Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 14: De plichten en de orde van de priesterschap


Hoofdstuk 14

De plichten en de orde van de priesterschap

De kerk is georganiseerd (…) volgens de beginselen die God heeft geopenbaard.1

Uit het leven van John Taylor

President Taylor was een voorstander van orde en organisatie binnen de priesterschap. Hij zei dat het priesterschap ‘een afspiegeling van de hemel is’ en het middel ‘waardoor God zijn volk op aarde zegent.’2 Hij stelde de wekelijkse priesterschapsvergadering in de wijken in, de maandelijkse priesterschapsvergadering van de ring en de driemaandelijkse ringconferenties om de priesterschapsdragers aan te moedigen hun taken te leren kennen en uit te voeren.

Toen Brigham Young in augustus 1877 overleed, werd het Eerste Presidium ontbonden en werd het Quorum der Twaalf Apostelen, met John Taylor als president, het presiderende quorum van de kerk. Hoewel president Taylor wist dat het Quorum der Twaalf in deze omstandigheden evenveel gezag had als het Eerste Presidium (zie LV 107:22–24), wist hij ook dat het de bedoeling was dat de kerk geleid zou worden door een president en twee raadgevers. In die tijd streefde hij er nederig naar om de wil van God te doen en wilde hij zichzelf geen positie toebedelen.

Ruim drie jaar na de dood van Brigham Young werd het Eerste Presidium gereorganiseerd. Op 10 oktober 1880 werd John Taylor president van de kerk, met George Q. Cannon en Joseph F. Smith als raadgevers. Op de dag van de steunverlening heeft president Taylor het volgende gezegd: ‘Als het niet onze plicht was geweest om de kerk volledig te organiseren, had ik het liefst met de broeders van de Twaalf verder gewerkt, maar dat is louter mijn persoonlijke mening. Maar er worden vragen gesteld over dergelijke zaken die niet door ons beslist worden. Als God ons een opdracht geeft en een organisatie in zijn kerk voorschrijft, met verschillende priesterschapsquorums die door middel van de profeet Joseph Smith zijn geopenbaard, denk ik niet dat het Eerste Presidium, de Twaalf, de hogepriesters, de zeventigen, de bisschoppen of anderen het recht hebben om het plan te veranderen dat de Heer heeft geïntroduceerd en gevestigd.’

Hij merkte toen ook op dat het priesterschap sinds de dood van Brigham Young volledig was georganiseerd, met uitzondering van het Eerste Presidium, en dat het noodzakelijk was dat het quorum van het Eerste Presidium, net als alle andere quorums, de plaats moest innemen die de Almachtige had toegewezen.

President Taylor vervolgde: ‘Dit waren de influisteringen van de Geest van de Heer aan mij. Ik sprak daarover met de Twaalf, die het met me eens waren. Verscheidenen van hen hadden zelfs soortgelijke gevoelens gehad. Het is voor ons geen zaak van plaats, positie of eer, hoewel het natuurlijk wel een eer is om een dienstknecht van God te zijn. Het is een grote eer om het priesterschap van God te dragen. Maar hoewel het een eer is om Gods dienstknecht te zijn en zijn priesterschap te dragen, is het niet eerbaar als iemand naar een bepaalde functie in het heilig priesterschap streeft. Jezus heeft gezegd: ‘Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen’ [Johannes 15:16]. En, zoals ik al eerder heb gezegd, als ik op mijn eigen gevoelens was afgegaan dan had ik gezegd: alles verloopt zeer prettig, soepel en aangenaam; ik heb een aantal goede collega’s die ik, als mijn broeders, respecteer en hoogacht, en wier raad ik waardeer. Laat alles hetzelfde blijven. Het is echter niet aan mij noch aan u om onze persoonlijke voorkeur uit te spreken, maar als dragers van het heilig priesterschap moeten wij ervoor zorgen dat alle organisaties van het priesterschap intact blijven en dat alles in de kerk en het koninkrijk van God is georganiseerd volgens het plan dat Hij heeft geopenbaard. Daarom hebben we deze beslissing genomen die we vandaag ter steunverlening aan u voorstellen.’3

Leringen van John Taylor

Er zijn twee priesterschappen, het Melchizedeks en het Aaronisch.

Ten eerste: er zijn twee afzonderlijke priesterschappen, het Melchizedeks en het Aaronisch. (…) Ten tweede: ze worden beide door de Heer verleend; ze zijn beide eeuwig en bedienen in tijd en eeuwigheid. Ten derde: het Melchizedeks priesterschap omvat het recht van presidentschap, en heeft macht en gezag over alle ambten in de kerk, in alle tijdperken van de wereld, om in geestelijke zaken te bedienen. Ten vierde: het tweede priesterschap wordt het priesterschap van Aaron genoemd, omdat het aan Aaron en zijn nakomelingen in alle bedelingen is verleend. Ten vijfde: het lage [of Aaronisch] priesterschap is een onderdeel van, of een toevoeging aan, het hoge of Melchizedeks priesterschap, en heeft macht om in uiterlijke verordeningen te bedienen. (…) Ten zesde: beide priesterschappen, zowel de Melchizedekse als de Aaronische, hebben een presidium.

Ten zevende: de hoge, of Melchizedekse, priesterschap bezit de sleutels van alle geestelijke zegeningen van de kerk, het voorrecht om de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te ontvangen, om de hemelen geopend te zien, om te gaan met de leden van de kerk van de Eerstgeborene, de aanwezigheid te ervaren van God de Vader en Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, en om alle geestelijke functionarissen van de kerk te presideren. Toch heeft het presidium van de hoge priesterschap, volgens de orde van Melchizedek, het recht om in alle ambten van de kerk te functioneren, zowel geestelijk als stoffelijk.

‘Dan komt het hoge priesterschap, dat het allergrootste is. Er moet daarom noodzakelijkerwijze iemand uit de hoge priesterschap worden aangesteld om de priesterschap te presideren, en hij moet president van de hogepriesterschap van de kerk worden genoemd; of, met andere woorden, de presiderende hogepriester over de hogepriesterschap der kerk.’ [LV 107:64–66.]

Het is daarom duidelijk dat deze priesterschap alle presidenten en bisschoppen, onder wie de presiderende bisschop, presideert – alle raden, organisaties en autoriteiten in de hele kerk, in de hele wereld.

De bisschap is het presidium van de Aaronische priesterschap. Het Aaronisch priesterschap is een toevoeging aan het hoge of Melchizedeks priesterschap. [Zie LV 107:14.] Niemand heeft wettig recht op de sleutels van het Aaronisch priesterschap, dat alle bisschoppen en het lage priesterschap omvat, tenzij hij een directe afstammeling van Aaron is. Maar omdat een hogepriester in het Melchizedeks priesterschap het gezag heeft om in alle lagere ambten te fungeren, mag hij in het ambt van bisschop werkzaam zijn (…) mits hij door het presidium van het Melchizedeks priesterschap is geroepen, aangesteld en geordend. [Zie LV 107:17.]4

Dit hoge [of Melchizedeks] priesterschap, zo is ons gezegd, omvat het recht van presidentschap in alle eeuwen van de wereld. [Zie LV 107:8.] Maar er is een verschil tussen de algemene bevoegdheden van de priesterschap en de specifieke ambten en roepingen waartoe mannen worden geordend en aangesteld. (…) Als iemand hogepriester is, is hij dan ook apostel? Nee. Als iemand hogepriester is, is hij dan ook ringpresident of raadgever van de ringpresident? Nee. Als hij hogepriester is, is hij dan ook bisschop? Nee, in geen geval. En dat geldt voor alle roepingen. De hoge priesterschap heeft de bevoegdheid om in deze verordeningen, ambten en posities te bedienen, als zij daartoe door de juiste autoriteiten zijn benoemd, en anders niet; en ze moeten ter steunverlening aan de leden zijn voorgesteld. (…) Iemand die het priesterschap heeft ontvangen, mag niet in alle ambten van het priesterschap werkzaam zijn. Hij is alleen werkzaam in de functie waarvoor hij is geroepen en aangesteld.5

De ambten in het priesterschap zijn gegeven om de heiligen te vervolmaken.

De Heer heeft in zijn kerk apostelen, profeten, hogepriesters, zeventigen, ouderlingen enzovoort geplaatst. Waarom? Om de heiligen te vervolmaken. [Zie Efeziërs 4:11–12.] Zijn wij volmaakt? Nee. Deze verschillende ambten zijn bedoeld om de heiligen te vervolmaken. Waarvoor nog meer? Voor het werk van de bediening, zodat de mens bevoegd en op de hoogte is, vol intelligentie, wijsheid en licht, en de beginselen van de eeuwige waarheid leert verkondigen en uit de schatkamer van God nieuwe en oude dingen voortbrengt, dingen die op het welzijn van de mens gericht zijn. Het spreekt vanzelf dat nu deze ambten de kerk zijn gegeven, iedere man in zijn ambt gerespecteerd behoort te worden.6

God heeft de heiligen der laatste dagen beginselen gegeven waar de wereld geen weet van heeft; en omdat ze er niets vanaf weten, kunnen ze geen waardering opbrengen voor onze gevoelens. Ze noemen het goede kwaad, het licht duisternis, zonde waarheid, en waarheid zonde, omdat zij niet de middelen hebben om het verschil te zien. ‘Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap’ [1 Petrus 2:9], door de Almachtige afgescheiden en aangesteld om zijn doelen te verwezenlijken. God heeft presidenten, apostelen, profeten, hogepriesters, zeventigen, bisschoppen en andere autoriteiten onder u aangesteld; zij worden door Hem geleid en met macht bekleed, zij verkeren onder zijn invloed, verkondigen zijn wet en ontvouwen de beginselen van het leven, en zijn specifiek georganiseerd en geordend om het volk te leiden op de weg naar de verhoging en de eeuwige heerlijkheid.7

Als we de heerlijkheid, intelligentie, macht, majesteit en heerschappij van onze hemelse Vader toch eens konden begrijpen! Als we de verhoging, de heerlijkheid en het geluk konden aanschouwen die de rechtschapenen, reinen en deugdzamen zullen ontvangen die God vrezen – de heiligen van de Allerhoogste! Als we de grote zegeningen konden begrijpen die God heeft klaarliggen voor zijn kinderen die ontzag voor Hem hebben, zijn wetten naleven en zijn geboden onderhouden, dan zouden we heel andere gevoelens hebben dan nu. Maar ja, die hebben we niet. De Heer heeft ons uit verschillende landen vergaderd, zodat we opgeleid mogen worden in de zaken van het koninkrijk van God. Daarom heeft Hij ons het heilig priesterschap gegeven. En de verschillende organisaties die we hebben, zoals ringen en wijken, met presidiums, bisschoppen, hoge raden, hogepriesters, zeventigen, ouderlingen, priesters, leraren en diakenen enzovoort, zijn door de Almachtige gegeven om ons te vormen en te verheffen.8

Wij zijn georganiseerd met apostelen en profeten: met presidenten en hun raadgevers, met bisschoppen en hun raadgevers, met ouderlingen, priesters, leraren en diakenen. Wij zijn georganiseerd volgens de orde van God, en de beginselen die ons misschien nietig voorkomen, zijn van God afkomstig. We hebben zeventigen en hogepriesters, en al deze mannen hebben bepaalde taken die zij hier, in het vlees, moeten vervullen en grootmaken, om waarheid en rechtschapenheid te bevorderen; ten gunste van het koninkrijk van God en de instelling van de juiste beginselen onder de heiligen van de Allerhoogste. We zijn hier om samen met God het eeuwig heil van de levenden tot stand te brengen, de doden te verlossen, en onze voorouders en kinderen tot zegen te zijn; we zijn hier om de aarde waarop we leven te verlossen en te verbeteren. Daarom heeft God zijn gezag en zijn raden op aarde geplaatst, zodat de mens op aarde de wil van God leert doen, zoals in de hemel het geval is. Dat is het doel van ons bestaan. En het is aan ons om onze positie te begrijpen.9

De priesterschap is volgens de orde van God georganiseerd.

Als ik het goed begrijp is [het priesterschap] een orde, geïntroduceerd door de Almachtige, en door Hem alleen. Het is niet van de mens, en heeft zijn oorsprong niet in de mens; en omdat het zijn oorsprong niet in de mens heeft, kan het zonder leiding van de Almachtige onmogelijk door de mens ontwikkeld of vervolmaakt worden. In feite vinden we het, tengevolge van de zwaktes en wankelmoedigheid van de mens, ondanks al deze hulp, organisaties en beginselen, moeilijk om de heilige wetten in stand te houden die God ons heeft gegeven, en hebben we voortdurend behoefte aan zorg, nederigheid, zelfverloochening, volharding, waakzaamheid en steun van God.10

Als we een ambt, een roeping, gezag of enige bevoegdheid hebben ontvangen om in welke verordening ook te bedienen, hebben we die van God ontvangen, en we kunnen deze verordeningen alleen verrichten met het priesterschap dat ons is verleend. (…) Als wij onze plichten verrichten, eenieder van ons in onze juiste functie, geeft God ons de macht om het doel te bereiken dat we voor ogen hebben, ongeacht wat het is of welk priesterschap wij dragen, of het nu de president van de kerk betreft, de president van een ring, een bisschop, een hogeraadslid, een van de zeventigen, of een ouderling, priester, leraar of diaken of wie dan ook; als zij hun plicht vervullen met het oog alleen op God gericht, zal Hij ze steunen in hun uitvoering en bediening.11

U en ik kunnen onze verbonden verbreken; u en ik kunnen de beginselen van het evangelie met voeten treden en de orde van het priesterschap en de geboden van God overtreden; maar onder de heiligen van Israël bevinden zich duizenden en tienduizenden die trouw zullen blijven aan de beginselen van de waarheid en aan God in de hemel, de engelen en de priesterschap vanouds, die nu zijn waar God is, en die zijn verenigd om dit doel te bereiken. De Heer zal zijn werk op zijn eigen manier en zijn eigen tijd voortzetten. En met een dergelijke organisatie is het, zoals ik al gezegd heb, niet aan ons om op eigen gezag te handelen, maar alleen in opdracht van God.

We hebben een bepaalde orde in de kerk. Als drager van het heilig priesterschap begrijpt u dat. Heeft God niet aan iedereen een deel van zijn Geest gegeven tot welzijn van allen? Ja. Heeft Hij de ware en getrouwe heiligen niet nog meer gegeven? Heeft Hij hun niet de gave van de Heilige Geest gegeven? Jazeker, en dat weten zij al te goed. Zij hebben omgang met elkaar, en met God en de hemelse heerscharen. Maar hebben we naast de Geest nog anderen nodig om ons te leiden? Ja, voortdurend. Waarom? Vanwege de machten van de duisternis, de invloed van Satan en de zwaktes van de mens. We hebben wachters op de torens van Zion nodig, die de belangen van Israël beschermen en erop toezien dat Gods volk niet afdwaalt. (…) Alle functionarissen die noodzakelijk zijn om het werk van God te verrichten, zijn in de kerk te vinden, en alles is volgens de orde van God georganiseerd.12

Het priesterschap moet in alle zachtmoedigheid, en met trouw jegens God, worden uitgeoefend.

We moeten sympathie voor elkaar tonen, en achting hebben voor de minste van Gods scheppingen; maar vooral voor de heiligen van God, ongeacht hun positie. Als iemand zondigt, probeer die persoon dan met zachtmoedigheid terug te winnen; als ze een slechte geest hebben, laat hun dan een betere zien; als iemand iets verkeerds doet, doe dan zelf het goede en zeg: ‘Kom, volg mij, zoals ik Christus volg.’ Zou dat niet de beste manier zijn? Ik denk van wel; want zo begrijp ik het evangelie. Wij hebben het priesterschap niet gekregen om onszelf te verheerlijken, nog moeten we het gebruiken om anderen te overheersen of uit te buiten, of om slechte taal te gebruiken; we gebruiken het met zachtmoedigheid, lankmoedigheid, ootmoed en ongeveinsde liefde. Ik zal nu uit de Leer en Verbonden voorlezen. (…)

‘Ziet, velen worden geroepen, maar weinigen gekozen. En waarom worden zij niet gekozen? Omdat hun hart zo zeer op de dingen dezer wereld is gezet en sterk naar de eer der mensen streeft, dat zij deze ene les niet leren’ – en daar heb ik het nu net over gehad – ‘Dat de rechten van het priesterschap onafscheidelijk met de machten des hemels zijn verbonden, en dat de machten des hemels niet bestuurd noch aangewend kunnen worden, dan alleen volgens de grondbeginselen van gerechtigheid.’ Denk u dat God een mens macht geeft om zijn eigen zelfzuchtige verlangen te bevredigen? Nee, dat zal Hij nooit doen. ‘Dat ze op ons kunnen worden bevestigd is waar, doch wanneer wij het ondernemen onze zonden te bedekken, of onze hoogmoed, onze ijdele eerzucht te bevredigen, of in enige mate van ongerechtigheid bestuur, heerschappij over of dwang op de menselijke zielen uit te oefenen, ziet, dan onttrekken de hemelen zich, de Geest des Heren is bedroefd, en wanneer deze zich heeft teruggetrokken – vaarwel dan het priesterschap of het gezag van die man.’ [Zie LV 121:34–37.]

Wij denken soms dat wij met Christus Jezus op heilige plaatsen staan, en dat klopt ook. Maar er is geen priesterschap van de Zoon van God dat ons het recht geeft een ander te onderdrukken of op wat voor manier dan ook inbreuk te doen op zijn rechten. Dat recht heeft niemand. Het bestaat niet. Er staat wel geschreven: ‘Ziet, voordat hij zich er van bewust is, is hij aan zichzelf overgelaten om de verzenen tegen de prikkelen te slaan, de heiligen te vervolgen, en tegen God te strijden.’ [LV 121:38.]13

Er kan slechts gezag aan het heilig priesterschap ontleend worden met het beginsel overreding als uitgangspunt, en niemand heeft het recht om te pochen omdat hij een bepaalde positie in de kerk heeft, want hij is slechts een dienstknecht van God en een dienstknecht van het volk, en als iemand probeert eigenzinnig macht uit te oefenen en onrechtvaardig handelt, zal God hem ter verantwoording roepen. Wij zullen allemaal aan de hand van onze daden hier op aarde geoordeeld worden. Wij zijn hier als verlosser van mensen, en niet als tiran en onderdrukker. (…)

(…) Als dragers van het heilig priesterschap moeten wij rein zijn. ‘Weest rein, gij, die de vaten des Heren draagt.’ [Zie Jesaja 52:11.] Wij moeten allemaal rein zijn, en dan tegen anderen zeggen: ‘Volg mij, zoals ik Jezus volg.’ Wij moeten onze godsdienst naleven, de wetten van God gehoorzamen en onze taken uitvoeren.14

Ik geloof niet in enige vorm van tirannie. Ik geloof in lankmoedigheid, barmhartigheid, vriendelijkheid, zachtaardigheid en in liefde en ontzag voor God. Ik geloof niet dat het priesterschap gegeven is om heerschappij uit te oefenen en over de ziel van andere mensen te heersen. Alles moet zachtmoedig en lankmoedig worden gedaan, maar met trouw jegens God.15

Ideeën voor studie en bespreking

  • Waarom is het belangrijk dat er binnen de priesterschap orde is? Hoe kunnen wij met behulp van die orde tegemoet komen aan de behoeften van hen waarvoor wij verantwoordelijk zijn?

  • Waarom zijn er verschillende ambten in het priesterschap? (Zie ook Efeziërs 4:11–12.) Hebt u gezien dat de verschillende ambten in het priesterschap een middel zijn om de heiligen te vervolmaken?

  • Hoe bent u gezegend voor gehoorzaamheid aan de raad van priesterschapsleiders, ook als u hun raad aanvankelijk niet begreep of onderschreef?

  • Over christelijk leiderschap heeft president Taylor tegen de priesterschapsdragers gezegd dat zij moeten leven naar de woorden: ‘Kom, volg mij, zoals ik Christus volg.’ Hoe kan deze raad een zegen zijn voor onze relatie met onze familieleden en anderen? Hoe kan eerbied voor vrouwen ertoe bijdragen dat een man het priesterschap eert?

  • Waarom kan de macht van het priesterschap door trots worden verminderd of vernietigd? Hoe kunnen we de karaktereigenschappen zachtmoedigheid, lankmoedigheid, verdraagzaamheid en ongeveinsde liefde ontwikkelen? Hoe kunnen we deze eigenschappen aanmoedigen in de mensen met wie we in de kerk samenwerken?

  • Hoe kunt u de Aaronisch-priesterschapsdragers thuis en in de wijk helpen bij hun voorbereiding op het Melchizedeks priesterschap?

Relevante teksten: Efeziërs 4:11–15; LV 20:38–67; 84:18–32, 109–110; 107; 121:33–46

Noten

  1. The Gospel Kingdom, samengesteld door G. Homer Durham (1943), blz. 159.

  2. Deseret News (wekelijkse uitgave), 28 december 1859, blz. 337.

  3. The Gospel Kingdom, blz. 141–142.

  4. The Gospel Kingdom, blz. 155–156; alinea-indeling gewijzigd.

  5. The Gospel Kingdom, blz. 197–198.

  6. The Gospel Kingdom, blz. 165.

  7. Deseret News (wekelijkse uitgave), 8 mei 1872, blz. 181.

  8. Deseret News: Semi-Weekly, 3 januari 1882, blz. 1.

  9. Deseret News: Semi-Weekly, 1 juni 1880, blz. 1.

  10. Deseret News: Semi-Weekly, 8 maart 1881, blz. 1.

  11. Deseret News: Semi-Weekly, 10 augustus 1880, blz. 1.

  12. Deseret News: Semi-Weekly, 21 oktober 1884, blz. 1; alinea-indeling gewijzigd.

  13. Deseret News: Semi-Weekly, 19 augustus 1879, blz. 1.

  14. Deseret News: Semi-Weekly, 14 augustus 1883, blz. 1.

  15. Deseret News: Semi-Weekly, 24 maart 1885, blz. 1.

priesthood blessing

‘Als we een ambt, een roeping, gezag of enige bevoegdheid hebben ontvangen om in welke verordening ook te bedienen, hebben we die van God ontvangen.’

First Presidency 1887

Het Eerste Presidium van de kerk van 1880 tot 1887: President John Taylor (midden) en zijn raadgevers, George Q. Cannon (links) en Joseph F. Smith (rechts).