles wordt erdoor geleid, alles wordt erdoor gehandhaafd – en het heeft te maken met alles waar God en de waarheid mee zijn verbonden. Het is de macht die God aan de intelligenties in de hemelen en de mens op aarde heeft gegeven; en als we in het celestiale koninkrijk van God aankomen, zullen we de volmaakste orde en eendracht aantreffen, want daar bevindt zich het volmaakte patroon, de volmaakste vorm van bestuur; en waar en wanneer die beginselen op aarde tot ontwikkeling zijn gekomen, hebben ze, evenredig aan hun verspreiding en naleving, zegeningen en het eeuwig heil van de mens tot stand gebracht. En als het bestuur van God op grotere schaal wordt aanvaard, en als het gebed van Jezus, dat Hij zijn discipelen leerde, wordt verhoord, en Gods koninkrijk op aarde komt, en hier op aarde gelijk als in de hemel zijn wil wordt gedaan [zie Matteüs 6:10], dan, en echt dan pas, kunnen de universele liefde, vrede, harmonie en eenheid standhouden.4
[Het priesterschap] is (…) het beginsel en de macht waardoor [God] zijn zaken, zijn werelden, zijn koninkrijken, zijn mogendheden, zijn machten, zijn intelligenties en alles wat zich onder of boven Hem bevindt, leidt, bestuurt en regelt.5
De macht die zich door de priesterschap manifesteert, is eenvoudigweg de macht van God, want Hij is het hoofd van de priesterschap (…); en met dit beginsel zijn alle werken van God tot stand gebracht, op aarde of in de hemel; en iedere manifestatie van macht door middel van de priesterschap op aarde is eenvoudigweg gedelegeerde macht van de priesterschap in de hemel. Hoe meer de priesterschap op aarde zich assimileert met en zich onderwerpt aan de priesterschap in de hemel, hoe meer macht we zullen ontvangen.6
De priesterschap op aarde krijgt leiding uit de hemel.
God heeft de priesterschap georganiseerd, en die priesterschap bestuurt alles op aarde en in de hemel; een deel ervan bestaat in de hemel, en een ander deel op aarde; ze werken samen aan de opbouw van Zion, de verlossing van de doden en de levenden, en de totstandbrenging van de ‘tijden van de wederoprichting aller dingen’. [Zie Handelingen 3:21.] En omdat zij zo nauw verbonden zijn, is het noodzakelijk dat er communicatie tussen de een en de ander plaatsvindt, en dat de mensen op aarde instructies krijgen van hen in de hemel ontvangen, die op de hoogte van hemelse én aardse zaken, en ervaring in beide hebben, want ze zijn voorheen met hetzelfde priesterschap op aarde werkzaam geweest.7
Het is de omgang en communicatie met de priesterschap in de hemel waardoor de priesterschap op aarde macht, leven en kracht ontvangt, want anders zouden ze als een dode en verdorde tak zijn: en als iemand leven, of macht, heeft is het de macht en het leven van het priesterschap, de gave en macht van God, door de reguliere kanalen van het priesterschap, zowel in de hemel als op aarde; en zonder willen doen, is als een beekje dat water wil hoewel de bron leeg is, of als een tak die voeding wil hoewel de stam bij de wortels is doorgezaagd: een kerk zonder het priesterschap is waardeloos - een opgedroogde bron, een dode en verdorde boom.8
Geen mens [kan] dit koninkrijk op eigen kracht leiden. Dat is onmogelijk, tenzij God bij hem is en aan de kant van de ouderlingen van Israël staat. Met Hem aan hun kant zal alles goed verlopen, en zullen de kennis en de openbaringen van God uitgestort worden. Zijn wet zal bekendgemaakt worden en de beginselen van de waarheid zullen worden ontvouwd; anders is het niet het koninkrijk van God. En wij moeten ons allemaal voor God verootmoedigen en naar de leiding van de Almachtige streven. (…)
Er is een beginsel verbonden met het koninkrijk van God dat God in alles erkent, en dat de priesterschap in alles erkent, en wie dat niet doen, kunnen zich maar beter snel bekeren, anders zullen zij heel snel tot stilstand komen. Dat zeg ik u in de naam van de Heer. Denk niet dat u wijs bent en de priesterschap kunt besturen en manipuleren, want dat kunt u niet. God bestuurt, reguleert, beveelt en staat aan het hoofd, en ieder mens heeft zijn plaats. De ark van God hoeft niet op zijn plek te worden gehouden [zie 2 Samuël 6:3, 6–7], vooral niet door onbekwame mannen zonder openbaring en zonder kennis van het koninkrijk van God en zijn wetten. We zijn betrokken bij een groot werk, en wij moeten ons voorbereiden op het werk dat nog verricht moet worden, en wij moeten God, zijn gezag, zijn wet en zijn priesterschap in alles erkennen.9
Wij willen God dienen, in dit leven en in de eeuwigheden die nog komen. Daar zijn we aan begonnen, en we zullen met de hulp van God en het licht van zijn Heilige Geest, en de openbaringen die Hij ons van tijd tot tijd geeft, proberen met de priesterschap in de eeuwige werelden samen te werken, hetzij op deze aarde of in de hemelen. Wij blijven werkzaam totdat het werk, dat God deze aarde heeft toebedacht, is volbracht, en de levenden en de doden zijn verlost, voor zover zij volgens de eeuwige wetten die in de hemel bestaan, en volgens de decreten van de Almachtige, verlost kunnen worden. (…)
Ik zeg altijd: ‘O God, leid mij op de goede weg; o God, vrijwaar me van al het kwaad; o God, ik ben een arm, slap, zwak, feilbaar mens, vol zwaktes. Ik heb de hele dag uw hulp nodig. O God, help me.’ Dat zijn mijn gevoelens en de gevoelens van de leden van het Eerste Presidium, van de Twaalf en anderen. We weten dat we de hulp van de Almachtige nodig hebben. We proberen nederig te zijn en trouw aan onze verbonden. En als wij naar de raad van God luisteren, zijn wetten naleven en doen wat Hij van ons verwacht, zal Hij ons helpen en zegenen, en zal Hij Zion zegenen en Israël beschermen.10
We hebben het priesterschap gekregen om Zion op te bouwen.
Waarvoor is dit priesterschap ons gegeven? Om het Zion van onze God op te bouwen. Waarvoor? Om een einde te maken aan goddeloosheid, verwording, wellust, leugens, diefstal, oneerlijkheid, begeerte en allerlei kwaad, en om nadruk te leggen op geloof, zachtmoedigheid, naastenliefde, reinheid, broederlijke genegenheid, waarheid, integriteit, eerlijkheid en alles wat bedoeld is de mens te verhogen en te verbeteren, opdat wij ware en geschikte vertegenwoordigers van God de Vader zijn, dat wij zijn wil leren gehoorzamen, en dat zijn wil op aarde zoals in de hemel zal geschieden.11
Deze begerenswaardige uitkomst tot stand te brengen – teneinde de schepping tot haar oorspronkelijke volmaaktheid te herstellen en het doel van de schepping te volbrengen; teneinde de mens te verlossen, te redden, te verhogen en te verheerlijken; teneinde de doden en de levenden en alles wat leeft volgens de wet te verlossen – is de reden dat het priesterschap in deze laatste dagen op aarde is gekomen. Opdat gedaan wordt wat nog niet gedaan is; opdat de werken van God vervolmaakt worden; opdat de tijden van de wederoprichting aller dingen komen, en opdat we, in samenwerking met de eeuwige priesterschap in de hemel (die zonder ons, noch wij zonder hen, niet tot volmaking komen), alles tot stand brengen wat God heeft bedacht of door de Geest van God gesproken, bij monde van alle heilige profeten sinds het begin van de wereld. (…)
De priesterschap in de hemel verenigt zich met ons om die doelen te verwezenlijken, en omdat zij zich door hetzelfde beginsel laten leiden, zodat onze werken overeenkomen – zodat er wederkerigheid van handeling is, en dat Gods wil (voor zover het ons aangaat) op aarde gebeurt zoals in de hemel. Dat is het wat we moeten leren en dat is wat we moeten doen om onze roeping te vervullen, en ervoor te zorgen dat onze werken aanvaardbaar zijn in de ogen van God en de heilige engelen, en ook in de ogen van onze broeders, die in de priesterschap in Gods koninkrijk op aarde met ons samenwerken.12
De kerk heeft het priesterschap voor dit doel gekregen, om te graven, te planten, te verzorgen, juiste beginselen te verkondigen, en de orde in het koninkrijk van God te ontplooien, duivels te bestrijden en de algemene autoriteiten van de kerk van Christus op aarde steun te verlenen. Het is onze plicht om samen te werken en een eenheid te vormen – een grote, verenigde falanx [een schare], die trouw aan het koninkrijk van God heeft gezworen; dan zal alles rustig, vredig, gemakkelijk en zonder al teveel problemen vooruitgaan.13
Het priesterschap is gegeven ten behoeve van de mens.
Het priesterschap is altijd tot zegen van het mensdom gegeven. Mensen praten erover alsof het voor het welzijn van het individu was bestemd. Wat staat er over Abraham geschreven? ‘In u en uw nakomelingen’ – Wat? Ik zal u zegenen. Dat klinkt op zich wel goed. Maar ‘in u en in uw nakomelingen zullen alle geslachten der aarde worden gezegend.’ [Zie Abraham 2:11.] Laten we optreden in de hoedanigheid van weldoener, en als we nakomelingen van Abraham zijn, laten we dan in zijn voetsporen treden en de beloften waardig zijn, laten we onze gevoelens zo wijd als de eeuwigheid maken en proberen alle mensen om ons heen te zegenen, op te bouwen en te verheffen; opdat we ons gezamenlijk zullen verheugen, en we verhoogd worden door de beginselen die voor het welzijn van alle mensen zijn geopenbaard. (…)
Als ik bisschop was, weet ik niet wat ik zou doen, maar ik weet wel wat ik zou moeten doen. Dan zou ik zeggen: ‘Vader, u hebt een groep heiligen aan mijn zorg toevertrouwd. Help me zodat ik goed voor hun aardse welzijn zal zorgen en ook hun geestelijke welzijn zal bevorderen, en erop toe zal zien dat zij op de juiste wijze in de levenswetten onderricht worden: Help me ook bij het onderricht aan de leerkrachten die onder mijn mensen uitgaan, opdat zij vervuld van de Heilige Geest mogen zijn, tot zegen van de mensen, dat ik met de hulp van mijn broeders een Heiland onder hen mag zijn. Zo moet ik me als bisschop voelen en gedragen; en zo behoort u, bisschoppen, zich te voelen en te gedragen, nederig en met een verlangen om het goede te doen. En ook: als ik priester, leraar of diaken was, en onder het volk rondging als leerkracht, zou ik over hun welzijn willen waken.14
[Jezus heeft gezegd]: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik U liefheb.’ Als gij Mij liefhebt, als gij mijn vriend en discipel bent: ‘Weid mijn lammeren.’ Dat was niet zo moeilijk; daar was hij voor geroepen. ‘Hij zeide ten tweeden male weder tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed mijn schapen.’ En een derde keer stelde de Heiland dezelfde vraag aan Petrus, en toen hij die als daarvoor beantwoord had, zei Hij: ‘Weid mijn schapen.’ [Zie Johannes 21:15–17.] Wat is de plicht van de apostelen, de ringpresidenten, de hogepriesters en de zeventigen, vooral als ze een algemeen presiderende functie hebben? Als Jezus hier zou zijn, zou Hij u zeggen dat u uw flauwekul moet wegdoen, uw dwaasheden en zwaktes, en u meer als man en heilige moet gedragen, aan het werk moet gaan en zijn schapen moet weiden.15
God geeft macht aan hen die het priesterschap grootmaken.
Als wij onszelf en onze positie begrijpen, moet voor ons gelden: het koninkrijk van God eerst en wijzelf daarna. Als we leren iets kleins te doen, zal de Heer ons waarschijnlijk zeggen iets groters te doen, omdat wij erop zijn voorbereid. (…) Als wij het volk van God zijn, en Hij op ons vertrouwt om zijn grote werken te verwezenlijken, dan moeten we iets meer doen dan we hebben gedaan, en moeten we bereid en gehoorzaam zijn om naar de influisteringen van de Geest en de dienstknechten van de Heer te luisteren. Als we dat doen, zal iedere opdracht vreugdevol en prettig zijn, zal er gemoedsrust in ons hart zijn en zal de vrede van God in onze woning verblijven; de Geest van de Heer zal ons vergezellen, en wij zullen de hele dag met vreugde en blijdschap vervuld zijn, en dat zal tot het einde zo blijven. Ik zie niet in hoe we al dit werk kunnen verrichten zonder onderricht van de Heer, en daarom heeft Hij zijn heilig priesterschap georganiseerd.16
Er rust net zoveel verantwoordelijkheid op de schouders van de priesters, leraren en diakenen, en zij van het lage priesterschap als op welk lid van de kerk ook. Wat is het gevolg als zij hun taken niet verrichten? Dan gaan de mensen naar het Quorum der Twaalf of naar het Eerste Presidium, ze slaan de dichtstbijzijnde autoriteiten over, waardoor er verwarring en wanorde ontstaat en er nodeloos kostbare tijd verloren gaat; (…) en dat allemaal omdat de mensen hun taken niet kennen en uitvoeren.
En wat gebeurt er met ons als wij over kleine dingen redetwisten? Dan verliezen we onze roeping uit het oog en vergeten we dat dit koninkrijk op aarde is gevestigd om rechtschapenheid en de wetten van de hemel op aarde te brengen, het mensdom tot zegen te zijn en de levenden en de doden te verlossen. Dan vergeten we waarom we hier zijn en waarom het koninkrijk van God is gevestigd. Niet alleen voor u, voor mij of iemand anders, maar voor het welzijn van de wereld en voor het eeuwig heil van de mens. Er wordt van ons allemaal verwacht dat wij de verschillende taken verrichten die ons zijn opgedragen. Zijn we niet schuldig in de ogen van God als we ze verwaarlozen? Waar komen onze moeilijkheden vandaan? Omdat de priesterschapsdragers, zoals ik al vaker heb gezegd, hun taken niet uitvoeren en niet oplettend en trouw zijn.17
Ik heb op mijn reizen mensen gezien die, net als de discipelen van Jezus vanouds, een groot verlangen naar macht hebben en graag willen weten wie het belangrijkst is. Dat is dwaas, want eer komt niet uit een bepaalde functie voort, maar komt tot iemand die zijn ambt en roeping grootmaakt. Als er uit en door het priesterschap enige eer te behalen valt, dan is die van God afkomstig, en we mogen zeker niet over een gave opscheppen als we geen hand hadden in die gave dan die alleen ontvangen te hebben. Als die van God afkomstig is, behoort Hem en niet ons de eer toe, en het grootmaken van onze roeping is de enige manier waarop wij eer of invloed kunnen ontvangen.18
Ideeën voor studie en bespreking
-
Wat is het priesterschap van God? Welke zegeningen staan ons door het priesterschap ter beschikking? Wat vind u ervan dat God de macht van het priesterschap aan de man heeft toevertrouwd?
-
Hoe kan ieder gezinslid de macht van het priesterschap thuis versterken?
-
Waarom is het belangrijk dat priesterschapsdragers voortdurend door de Heer geleid worden?
-
Hoe kan het priesterschap ‘de mens verlossen, redden, verhogen en verheerlijken’?
-
Welke zegeningen hebben u en uw dierbaren ontvangen dankzij het rechtschapen gebruik van het priesterschap? Hoe kunnen vrouwen in de zegeningen van het priesterschap delen?
-
Wat voor gelegenheden voor dienstbetoon van de priesterschap zijn er in uw omgeving? Hoe kunnen priesterschapdragers gezinnen versterken waar geen priesterschapsdrager is?
-
Lees LV 84:33–34. Wat houdt het in om een priesterschapstaak groot te maken? Wat houdt het in om welke roeping ook in de kerk groot te maken? Hoe kunnen we hulp bieden aan de leden in onze wijk of gemeente die hun roeping proberen groot te maken?
Relevante teksten: 1 Korintiërs 4:20; 1 Timoteüs 4:12–16; Jakob 1:18–19; LV 58:26–28; 84:18–21, 26–27, 33–34; 107:99–100