Hoofdstuk 1
De oorsprong en bestemming van de mens
Wij zijn kinderen van God, en God geeft ons in deze laatste dagen de kans om met Hem te communiceren. Hij heeft ons in de gelegenheid gesteld om aan het doel van onze schepping te voldoen, door middel van de openbaringen van Zichzelf en zijn Zoon, Jezus Christus, door de bediening van heilige engelen en door de herstelling van het heilig priesterschap van God, dat van God komt en waardoor Hij Zich laat leiden.1
Uit het leven van John Taylor
In een toespraak die hij als president van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gehouden, riep hij in herinnering hoe hij als kind het diepe verlangen had gekoesterd om het doel van het leven te begrijpen en zijn relatie tot God. Hij zei: ‘Als kleine jongen vroeg ik me af: “Wie ben ik?” Waar kom ik vandaan? Wat doe ik hier? En waarom ben ik hier?” Dergelijke vragen houden ons nog steeds bezig, vele in ieder geval, het zijn gedachten die eigenlijk automatisch bij ons opkomen. We zien kinderen op aarde komen; we zien het voorjaar, de zomer, het najaar en de winter elkaar steeds weer op volgen; en we vragen onszelf af: “Door welke macht zijn die tot stand gekomen? Waarom zijn we hier en wat is het doel van alles om ons heen?”’2
Uit de leringen van president Taylor blijkt de vreugde die hij vond in de leerstellingen van het evangelie, die hem inzicht gaven in zijn goddelijke afkomst en zijn toekomst als kind van God. Hij heeft gezegd dat ‘als een heilige van God nadenkt, en de visioenen van de eeuwigheid zich aan hem ontvouwen en de onveranderlijke doeleinden van God hem duidelijk worden – als hij zijn werkelijke plaats bij God, engelen en de mens overweegt, hij uitstijgt boven de voorwerpen van tijd en zintuig, en de banden verbreekt die hem aan aardse objecten binden. Dan denkt hij na over God en zijn eigen bestemming in de hemel en verheugt hij zich in de groeiende hoop op eeuwige heerlijkheid.’3
Leringen van John Taylor
Wij zijn kinderen van onze hemelse Vader en hebben de mogelijkheid om net als Hij te worden.
‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?’ (Psalmen 8:4.)
In zeker opzicht lijkt de mens bijzonder arm, zwak, dwaas en onbelangrijk. Vanuit een ander gezichtspunt lijkt hij verstandig, intelligent, sterk, eerzaam en verheven. Het is slechts de manier waarop we naar een mens kijken om een bepaalde mening over hem te vormen. In het ene opzicht lijkt hij, als het ware, op het gras in het veld, wat er vandaag staat, maar morgen in de oven wordt geworpen. Hij is veranderlijk in zijn meningen, gedachten, overwegingen en daden. Hij is lui, ijdel en dwaas, en laat zich niet door enig juist beginsel leiden. Zijn leven begint, als het ware, als een vlinder, hij vliegt een tijdje rond, overlijdt en is niet meer.
In een ander opzicht bekijken we hem als kind van God – als een god in wording – als eeuwig wezen dat al bestond voordat hij hier op aarde kwam, en dat zal blijven leven als zijn aardse lichaam met het stof der aarde is herenigd, waaruit hij is voortgekomen en waaruit hij zal herrijzen om deel te nemen aan het geluk waartoe hij is bestemd, of om vergolden te krijgen naar zijn boze daden, afhankelijk van zijn omstandigheden. (…)
(…) Wat is [de mens]? Hij bestond al in de eeuwige werelden, voordat hij hier kwam. Hij is niet alleen de zoon van een mens, maar ook de zoon van God. Hij is een god in wording, en er huist in hem een vonk van de eeuwige vlam die uit Gods eeuwige vuur in de eeuwige wereld afkomstig is. Hij is hier op aarde geplaatst om zuivere intelligentie, het ware licht en de ware kennis te bezitten – om zichzelf te leren kennen – om God te leren kennen – om te weten te komen wie hij was voordat hij hier kwam – om iets te leren omtrent de genietingen in de eeuwige werelden.4
Er wordt gezegd dat de mens naar het beeld van God is geschapen, om de eenvoudige reden dat hij een zoon van God is. En omdat hij een zoon van God is, is hij natuurlijk zijn nakomeling, een voortbrengsel van God, naar wiens gelijkenis hij is gemaakt. Hij is niet uit chaotische materie afkomstig, maar heeft, in embryonale staat, alle eigenschappen en machten van een god in zich. En als hij vervolmaakt is en tot volledige ontwikkeling is gekomen, zal hij op zijn Vader lijken – inderdaad een nakomeling van God. Net als een paard, een os, een schaap en elk ander levend wezen, waaronder de mens, zijn eigen soort voortbrengt en in stand houdt, houdt God die van Hem in stand.5
[De mens] staat rechtop, in de gelijkenis van zijn grote Schepper; in alle opzichten prachtig geschapen, met een lichaam dat alle functies bezit die een mens nodig heeft. Hij staat aan het hoofd van alle andere scheppingen, niet alleen vanwege zijn recht daartoe, maar ook door zijn aanpassingsvermogen, schoonheid, symmetrie en heerlijkheid. Ook bezit hij psychische kwaliteiten en het vermogen om op het verleden terug te kijken, om over oorzaak en gevolg na te denken. Hij kan door de inductieve kracht van zijn verstand en de inspiratie van de Almachtige de geniale natuurwetten begrijpen die in de schepping tot uitdrukking komen. Hij heeft de vaardigheid om de elementen en krachten van de natuur te gebruiken en ze aan zijn eigen behoeften aan te passen; hij heeft de macht om zich in de diepte van de zee te begeven, om tot de hemel op te stijgen en zich met grote snelheid over de aarde te bewegen, door gebruik te maken van de afzonderlijke of gecombineerde natuurkrachten om zich heen en die aan zijn wil te onderwerpen. Door zijn intelligentie heeft hij heerschappij over de vissen in de zee, de vogels in de lucht en over al het vee.6
Wij hebben Jezus Christus nodig om de god in ons tot ontplooiing te brengen.
[De mens] staat trots rechtop aan het hoofd van alle scheppingen en als vertegenwoordiger van God op aarde. Maar ondanks zijn verheven positie en niettegenstaande hij naar het beeld van God is geschapen, bezit hij alleen de vermogens die de mens toebehoren, en is hij onderhevig aan zwakte, krachteloosheid, ziekte en de dood. Als hij dan ook sterft, zal zijn edele lichaam, zonder superieure hulp die verband houdt met de toekomst, stil en hulpeloos liggen. Zijn organen, die eerst actief, levendig en energiek waren, zijn nu levenloos, inactief en machteloos. En hoe zit dat met zijn verstand, dat al eeuwig bestaat en een eeuwige toekomst heeft? En zijn machten? En hoe zit het met zijn geest die, met zijn goddelijke energie, zijn vooruitziendheid [of voorkennis] en macht, de eeuwigheid kon begrijpen? Hoe zit het daarmee en waar is die? (…)
Als (…) er zich een geest in het lichaam van de mens bevindt, die in de toekomst reikt, die de eeuwige vooruitgang, eeuwige vreugde en eeuwige verhoging begrijpt; dan moeten die heerlijkheden, verhogingen, vermogens en machten de gave zijn van een opperwezen met macht en gezag. (…) Dat is de gave waar we het nu over hebben. Het is een beginsel dat voortkomt uit God, dat uitgaat van een superieure intelligentie, wiens plannen, machten en vaardigheden uitstijgen boven die van de sterfelijke mens, net als de hemel boven de aarde uitstijgt, en de verheven werken van de grote Schepper in de oneindigheid van het heelal boven de nietige pogingen van de sterfelijke mens uitstijgen.
De mens in deze staat van superieure intelligentie en godschap te verhogen, daarvoor is de bemiddeling en verzoening van Jezus Christus ingesteld; en dat edele wezen, de mens, naar het beeld van God geschapen, heeft het niet alleen in zich om een zoon van een mens te zijn, maar ook een zoon van God, (…) en kan een god worden, met alle macht, heerlijkheid, verhoging en status van een god. Er staat geschreven: ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.’ [1 Johannes 3:2.]
De mens kan door de kracht van zijn lichaam de waardigheid en volkomenheid van het menszijn verwezenlijken, maar niet meer dan dat. Als mens is hij geboren, als mens leeft hij en als mens sterft hij. Maar door het wezen en de kracht van de Godheid, die in hem zijn, en die tot hem zijn gekomen als goddelijke gaven van zijn hemelse Vader, kan hij boven de beperkingen van het mens-zijn uitstijgen en de waardigheid van een God verwezenlijken; en aldus is hij dankzij de verzoening van Jezus Christus (…) in staat om eeuwige verhoging, eeuwige levens en eeuwige vooruitgang te verwezenlijken. Maar zijn overgang van mens tot god kan alleen tot stand worden gebracht door een macht die superieur is aan die van de mens – een oneindige macht, een eeuwige macht, de macht van de Godheid: want evenals in Adam allen sterven, zo zullen alleen in Christus allen levend gemaakt worden. [Zie 1 Korintiërs 15:22.]
Door [Christus] kunnen de mensen omgang hebben en communiceren met God. Door zijn verzoening kunnen ze net als Hij de dood overwinnen. Door die verzoening en de daaraan verbonden macht van het priesterschap worden zij in de eeuwige werelden erfgenaam van God en mede-erfgenaam van Jezus Christus, erfgenaam van tronen, machten, vorstendommen en heerschappijen. En in plaats van onderworpen te zijn aan de dood kunnen zij, als de laatste vijand is vernietigd en de dood is verzwolgen in de overwinning, door die verzoening vader en moeder van levens worden en blijvende, eeuwige vooruitgang maken.7
Dankzij de Kerk van Jezus Christus kunnen wij de god in ons tot ontplooiing brengen.
God heeft presidenten, apostelen, profeten, hogepriesters, zeventigen, bisschoppen en andere gezagsdragers onder u aangesteld. Zij worden door Hem benoemd, geleid en met macht bekleed; verkeren onder zijn invloed, verkondigen zijn wet en ontvouwen de beginselen van het leven. Ze zijn in het bijzonder georganiseerd en geordend om het volk te leiden op de weg naar de verhoging en de eeuwige heerlijkheid.8
Wij verkeerden net zo zeer in het duister als alle andere mensen op het gebied van het eeuwig heil, en onze relatie tot God en elkaar, totdat Joseph Smith ons bekendmaakte met deze zaken.9
Wij zijn kinderen van God, en God geeft ons in deze laatste dagen de kans om met Hem te communiceren. Hij heeft ons in de gelegenheid gesteld om aan het doel van onze schepping te voldoen, door middel van de openbaringen van Zichzelf en zijn Zoon, Jezus Christus, door de bediening van heilige engelen en door de herstelling van het heilig priesterschap van God, dat van God komt en waardoor Hij Zich laat leiden.10
Wij willen ons bewust zijn van en waardering hebben voor de positie die wij ten opzichte van God innemen en voor de grote zegeningen en voorrechten die binnen ons bereik liggen. Wij zijn, als het ware, net aan het grote werk begonnen. (…) We begrijpen deze zaken niet altijd en daarom hebben we er moeite mee, omdat we niet inzien en niet begrijpen wat onze positie is en welke relatie er tussen ons en onze God bestaat.
God is onze Vader; wij zijn kinderen van Hem. Hij heeft zijn verbond met ons opgericht, en het is ons voorrecht om voort te gaan van wijsheid tot wijsheid, van intelligentie tot intelligentie, van begrip voor het ene beginsel na het andere, om voorwaarts te gaan en vooruitgang te maken in de ontwikkeling van de waarheid, totdat we God kunnen begrijpen. Want wij zijn kinderen van Hem, zijn zoons en dochters. Hij is onze Vader. Hij heeft deze kerk georganiseerd zodat wij in de beginselen van het leven onderricht kunnen worden, de beginselen van God begrijpen, onze kinderen de juiste beginselen bijbrengen, en wij steeds meer op onze hemelse Vader kunnen gaan lijken.11
Wij moeten ‘tot het uiterste strijden’ om de god in ons tot ontplooiing te brengen.
De Heer heeft ons veel zegeningen geopenbaard, en soms denk ik dat wij nauwelijks waardering hebben voor het licht van de waarheid dat is ontwikkeld, de heerlijkheid die met het herstelde evangelie is verbonden, het licht van de openbaringen die zijn gegeven, de positie die wij ten opzichte van God, engelen en onze voorouders en nakomelingen innemen; de hoop dat het evangelie in het hart van iedere getrouwe heilige der laatste dagen is geplant, en bloeit met onsterfelijkheid en eeuwig leven. (…)
Soms vergeten wij onze gebeden, taken, plichten en verbonden, en geven ons in veel gevallen over aan zaken die ons verstand verduisteren, ons begrip vertroebelen, ons geloof verzwakken en ons van de Geest van God beroven. Wij vergeten de steengroeve waaruit we zijn gegraven, de rots waaruit we zijn gehouwen. Het is noodzakelijk dat wij nadenken over de positie die wij innemen, over onze relatie tot God, elkaar en ons gezin; om ons weer te bepalen tot de God die ons heeft geschapen – onze Vader in de hemel, die onze gebeden verhoort en altijd klaarstaat om aan de behoeften van zijn getrouwe heiligen tegemoet te komen. Soms is het noodzakelijk dat wij nadenken over onze positie ten opzichte van de aarde waarop we leven, het bestaan dat wij hadden voordat wij op aarde kwamen en de eeuwigheden die voor ons liggen.
Wij mogen niet lui, saai, achteloos en onverschillig zijn; maar net als de heiligen vroeger werden aangespoord, sporen wij ook u aan – om tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. [Zie Judas 1:3.] (…)
(…) Als eeuwige wezens, verwant aan een eeuwige God, en met een godsdienst die tot die God leidt, hebben wij, net als de ouden, het verlangen om iets over Hem te weten, om met Hem te communiceren, om te beantwoorden aan het doel van onze schepping en onze bestemming op aarde, en om God te helpen bij het tot stand brengen van wat Hij zich al voor de grondlegging van de wereld ten behoeve van het mensengeslacht had voorgenomen. (…) De Almachtige heeft zijn doeleinden, ontwerpen en wetten nooit veranderd. (…) Zijn koers is een eeuwige cirkelgang. Hij heeft één doel voor ogen, en dat doel zal bereikt worden wat de mens betreft en de aarde waarop hij leeft.
De enige vraag voor ons is of wij met God willen samenwerken, of wij wel of niet ons eigen heil willen bewerkstelligen; of wij wel of niet de verschillende taken willen uitvoeren, die tot ons komen; of wij wel of niet aan de verordeningen van God, die Hij heeft ingesteld, willen deelnemen; allereerst voor onszelf, dan voor ons gezin, voor de levenden en voor de doden. Of wij willen bijdragen tot de bouw van tempels en de dienst daarin verricht; of wij ons met de Almachtige verenigen, onder leiding van zijn heilig priesterschap, en tot stand brengen wat door de heilige profeten vanaf het begin is geopenbaard; of wij tot het uiterste strijden voor het geloof dat ooit aan de heiligen is gegeven. Deze zaken rusten tot op zekere hoogte op onze schouders. (…)
(…) Hij verlangt dat zijn volk tot het uiterste zal strijden voor het geloof dat ooit aan de heiligen is gegeven; dat zij als onsterfelijken in eendracht met de Almachtige zullen handelen, dat zij door openbaring geïnspireerd zullen worden; dat zij een mate van hun waardigheid en menszijn zullen begrijpen; van hun relatie tot de eeuwigheid, tot de wereld waarin wij leven, zoals die is en zoals die zal worden, en tot de werelden die voor ons liggen. (…)
De geest van de mens, bekleed met een lichaam, zal dankzij het eeuwig evangelie verhoogd worden. En de mens zal zich uiteindelijk, als hij getrouw is, met de Goden in de eeuwige werelden verenigen. En hoewel wij planten, zaaien en oogsten, en net als andere mensen de gewone werkzaamheden van het leven verrichten, is ons hoogste doel de eeuwige levens en de verhoging. Ons belangrijkste doel is onszelf, onze nakomelingen en onze voorouders voorbereiden op tronen, rijken en machten in de eeuwige werelden.
Daar streven we naar, en daar streefden de heiligen van weleer naar. Daar streefden Adam, Noach, Henoch, Abraham en de profeten naar, zodat zij hun bestemming hier op aarde mochten bereiken, en, zoals een van de profeten vanouds heeft gezegd, ‘opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen’ [zie Daniël 12:13], als de boeken worden geopend, en de grote witte troon zal verschijnen met Hem die daarop zit, voor wie de hemel en de aarde wegvluchten; zodat wij en zij, en zij en wij voorbereid zijn, omdat we hebben beantwoord aan het doel van onze schepping op aarde en kunnen omgaan met de intelligenties die in de eeuwige werelden bestaan. Toegelaten in de tegenwoordigheid van de Vader, waar wij ook vandaan kwamen, om deel te nemen aan die eeuwige realiteiten waarvan het mensdom zonder openbaring niets zou afweten. Vanwege dat doel zijn wij hier; (…) vanwege dat doel bouwen wij tempels; vanwege dat doel ontvangen wij onze begiftiging; vanwege dat doel sluiten we verbonden; vanwege dat doel werken we voor de levenden en de doden. Al onze doelen, net als de doelen van geïnspireerde mensen vroeger, zijn zowel gericht op eeuwige realiteiten als op deze tijd. (…)
Daar streven we naar, en dat zullen we bereiken. Niemand kan ons tegenhouden, geen organisatie, geen macht en geen autoriteit, want God staat aan het roer, en zijn koninkrijk zal voortgaan, vooruitgang blijven maken en groeien totdat alle koninkrijken in de wereld koninkrijken van onze God en zijn Christus zullen zijn.12
Ideeën voor studie en bespreking
-
Wat hebt u aan de kennis dat u een kind van God bent? Hoe beïnvloedt deze kennis uw gevoelens over uw eigen mogelijkheden? In welke opzichten worden uw gebeden door deze kennis beïnvloed?
-
Hoe beïnvloedt de waarheid dat alle mensen zoons en dochters van God zijn uw mening over anderen? Hoe zou deze kennis onze verstandhouding met anderen in het gezin moeten beïnvloeden?
-
Waarom is het noodzakelijk dat wij sterfelijk zijn? (Zie ook 2 Nephi 2:11–13, 24–27; Mozes 5:9–11.) Wat voor rol speelt Jezus Christus in de ontplooiing van de god in ons?
-
Hoe hebben de leerstellingen van de kerk u begrip gegeven van uw afkomst en bestemming? Hoe kan de kerk ons zoal van nut zijn bij het bereiken van onze eeuwige bestemming?
-
Wat houdt het in om ‘tot het uiterste te strijden’ om de god in ons tot ontplooiing te brengen? Wat voor voorbeelden hebt u gezien van mensen die dit doen? Hoe kunnen we ‘met God samenwerken’ om dit doel te bereiken?
-
President Taylor heeft gezegd: ‘Ons belangrijkste doel is onszelf, onze nakomelingen en onze voorouders voorbereiden op tronen, rijken en machten in de eeuwige werelden.’ Hoe kunnen wij ons tijdens dit sterfelijk leven op dat doel blijven concentreren?
Relevante teksten: Genesis 1:26; Psalmen 82:6–7; Romeinen 8:16–17; LV 76:22–24, 50–70