Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 18: Dienen in de kerk


Hoofdstuk 18

Dienen in de kerk

Wij stellen allemaal belang in het werk van God in deze laatste dagen, en we behoren daar allemaal aan mee te werken.1

Uit het leven van John Taylor

Vanaf het moment van zijn bekering was John Taylor gemotiveerd om zich volledig aan het werk van de Heer toe te wijden. Over zijn roeping tot apostel in 1837 heeft hij het volgende gezegd: ‘Het werk leek geweldig, de taken moeilijk en verantwoordelijk. Ik voelde mijn eigen zwakte en nietigheid; maar ik was vastbesloten mijn taak met behulp van de Heer groot te maken. Toen ik het mormonisme aanvaardde, deed ik dat zeer bewust. Ik keek wat er bij kwam kijken. Ik beschouwde het als een levenslang werk en kwam tot de conclusie dat het alleen dit leven betrof, maar ook de eeuwigheid, en ik wilde mij niet terugtrekken, hoewel ik mij incapabel voelde.’2

Dit ‘levenslange werk’ dat hij verwachtte, zou werkelijkheid worden. In al die jaren dat hij zich voor de kerk inzette, vertrouwde John Taylor op de Heer, in het besef dat de Heer hem zou steunen en helpen om Gods wil te vervullen als hij getrouw diende. Een voorbeeld van de manier waarop de Heer zijn dienstknechten steunt, vond plaats toen ouderling Taylor het evangelie op het eiland Man verkondigde. Hij liet bij een drukkerij een aantal brochures drukken, als antwoord op de valse beschuldigingen tegen de kerk en de profeet Joseph Smith. De drukker weigerde echter de brochures te drukken als er niet eerst volledig betaald werd. Omdat hij de brochures zo snel mogelijk wilde verspreiden, bad ouderling Taylor om hulp. En die liet niet lang op zich wachten.

‘[Een] paar minuten na zijn gebed kwam er een jongeman aan de deur. Hij overhandigde ouderling Taylor een envelop en liep weg. Hij kende de jongeman niet. In de envelop zat wat geld en een briefje met de woorden: “De arbeider is zijn loon waard.” Er stond geen afzender op. [Een] paar minuten later kwam er een arme vrouw, een visverkoopster, langs, die wat geld wilde geven om hem in zijn werkzaamheden te steunen. Hij zei dat er genoeg geld op de wereld was en dat hij haar geld niet wilde aannemen. Zij zei dat de Heer haar zou zegenen en dat zij er meer mee geholpen zou zijn als hij het aannam. Hij nam het aan en tot zijn verbazing was het beetje geld van de arme vrouw en het geld van de jongeman precies het bedrag dat hij aan de drukkerij moest betalen.’3

Leringen van John Taylor

Wij hebben allemaal de plicht om in de kerk te dienen en onze roeping groot te maken.

Het is niet juist te veronderstellen dat de last van het koninkrijk alleen op de Twaalf of het Eerste Presidium rust, naar gelang de situatie, of op de ringpresidenten, of op de hogepriesters, of de zeventigen, of op de bisschoppen, of op welke functionaris in de kerk en het koninkrijk van God ook; integendeel, wij hebben allemaal verschillende taken uit te voeren. En dat geldt niet alleen voor de mannen, maar ook voor de vrouwen. Iedereen heeft bepaalde taken voor God te verrichten. De organisatie van deze kerk en dit koninkrijk heeft specifiek tot doel iedereen een functie te geven, en er wordt dan van iedereen met een functie verwacht dat hij of zij zijn ambt of roeping grootmaakt.4

Als u uw roeping niet grootmaakt, zal God u verantwoordelijk houden voor diegenen die u had kunnen redden als u uw plicht had vervuld.5

Wat houdt het in om een heilige te zijn? En hoe goed vervullen u en ik de taken die op de schouders van de heiligen van God rusten, op die van de ouderlingen in Israël, van een vader of moeder in een gezin? Laten we ons dit afvragen. Verrichten wij onze taken om het koninkrijk van God op te bouwen en zijn werk hier op aarde te bevorderen? En wat doen we om die heerlijkheid in de laatste dagen tot stand te brengen? Wat doen we om hieraan bij te dragen? Doen we enkele taken of doen we al onze taken? En wat is eigenlijk onze positie? Dergelijke zaken moeten wij afwegen en overwegen, we moeten erachter komen wat voor verantwoordelijkheid we op ons genomen hebben.6

Het is niet voldoende (…) dat we ons hebben laten dopen en door handoplegging de gave van de Heilige Geest hebben ontvangen. Het is zelfs niet voldoende om onze [tempelverordeningen] te ontvangen. We moeten iedere dag en ieder uur onze godsdienst naleven, de Geest van God koesteren en die voortdurend bij ons hebben als “een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” [Johannes 4:14]. Hij zal ons de doelen en plannen van God ontvouwen, manifesteren en verduidelijken, opdat we in staat zullen zijn om als zoons en dochters van God onze roeping groot te maken. (…) Het is voor eenieder zeer moeilijk om het goede te doen, de juiste gedachten te hebben, de juiste woorden te spreken en de wil en de wet van God op aarde te vervullen, en derhalve de noodzaak van de organisatie van de kerk, het koninkrijk van God op aarde, van de georganiseerde priesterschap, van de legitieme kanalen, controles, grenzen, wetten en besturen die de Almachtige heeft geïntroduceerd om zijn kerk en koninkrijk op aarde te leiden, te instrueren, te beschermen, te steunen, op te bouwen en vooruit te helpen. (…)

(…) We kunnen de kerk met de takken, de wortels en de stam van een boom vergelijken. De takken groeien goed op een gezonde stam, en een takje met een paar groene blaadjes en wat vruchten is zeer productief, mooi en aangenaam, maar het is slechts een deel van de boom, niet de hele boom. Waar krijgt het zijn voedingsstoffen vandaan? Van de wortels en de stam, en van de verschillende takken aan de boom. (…)

Als een heilige kunt u zeggen: ‘Ik denk dat ik mijn taak goed begrijp en uitvoer.’ Dat klopt misschien ook wel. U ziet dat ene takje. Het is groen, het bloeit en het ziet er prachtig uit. Het is een onderdeel van de boom en zit aan de stam en de wortels vast. Maar kan de boom zonder het takje leven? Jazeker. Het hoeft niet op te scheppen: ‘Wat ben ik toch mooi groen, wat bloei ik, wat ben ik gezond, wat gaat het goed met me. Ik bevind me op de juiste plaats en doe wat goed is.’ Maar kan de boom zonder de wortels? Nee; het takje is slechts een onderdeel van de boom. En dat geldt ook voor de mens. (…)

Dit is een passende gelijkenis van de kerk en het koninkrijk van God. We zijn aan elkaar verbonden, verenigd door de band van een gemeenschappelijk verbond. We maken deel uit van de kerk en het koninkrijk van God, in de laatste dagen door de Heer op aarde geplant, om zijn doelen te bereiken, zijn koninkrijk te vestigen en alles tot stand te brengen wat Hij door middel van al zijn heilige profeten vanaf het begin van de wereld heeft gesproken. We nemen allemaal onze juiste plaats in.

Als we onze roeping grootmaken, eren we God. Daar waar we onze roeping grootmaken, bezitten we een deel van de Geest van God; daar waar we onze roeping grootmaken, vormen we gezamenlijk de boom; daar waar we onze roeping grootmaken, stroomt de Geest van God door de juiste kanalen, waardoor wij de juiste voeding kunnen ontvangen, en de juiste instructies voor ons welzijn, geluk en belang in deze wereld en de volgende wereld.7

Het werk van God groeit en verbreidt zich, en zal zich blijven verbreiden totdat de woorden van de profeet in vervulling gaan, die heeft gezegd: ‘De kleinste zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk; Ik, de Here, zal het te zijner tijd met haast volvoeren’ [Jesaja 60:22] maar Hij verwacht dat iedereen zijn plaats inneemt om zijn roeping groot te maken en God te eren. En hoewel er duivels zijn (…), is er veel goedheid, deugdzaamheid en zelfopoffering, en een groot verlangen om de wil van God te doen en zijn doelen te verwezenlijken. En er wordt van elke man en vrouw verwacht dat zij hun deel doen.8

Als we in de kerk werkzaam zijn, moeten we ons schikken naar het woord, de wil en de wet van God.

Net als Jezus zijn wij hier niet om onze eigen wil te doen, maar de wil van onze Vader die ons gezonden heeft. [Zie Johannes 5:30.] Hij heeft ons hier op aarde gezet. Wij moeten in onze tijd en onze bedeling zijn werk verrichten; en we zijn niet echt belangrijk, tenzij we zijn verbonden met God en zijn werk, of het nu gaat om de president van de kerk, de twaalf apostelen, de ringpresidenten, de bisschoppen of wie dan ook, en we kunnen alleen dan dienen als we doen wat God ons voorschrijft; Hij is het die de kerk bestuurt ten behoeve van het mensdom, ten behoeve van de levenden en de doden, ten behoeve van de wereld waarin we leven, en ten behoeve van de mensen die voor ons geleefd hebben of na ons zullen leven. Zonder de hulp en leiding van de Heer kunnen we niets tot stand brengen. (…)

(…) We moeten ontwaken en ons huis en hart op orde brengen. We moeten ons schikken naar het woord, de wil en de wet van God; we moeten God in Zion laten regeren en zijn wet in ons hart laten griffen, en ons verantwoordelijk voelen voor het grote werk waartoe wij zijn geroepen. We moeten erop toe zien dat ons lichaam en onze geest zuiver zijn, vrij van allerlei soorten zonde. We zijn hier om het Zion van God op te bouwen, en daarom moeten we ons lichaam en onze geest aan de wet, het woord en de wil van God onderwerpen. Hier in Zion willen we datgene zien waarvoor Jezus zijn discipelen vroeg te bidden. ‘Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.’ [Zie Matteüs 6:10.] Hoe gebeurde dat in de hemel? God sprak en de werelden werden naar zijn woord gevormd. God zei dat een en ander gedaan moest worden, en dat gebeurde ook. Was er iemand in de hemel die protesteerde en zei: ‘Kunt u het niet beter even uitstellen? Is dit geen betere manier?’ Ja, de duivel zei dat, en zegt dat nog steeds, en soms luisteren zondaars en heiligen naar hem; we worden de dienstknechten van de personen die we verkiezen te gehoorzamen. [Zie LV 29:45.] (…)

(…) De wet van God is volmaakt om de ziel tot bekering te brengen [zie Psalmen 19:8], en we moeten ons door die wet laten leiden en die uitvoeren, anders stelt de Heer, onze God, ons aansprakelijk voor de weg die wij bewandelen of voor de taken die we veronachtzamen. Zo kijk ik er tegenaan, en als het zo niet is, vraag ik me af waarom we die wetten hebben gekregen. Zijn het de wetten van God? Wis en zeker. Laten we dan onze taken verrichten en onze roeping grootmaken, zodat we de goedkeuring van de Heer wegdragen en beloond zullen worden. (…)

Vandaar dat ik zeg: sta op, ouderlingen van Israël! Sta op, priesters, leraren en diakenen, ringpresidenten, bisschoppen en hogeraadsleden, apostelen en leden van het Eerste Presidium en eenieder van ons. Sta op! Laten we aan het werk gaan met de vaste wil om op aarde de wil van God te doen zoals die in de hemel wordt gedaan; want als dat ooit gedaan zal worden, waar zal dat dan beginnen, denkt u, als het niet bij ons begint? God verwacht dat wij het doen. We hebben zwaktes en onvolkomenheden, eenieder van ons, maar we willen het woord, de wil en de wet van God leren kennen, en ons naar dat woord, die wet en die wil schikken. Laat die wet in ons hart gegrift zijn. Laten we onze roeping grootmaken en God eren, dan zal de Heer al het andere doen. (…) Wij zullen (…) op de levende God vertrouwen, en een koers volgen die verstandig, bezonnen en intelligent is. We verheerlijken niet onszelf, maar de Heer der heerscharen.9

We kunnen niet dienen zonder de schragende hand van de Almachtige.

God ziet niet als de mens; Hij denkt niet als de mens. Hoewel we onze eigen taken gedeeltelijk kunnen begrijpen, begrijpen we niet hoe we de kerk van God moeten besturen. Daar zijn de reguliere organisatie en de Geest voor nodig, door middel van de juiste kanalen.10

Wij werken samen met de Almachtige, met apostelen, profeten en met mannen van God die in de verschillende bedelingen geleefd hebben om het grote werk te verrichten dat God in relatie tot het mensdom in gedachte had, voordat de wereld bestond, en dat zo waar als God leeft, zal geschieden. We voelen terzelfder tijd ook dat we omgeven worden door de gebreken, zwaktes, onvolkomenheden en broosheid eigen aan de menselijke natuur, en in veel gevallen slaan we de plank mis en hebben we immer de hand van de Almachtige nodig, de leiding van zijn Heilige Geest, en de raad van zijn priesterschap, opdat wij op het pad dat naar het eeuwige leven leidt, behouden mogen blijven.11

We zeggen dat we heiligen van God zijn, en dat zijn we ook. (…) We geloven dat God heeft gesproken, dat engelen zijn verschenen en dat God de communicatie tussen hemel en aarde heeft geopend. Dat is een onderdeel van onze geloofsovertuiging. Wij geloven dat God de aarde radicaal zal veranderen, van alle goddeloosheid zuiveren en allerlei rechtschapenheid introduceren, totdat het grote millennium volledig is ingeluid. Bovendien geloven we ook dat God, nu Hij zijn werk is begonnen, zijn wil zal blijven openbaren aan de priesterschap, zijn kerk en koninkrijk op aarde, en dat er onder zijn volk deugdzaamheid, waarheid, heiligheid, integriteit, trouw, wijsheid en kennis van God zal heersen.12

Ik heb het gevoel dat ik onder de wapenen ben geroepen, en dat de oorlog lang zal duren, tot in de eeuwigheid; en als dienstknecht van God sta ik onder leiding van de dienstknechten van God die zijn aangesteld om mij door middel van openbaring te adviseren en te begeleiden. Het is hun recht om mij bevelen te geven en controle over mij uit te oefenen te midden van alle andere zaken van hen die bij het koninkrijk van God betrokken zijn. En ik denk ook dat alles, aards of geestelijk, in tijd of eeuwigheid, met het koninkrijk van God te maken heeft. En dan maakt het me heel weinig uit hoe alles verloopt; het is niet belangrijk of zij de ene of de andere kant opgaan, of het pad oneffen of gelijkmatig is, het is toch allemaal tijdelijk en ik ben hier ook maar tijdelijk. Het gaat erom of ik me aan mijn geloof vasthoud, of ik mijn integriteit behoud, of ik mijn roeping grootmaak en of ik ervoor zorg dat ik trouw blijf tot aan het einde van dit leven en tot in de eeuwige werelden toe; en dat ik blijf groeien in intelligentie, kennis, geloof, volharding, macht en verhoging.13

We dienen andere leden van de kerk te steunen in hun roeping.

Alle functionarissen in de kerk worden door openbaring geroepen, door hen die de bevoegdheid daartoe hebben, en vervolgens ter steunverlening voorgesteld aan de mensen die zij presideren. Iedereen heeft bevoegdheid naar de roeping die hij bekleedt; en er wordt verwacht dat alle betrokken personen zijn oordelen en beslissingen respecteren.14

We steken de rechterhand op ten teken aan God dat wij de desbetreffende persoon steun zullen verlenen. En als we het gevoel hebben dat we die persoon geen steun kunnen verlenen, behoren we onze hand niet op te steken, want dat zou schijnheilig zijn. (…)

Wat houdt het in om iemand steun te verlenen? Begrijpen we dat? Voor mij is dat vrij eenvoudig, maar ik weet niet hoe u dat ervaart. Als iemand bijvoorbeeld als leraar wordt voorgesteld en ik mijn hand ter steunverlening opsteek, en hij me in zijn functie bezoekt, zal ik hem verwelkomen en hem attent, vriendelijk en met respect behandelen. Als ik raad nodig heb, zal ik hem daarom vragen, en ik zal alles doen om hem steunen. Dat is gepast en het is een rechtschapen beginsel. Ik zou niet minachtend over zijn karakter praten. Als dat niet juist is, dan moet ik dat nog leren. En als iemand in mijn aanwezigheid iets over hem zegt dat zijn reputatie aantast, zou ik zeggen: ‘Luister eens! Bent u een heilige?’ Ja. ‘Hebt u uw hand niet opgestoken om hem steun te verlenen?’ Ja. ‘Waarom doet u dat dan niet?’ Zoiets zou ik doen om hem te steunen. Als iemand zijn reputatie aanvalt, zou ik hem op een dergelijke wijze verdedigen – want de reputatie van de mens is belangrijk.

Als we plechtig onze hand ter steunverlening opsteken, zullen we ons dan aan onze verbonden houden? Of zullen we die overtreden? Als we die overtreden, worden we verbondsschenders. Dan zijn we niet trouw aan ons geloof ten opzichte van God en onze broeders met betrekking tot de mensen die we gesteund hebben.

Maar veronderstel dat hij werkelijk iets verkeerd doet, dat hij liegt of bedriegt, steelt of iets anders doet, of er zelfs onreine gewoonten op na houdt? Zou u hem dan nog steeds steunen? Dan zou het mijn plicht zijn om met hem te praten, zoals ik met anderen zou praten, en tegen hem te zeggen dat ik van bepaalde zaken op de hoogte ben en hem daarom geen steun meer kan verlenen. Als ik merk dat ik verkeerd geïnformeerd ben, zou ik mijn beschuldiging intrekken; zo niet, dan is het mijn plicht om recht te laten wedervaren, dat hij aan het juiste tribunaal verantwoordelijkheid aflegt voor wat hij gedaan heeft; en als daar geen grond voor is, heb ik geen recht om over hem te praten.15

Bid voor de mensen die door God op bepaalde posities in de kerk zijn geplaatst, zodat zij in staat zullen worden om hun taken te verrichten. De Heer zal zijn dienstknechten steunen en hun zijn Heilige Geest en het licht van openbaring geven als zij Hem op de juiste wijze opzoeken, en hen en u op de juiste weg leiden. Dit is, volgens mij, de orde van het koninkrijk van God. (…) En wij moeten die orde leren kennen en gehoorzamen.16

Ideeën voor studie en bespreking

  • Hebt u ooit een roeping ontvangen waarvan u dacht dat u er niet op was voorbereid? Hoe hebt u daarop gereageerd? (Zie ook 1 Nephi 17:50.) Hoe kunnen we ons voorbereiden om de Heer op wat voor manier ook te dienen?

  • President Taylor heeft nadrukkelijk gezegd dat we allemaal taken in de kerk hebben. Waarom is het belangrijk dat wij in de kerk werkzaam zijn?

  • In welke opzichten is uw roeping in de kerk een zegen in uw leven? Hoe kunnen wij beter dienen in de kerk?

  • Hoe bent u of uw gezin gezegend door een lid van de kerk die zijn of haar roeping grootmaakte? Wat voor gevoelens hebt u ten opzichte van de mensen die u en uw gezin ijverig dienen?

  • Heeft u ervaringen die aangeven dat de Heer u geholpen heeft met de vervulling van uw roeping? Wat kunt u doen om meer hulp van hem te ontvangen voor uw roeping? Waarom is het belangrijk om de Heer te verheerlijken en niet onszelf?

  • Hoe kunnen we elkaar actief in onze roepingen steunen? Hoe wordt de kerk versterkt als we elkaar steun verlenen? Wat kunnen wij thuis doen om onze leiders in de kerk te steunen?

Relevante teksten: Spreuken 3:5–6; Mosiah 2:17; LV 4:2–7; 24:7; 64:33–34; 76:5

Noten

  1. The Gospel Kingdom, samengesteld door G. Homer Durham (1943), blz. 222.

  2. B. H. Roberts, The Life of John Taylor (1963), blz. 48.

  3. Andrew Jenson, Latter-day Saint Biographical Encyclopedia, 4 delen (1901–1936), deel 1, blz. 16.

  4. The Gospel Kingdom, blz. 209.

  5. Deseret News: Semi-Weekly, 6 augustus 1878, blz. 1.

  6. Deseret News (wekelijkse uitgave), 11 april 1860, blz. 41.

  7. Deseret News (wekelijkse uitgave), 16 december 1857, blz. 323.

  8. Deseret News: Semi-Weekly, 5 september 1882, blz. 1.

  9. Deseret News: Semi-Weekly, 24 maart 1885, blz. 1.

  10. The Gospel Kingdom, blz. 381.

  11. Deseret News: Semi-Weekly, 26 januari 1875, blz. 1.

  12. Deseret News (wekelijkse uitgave), 22 april 1863, blz. 338.

  13. Deseret News (wekelijkse uitgave), 25 mei 1854, blz. 2.

  14. ‘Organization of the Church’, Millennial Star, 15 november 1851, blz. 339; alinea-indeling gewijzigd.

  15. The Gospel Kingdom, blz. 174–175.

  16. The Gospel Kingdom, blz. 167.

trees

President Taylor heeft ons lidmaatschap en onze dienstvervulling met een boom vergeleken. Hij zei: ‘We zijn aan elkaar verbonden, verenigd door de band van een gemeenschappelijk verbond.’

sustaining

‘We steken de rechterhand op ten teken aan God dat wij de desbetreffende persoon steun zullen verlenen.’