Hoofdstuk 5
De oneindige verzoening van Jezus Christus
De mens kon zichzelf, op grond van wat hij zelf kon doen of bewerkstelligen, niet boven de waardigheid en bekwaamheid van mens verheffen.Daarom was de verzoening van een God nodig voordat de mens (…) verhoogd kon worden.1
Uit het leven van John Taylor
In een zondagse kerkbijeenkomst sprak ouderling John Taylor over de vreugde die hij ervoer als hij nadacht over de verzoening van Jezus Christus: Tk woon graag de bijeenkomsten van de heiligen bij. Ik breek graag het brood met hen ter gedachtenis van het gebroken lichaam van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, en neem van het water als herinnering aan zijn vergoten bloed. En dan denk ik aan de zaken die daar verband mee houden. Onze relatie tot God door onze Heer, Jezus Christus; onze relatie tot elkaar als leden van het lichaam van Christus, en onze hoop op de toekomst; de wederkomst van onze Heer, Jezus Christus, als Hij zich, zoveel is duidelijk, zal omgorden en ons zal bedienen. Dan zullen we met Hem brood eten en wijn drinken in het koninkrijk van zijn Vader. Ik denk graag na over al deze en duizend andere zaken die verband houden met het eeuwig heil, het geluk en de verhoging van de heiligen van God in deze en de toekomende wereld.’2
Leringen van John Taylor
Jezus verbond zich het plan van de Vader te volbrengen door verzoening te doen voor de zonden van de wereld.
In [de] raadsvergadering in de hemelen werd het plan voor de zonen van God die toen geesten waren, en nog geen stoffelijk hulsel hadden, zorgvuldig overwogen. Met het oog op de schepping van de wereld en de plaatsing van de mens daarop – dat hen in de gelegenheid zou stellen om een lichaam te ontvangen, en aldus, met een lichaam omhuld, de wetten van het leven te gehoorzamen en met een lichaam terug te keren bij de Goden om de verhoging te ontvangen – staat er geschreven dat ‘de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden.’ [Job 38:7.] Toen deed de vraag zich voor hoe en aan de hand van welk beginsel het eeuwig heil, de verhoging en de eeuwige heerlijkheid van Gods zonen zouden worden verwezenlijkt.
Het is duidelijk dat er in die raadsvergadering bepaalde plannen zijn voorgesteld en besproken, en dat na een uitgebreide bespreking van die beginselen, en de bekendmaking van de wil van de Vader met betrekking tot zijn ontwerp, Lucifer zijn ontwerp aan de Vader voorlegde en zei: ‘Zie, hier ben ik, zend mij, ik wil uw zoon zijn, en ik zal het ganse mensdom verlossen, dat niet één ziel verloren ga, en ik zal het voorzeker doen; geef mij daarom uw eer!’ [Zie Mozes 4:1.] Maar toen Jezus deze woorden van Lucifer hoorde, zei Hij: ‘Vader, uw wil geschiede, en uw zij de heerlijkheid, in der eeuwigheid.’ [Mozes 4:2.]
Uit deze woorden van de geliefde Zoon kunnen we afleiden dat de Vader tijdens de bespreking van dit onderwerp zijn wil bekend had gemaakt en zijn plan en ontwerp uiteen had gezet. Zijn geliefde Zoon wilde alleen maar de wil van zijn Vader volbrengen, die, zo lijkt het, van tevoren onder woorden was gebracht. Hij wilde ook de eer aan zijn Vader geven, die, als God de Vader en ontwerper van het plan, recht had op alle eer en glorie.
Maar Lucifer wilde (…) tegen de wil van zijn Vader ingaan, en matigde zich aan de mens zijn keuzevrijheid te ontnemen en een slaaf van hem te maken door hem in een positie te plaatsen waarin het onmogelijk was om de verhoging in te gaan die God voor de mens voor ogen had, door gehoorzaamheid aan de wet die Hij had voor gesteld. (…) Als de mens geen keuzevrijheid had gehad, of als die keuzevrijheid hem ontnomen was, had hij niet door de duivel of door welke macht ook verleid kunnen worden. En als dan de wil van God van kracht was gebleven, en zonder bewegingsvrijheid of keuzevrijheid van de mens was uitgevoerd, was het voor de mens onmogelijk geweest om iets verkeerd te doen, want de macht om iets verkeerd te doen zou hem zijn ontnomen. Dit was de positie waarin Satan niet alleen de geesten in de hemel, maar ook de mens op aarde, wilde plaatsen. En Satan zei: Tk zal het ganse mensdom verlossen (…) geef mij daarom uw eer.’3
[Satans] plan (…) is afgewezen omdat het volkomen indruiste tegen de raad van God, zijn Vader. De geliefde Zoon sprak toen zijn Vader aan. En zonder een eigen plan te willen uitvoeren, omdat Hij de wil van de Vader kende, zei Hij: ‘Uw wil geschiede; Ik zal uw plan en uw ontwerp uitvoeren, en als de mens valt, zal Ik mijzelf volgens uw wil offeren. En Ik wil de eer niet, maar u zij de heerlijkheid.’ [Zie Mozes 4:2.] En Hij sloot een verbond met zijn Vader, waarin Hij beloofde verzoening te doen voor de zonden van de wereld, en Hij is het Lam geworden dat sedert de grondlegging van de wereld is geslacht. [Zie Mozes 7:47.]4
Zonder de verzoening kunnen we de gevolgen van de val niet overwinnen.
De mens, in het bezit van zijn keuzevrijheid en blootgesteld aan de invloed van verleidingen, de zwakte van het vlees, de verlokkingen van de wereld en de machten van de duisternis, moest, zo wist men, wel vallen, en gevallen zijnde, was het onmogelijk voor hem om zichzelf te verlossen. En overeenkomstig de eeuwige wet van gerechtigheid was er een oneindig, zoenoffer nodig zijn om de mens te verlossen, om hem van de gevolgen en het verval van de val te redden, en om hem in een positie te plaatsen waar hij opnieuw in de gunst van God hersteld kon worden, overeenkomstig de eeuwige wetten van gerechtigheid en barmhartigheid; zodat hij in de tegenwoordigheid van zijn Vader kan terugkeren. (…)
(…)En Jezus heeft derhalve gezegd: ‘Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem.’ [Lucas 24:46–47.]5
In het bestel van God en in het plan dat de Almachtige had opgesteld, was vastgelegd dat de mens een ogenschijnlijk eenvoudige wet moest naleven, maar waaraan wel de meest ernstige gevolgen waren verbonden. Gehoorzaamheid aan die wet waarborgde het eeuwige leven, en de straf voor overtreding van die wet was de dood. (…) Als de wet niet was overtreden [door de val], had de mens geleefd. Maar had die mens zijn soort in stand kunnen houden en daarmee het plan van God kunnen verwezenlijken, dat voorzag in de creatie van een omhulsel voor de geesten die in de geestenwereld waren geformeerd? En verder, hadden zij dan een middelaar nodig gehad, die had moeten boeten voor de overtreding van deze wet, die gezien de omstandigheden wel overtreden moest worden? Of had het eeuwig nakomelingschap en de eeuwige natuur van de mens kunnen blijven bestaan, en had zijn verhoging tot de Godheid verwezenlijkt kunnen worden zonder de verzoening en het offer van de Zoon van God?6
Ware het niet voor de verzoening van Jezus Christus, het offer dat Hij heeft gebracht, dan zou de mens voor eeuwig, zonder enige hoop, in het graf hebben gelegen. Maar God heeft door de verzoening van de Heer, Jezus Christus, voor ons de weg vrijgemaakt naar de schoot en de tegenwoordigheid van de Vader, om met Hem onder de Goden in de eeuwige werelden te vertoeven. Hij heeft ook de opstanding tot stand gebracht. Hij heeft verklaard dat Hij de opstanding en het leven is. Tk ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ (Johannes 11:25). En de graven zullen worden geopend en de doden zullen de stem van de Zoon van God horen, en zij zullen voortkomen, zij die goed hebben geleefd in de opstanding van de rechtvaardigen en zij die goddeloos zijn geweest in de opstanding der onrechtvaardigen.7
De verzoening behelsde dat Jezus Christus onze zonden op zich nam en de lichamelijke dood onderging.
Er staat geschreven: ‘Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving’ van zonden [Hebreeën 9:22]. Dat gaat ons begrip te boven. Jezus moest de zonden wegnemen door zichzelf te offeren, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. (…) Toen Hij de zonden van alle mensen op zich nam en de verzoening tot stand bracht door zichzelf te offeren, nam Hij de last en het leed van eeuwen en generaties op zich, ja, het onbeschrijfelijke lijden van dit grote zoenoffer, waarvoor Hij alle zonden van de wereld droeg en in eigen persoon de gevolgen onderging van een eeuwige wet van God die door de mens was geschonden. Derhalve zijn diepe leed, zijn onbeschrijfelijke smart, zijn overweldigende kwelling, die Hij allemaal ervoer in de onderwerping aan (…) de vereisten van een onverbiddelijke wet.
Het lijden van de Zoon van God bestond niet louter uit zijn dood; want door verzoening te doen voor de zonden van de wereld, nam Hij het gewicht, de verantwoordelijkheid en de last van de zonden van alle mensen op zich, iets wat voor ons onvoorstelbaar is. Er staat geschreven: ‘De Here, uw Verlosser, onderging de dood in het vlees; aldus leed Hij de pijnen van alle mensen’ [LV 18:11]. En Jesaja heeft gezegd: ‘Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen en onze smarten gedragen.’ En: ‘De Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen.’ En eveneens: ‘Omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonde gedragen (…) heeft.’ [Zie Jesaja 53:4, 6, 12.] En in het tweede boek van Nephi staat geschreven: ‘Want ziet, Hij lijdt de pijnen van alle mensen, ja, de pijnen van ieder levend schepsel, van alle mannen, vrouwen en kinderen, die tot Adams geslacht behoren’ [2 Nephi 9:21]. En in Mosiah staat: ‘Hij zal verleidingen en lichaamspijn, honger, dorst en vermoeidheid doorstaan; ja, meer dan de mens kan verdragen, zonder te sterven; want zie, uit iedere porie zal bloed komen, zo groot zal zijn smart zijn voor de goddeloosheid en gruwelen van zijn volk.’ [Zie Mosiah 3:7.] (…)
(…) Als God is Hij beneden alles neergedaald en heeft Hij zich onderworpen aan de gevallen staat van de mens. Als mens heeft hij geworsteld met alle omstandigheden eigen aan zijn lijden in de wereld. Gezalfd met vreugdeolie, boven zijn deelgenoten, streed en overwon Hij de machten van mensen en duivels, van aarde en hel samen; en bijgestaan door deze superieure macht van de Godheid, versloeg Hij de dood, de hel en het graf, en verrees triomferend als de Zoon van God, de eeuwige Vader, de Messias, de Vredevorst, de Verlosser, de Heiland van de wereld, toen Hij het werk in relatie tot de verzoening tot voltooiing had gebracht, dat zijn Vader Hem te doen had gegeven als de Zoon van God en de Zoon van een mens. Als de Zoon van een mens heeft Hij alles doorstaan wat vlees en bloed kan verduren; als de Zoon van God heeft Hij alles overwonnen, en is toen opgestegen om aan de rechterhand van God plaats te nemen.8
Aldus wordt de Heiland de situatie meester – de schuld is afgelost, de verlossing is een feit, het verbond is vervuld, de gerechtigheid is bevredigd, de wil van God is uitgevoerd, en alle macht is in handen van de Zoon van God gegeven – de macht van de opstanding, de macht van de verlossing, de macht van het eeuwig heil, en de macht om wetten uit te vaardigen waarmee dit ontwerp kan worden uitgevoerd. Derhalve zijn het leven en de onsterfelijkheid aan het licht gekomen, is het evangelie geïntroduceerd en is Hij de oorzaak van het eeuwige leven en de verhoging geworden. Hij is de Verlosser, de opstanding, de Heiland van de mens en de wereld. (…)
Vóór de grondlegging van de wereld was het plan aanvaard, de regeling getroffen, de overeenkomst aangegaan, het verbond gesloten; het was geprefigureerd door offeranden, en was uitgevoerd en afgerond aan het kruis.
Daar Hij de Middelaar tussen God en de mens is, is Hij dus rechtmatig Gezaghebber en Bestuurder op de aarde en in de hemel, voor de levenden en de doden, voor het verleden, het heden en de toekomst, in relatie tot de mens op deze aarde of in de hemelen, in tijd en eeuwigheid, Leidsman van ons eeuwig heil, Apostel en Hogepriester van onze belijdenis, de Heer en Schenker van het leven.
Is de gerechtigheid tekortgedaan? Nee; zij heeft genoegdoening gekregen, de schuld is afgelost. Is er van de rechtvaardigheid afgeweken? Nee; dit is een rechtvaardige daad. Aan alle vereisten is voldaan. Is het oordeel geweld aangedaan? Nee; de vereisten zijn vervuld. Heeft de barmhartigheid gewonnen? Nee; zij maakt slechts aanspraak op het hare. Gerechtigheid, oordeel, barmhartigheid en waarheid harmoniëren als eigenschappen van God. ‘Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander, gerechtigheid en vrede kussen elkaar.’ [Zie Psalmen 85:10.] De gerechtigheid en het oordeel zegevieren net als de barmhartigheid en de vrede; alle eigenschappen van de Godheid vormen een harmonieus geheel in deze grote, gedenkwaardige, rechtvaardige, onpartijdige, barmhartige en verdienstelijke daad.9
Jezus Christus was de enige die de verzoening tot stand kon brengen.
Nu kan men de vraag stellen: Wat het verschil is tussen de Zoon van God, als de Zoon van God, de Verlosser, en de mensen die in Hem geloven en aan de zegeningen van het evangelie deelnemen?
In elk geval, zo lezen wij, heeft de Vader Hem de macht gegeven van het leven in zichzelf: ‘Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf’ [Johannes 5:26]. Ook had Hij de macht om het leven, dat aan het mensdom was ontstolen, te herstellen. Daarom is Hij de opstanding en het leven, een macht die geen ander mens bezit.
Een ander onderscheid is dat Hij, doordat Hij het leven in zichzelf had, de macht had om, zoals Hij zegt, zijn leven neer te leggen en het weer op te nemen – ook een macht die Hij van zijn Vader had gekregen. Ook dit is een macht die geen enkel ander mens op aarde bezit.
Hij is de afstraling van zijn Vaders heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Hij doet ook wat Hij de Vader ziet doen, maar wij doen alleen wat ons is toegestaan en waartoe Hij ons bevoegdheid heeft gegeven.
Hij is de uitverkorene, lid van het presidium in de hemelen. Hij bezit de volheid van de Godheid, wat op geen van deze punten van ons gezegd kan worden.
Nog iets anders is dat Hij alle macht in de hemel en op aarde heeft gekregen, iets wat geen enkel mens kan zeggen.
Er staat ook geschreven dat Lucifer vóór Adam bestond, zo ook Jezus. En Adam kreeg de opdracht, net als alle andere gelovigen, om alles in de naam van de Zoon te doen, en God voor altoos in zijn naam aan te roepen; een eer die niet op enig ander mens van toepassing is.
Hij, die zo dicht bij de Vader staat, lijkt een positie in te nemen die niemand anders inneemt. Hij wordt zijn geliefde Zoon genoemd, de Eniggeborene van de Vader – betekent dat niet de eniggeborene naar het vlees? Als Hij de eerstgeborene was en de wetten van zijn Vader naleefde, kwam het Hem dan niet rechtens toe om de afgezant van God te zijn, de Heiland en Verlosser van de wereld? En was het als eerstgeborene, als rechtmatige erfgenaam van God, de eeuwige Vader, niet zijn alleenrecht om naar voren te komen en de plannen van God, ten behoeve van de verlossing, het eeuwig heil en de verhoging van de mens uit te voeren en te volbrengen? En daar Hij (in tegenstelling tot alle andere mensen) zonder zonde was, nam Hij de positie van Heiland en Verlosser in, die Hem als eerstgeborene rechtens toekwam. En komt het u niet voor dat Hij, met een lichaam dat speciaal was gecreëerd, en de nakomeling van God zijnde, zowel lichamelijk als geestelijk, in het bijzonder geschikt was om de positie van de Zoon van God te vervullen, of de plaats van God, en dat Hij God was, de enige die in staat was om de eeuwige verzoening tot stand te brengen? (…)
(…) Hoewel anderen dankzij Hem zoons van God geworden zijn, waren daarvoor wel zijn lichaam, zijn vervulling van de wet, en de offerande van zijn lichaam in de verzoening noodzakelijk, voordat ook maar een van hen, die door geboorte in de geestenwereld zoons van God waren, net als Hij de positie van zoon van God konden verwezenlijken. En dat alles alleen door zijn bemiddeling en verzoening. Zodat wij in Hem en door Hem, door het beginsel van adoptie, de positie kunnen ontvangen die door Johannes is beschreven: ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar)wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.’ Daarom is het door zijn verzoening mogelijk geworden om de verhoging te verkrijgen, die wij anders niet hadden kunnen ontvangen.10
Ideeën voor studie en bespreking
-
‘De morgensterren juichten tezamen, en al de zonen Gods jubelden’ (zie Job 38:7) toen we het plan van onze hemelse Vader leerden kennen – met Jezus als onze Heiland. Waarom zouden we zo blij zijn geweest?
-
Satan stelde voor om de keuzevrijheid van de mens weg te nemen, maar onze hemelse Vader verwierp dat voorstel. Waarom hebben we keuzevrijheid nodig om de verhoging te ontvangen? (Zie ook LV 29:39–44.)
-
Wat kunnen we leren van de reactie van de Heiland op de wil van onze hemelse Vader tijdens de grote raadsvergadering in de hemel?
-
Door de val van Adam en Eva zijn alle mensen onderhevig aan de lichamelijke en de geestelijke dood, ofwel de verwijdering uit de tegenwoordigheid van God. Hoe heeft de Heiland de gevolgen van de val overwonnen?
-
Wat was het lot van het mensdom zonder de verzoening geweest? (Zie ook 2 Nephi 9:6–10.)
-
Waarom was Jezus Christus de enige die de verzoening tot stand kon brengen?
-
Wat voor gevoel krijg je als je aan de verzoening van de Heiland denkt? Hoe kunnen we door kennis van de verzoening hoop en zekerheid in ons dagelijks leven hebben?
Relevante teksten: Johannes 5:26; Hebreeën 1:1–3; 2 Nephi 2:6–8, 25–29; 3 Nephi 11:10–11; LV 19:15–19; Abraham 3:24–28