Hoofdstuk 6
De macht van de verzoening voor ons persoonlijk
Door de grote verzoening, het zoenoffer van de Zoon van God, kan de mens verlost, hersteld, uit de dood opgewekt en verhoogd worden tot de verheven positie die hem in de schepping is toebedacht.1
Uit het leven van John Taylor
President John Taylor heeft vaak over de gevolgen van de verzoening voor het hele mensdom gesproken. Hij heeft ook over de vreugde gesproken die hij ervoer als hij over de barmhartigheden van de verzoening nadacht. ‘Ik verheug me dat we een Heiland hebben die zo goed was om ons te verlossen,’ zei hij, ‘en ik verheug me dat we een Heiland hebben die nog altijd naar de verlossing van de wereld uitkijkt.’2
Vlak voor zijn dood schreef president Taylor het volgende aan zijn familieleden, waarin hij uitdrukking gaf aan de hoop die hij door de verzoening had:
‘Ik bid God, de eeuwige Vader, dat we na de beëindiging van onze proeftijd smetteloos en vlekkeloos aan de Heer mogen worden voorgesteld, als reine en eerzame representanten van de kerk en het koninkrijk van God op aarde, om dan een celestiale heerlijkheid in het koninkrijk van onze God te beërven, en eeuwig geluk te genieten met de reinen en rechtschapenen in het rijk van de eeuwige dag, door de verdiensten en verzoening van de Heer, Jezus Christus, onze Heiland en Verlosser, in werelden zonder einde.’3
Leringen van John Taylor
Dankzij de verzoening van Jezus Christus zal het hele mensdom herrijzen.
Dan is het nu onze plicht om erachter te komen (…) wat er door de verzoening tot stand is gebracht.
Ten eerste, de opstanding. De straf van de geschonden wet in de tijd van Adam was de dood; en iedereen zal sterven. Het woord van de Heer luidde: ‘Ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.’ [Genesis 2:17; zie ook Mozes 3:17.] Het zoenoffer van Jezus Christus heeft de opstanding uit de dood teweeggebracht en heeft het leven hersteld. Derhalve heeft Jezus gezegd: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ [Johannes 11:25]. En Jezus zelf was de eersteling van hen die ontslapen zijn.
De volgende vraag die opkomt, is hoe ver dit beginsel reikt en op wie het van toepassing is. Het strekt zich uit tot het hele mensdom; tot alle mensen in alle landen.4
Alle mensen moeten uit het graf herrijzen, te eniger tijd, met hetzelfde lichaam dat zij tijdens hun aardse leven hadden. Het zal gaan zoals Ezechiël heeft beschreven – beenderen zullen zich aaneenvoegen, vlees en pezen zullen het skelet bedekken, en op Gods bevel zal de levensadem er in worden geblazen. En wij zullen verschijnen, velen van ons, tot verbazing van onszelf. [Zie Ezechiël 37:1–14.]
Ik heb Joseph Smith, toen hij in Nauvoo een graf aan het delven was, horen zeggen dat hij verwachtte dat hij, wanneer de graven worden geopend, zal herrijzen en zijn vader en moeder zal omhelzen en zijn vrienden de hand zal schudden. Hij had schriftelijk laten vastleggen dat een paar toegenegen vrienden er na zijn dood op toe zagen dat hij vlakbij zijn boezemvrienden werd begraven, zodat hij hen, wanneer hij en zij herrezen in de morgen van de eerste opstanding, kon omarmen en kon zeggen: ‘Vader! Moeder!’
Wat een troost is het voor hen die de dood van lieve vrienden te verwerken krijgen, te weten dat wij weer omgang met hen zullen hebben! Hoe bemoedigend is het voor wie de geopenbaarde beginselen van de waarheid naleven, vooral voor wie de levensavond is aangebroken en die heel wat te dragen hebben gehad, om te weten dat we uiteindelijk uit het graf zullen herrijzen, als levende, onsterfelijke zielen zullen voortkomen, en weer het gezelschap van onze goede, vertrouwde vrienden zullen genieten, zonder de dreiging van de dood, om het werk van de Vader, dat Hij ons te doen heeft gegeven, af te afmaken!5
Dankzij de verzoening overwinnen de getrouwen de geestelijke dood en verwerven zij de verhoging.
Gods plan met betrekking tot de mens was dat hij zou vallen, en nadat de mens was gevallen en kennis van goed en kwaad had verkregen (kennis die hij zonder de val niet verkregen had kunnen hebben), werd het noodzakelijk dat de mens kennis kreeg van de verzoening en de verlossing, die door de bemiddeling van Jezus Christus tot stand zou komen.6
Hoe, en in welke zin, is de mens gebaat bij de verzoening en de opstanding? In die zin, dat de verzoening de mens in zijn voormalige positie voor het aangezicht van de Heer heeft hersteld, zij heeft hem in een positie geplaatst en heeft het mogelijk voor hem gemaakt om die verhoging en heerlijkheid te verwerven, die hij zonder het zoenoffer nooit had kunnen verwezenlijken; namelijk door adoptie een zoon van God te worden; en als hij eenmaal een zoon is, wordt hij erfgenaam van God en mede-erfgenaam van Jezus Christus [zie Romeinen 8:16–17]; en dat Christus het, dankzij zijn overwinning, mogelijk heeft gemaakt, en het binnen het bereik van de gelovigen in Hem heeft gebracht, om ook te overwinnen; en daar Hij, met zijn herrezen lichaam, gemachtigd is om zijn Vaders heerlijkheid te beërven, die Hij al met Hem had voordat de wereld bestond, zo kunnen ook wij door de adoptie overwinnen en bij Hem op de troon zitten, zoals Hij heeft overwonnen en bij zijn Vader op de troon heeft plaatsgenomen. (…)
(…) Dankzij zijn verzoening nemen gelovigen in Christus en wie zijn wet gehoorzamen, deel aan zijn heerlijkheid en verhoging. Zij zijn erfgenamen van de Godheid. Wie daarentegen zijn wet niet naleven, herrijzen wel, maar beërven zijn verhoging niet. Zij worden uit de dood opgewekt, maar beërven geen celestiale heerlijkheid, omdat zij geen celestiale wet hebben nageleefd. (…) Jezus heeft gezegd: ‘Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem.’ [Lucas 24:46–47.]7
De verzoening verlost kleine kinderen en wie zonder kennis van het evangelie zijn gestorven.
De Verlosser zelf heeft, toen Hij rondging op aarde, tegen zijn discipelen gezegd: ‘Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet; want voor zodanigen is het koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg u: Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan.’ [Lucas 18:16–17.] Na zijn kruisiging en opstanding herhaalde Hij deze woorden tegen zijn Nephitische discipelen: ‘En wederom zeg Ik tot u: gij moet u bekeren en in mijn naam worden gedoopt, en als een kindeke worden, of gij kunt geenszins het koninkrijk Gods beërven.’ [3 Nephi 11:38.]
Zonder de overtreding van Adam waren die kinderen er niet geweest; dankzij de verzoening komen zij in een geredde staat terecht zonder daar zelf iets voor te hoeven doen. Zij maken deel uit van, naar zeggen van de statistici meer dan de helft van het mensdom, die zijn eeuwig heil louter aan de bemiddeling en de verzoening van de Heiland te danken heeft. Zoals elders staat beschreven, heeft Jezus op mysterieuze, onbegrijpelijke wijze de verantwoordelijkheid op zich genomen die eigenlijk op Adam had moeten rusten, maar die uitsluitend door zijn bemiddeling tot stand kon komen, doordat Hij hun verdriet, hun plichten en hun overtredingen of zonden op zich heeft genomen.
(…) Op een manier die voor ons ondoorgrondelijk en onverklaarbaar is, heeft Hij de last van de zonden van de hele wereld op zich genomen. Niet alleen die van Adam, maar van al diens nakomelingen. En al doende heeft Hij het koninkrijk der hemelen geopend, niet alleen voor alle gelovigen en allen die de wet van God nageleefd hebben, maar ook voor ruim de helft van het mensdom die is gestorven voordat de jaren van volwassenheid bereikt zijn, alsook voor de heidenen die, na gestorven te zijn zonder de wet te kennen, door zijn bemiddeling zonder wet herrijzen, zonder wet worden geoordeeld en die aldus naar hun vermogen, werken en waarde aan de zegeningen van de verzoening deelnemen.8
Daar de Heiland ‘kan medevoelen met onze zwakheden’, kan Hij onze beproevingen ten volle begrijpen.
Toen de Heiland rondging op aarde, was het noodzakelijk dat Hij, net als wij, op allerlei wijzen verleiding onderging, om te kunnen ‘medevoelen met onze zwakheden’ [Hebreeën 4:15], om de zwaktes en de sterktes, de volkomenheden en onvolkomenheden van de gevallen mens te doorgronden. En toen Hij had volbracht waarvoor Hij in de wereld was gekomen; de huichelarij, corruptie, zwakheid en onnozelheid van de mens meester was geworden; en verleiding en beproeving in al zijn vormen had ondervonden, en had overwonnen; is Hij een ‘getrouw hogepriester’ [Hebreeën 2:17] geworden, om onze Voorspraak in het eeuwige koninkrijk van zijn Vader te zijn.
Hij weet hoe Hij de menselijke natuur op waarde kan schatten, want Hij, die zich in dezelfde situatie heeft bevonden, weet hoe Hij geduld moet hebben met onze zwaktes en ziektes en begrijpt volkomen de diepte, invloed en kracht van de beproevingen waarmee de mensen te maken krijgen. Daarom kan Hij met begrip en uit ervaring geduld hebben met hen.9
De fundamentele beginselen en verordeningen van het evangelie zijn noodzakelijk om de volledige zegeningen van de verzoening te ontvangen.
Na nota te hebben genomen van de grote zegeningen, voorrechten, machten en verhogingen die door de verzoening van Jezus Christus binnen het bereik van de mens zijn gekomen, is het vervolgens onze plicht te onderzoeken hoe we daar onze hand op kunnen leggen. (…)
De voorwaarden waaraan het mensdom moet voldoen om de verhoging te verwerven die door de verzoening mogelijk is gemaakt, zijn: ten eerste, geloof in God als onze Vader en de grote almachtige Regeerder van het heelal; in wiens handen het lot van het mensdom ligt; in wie wij leven, en bewegen en zijn. En in zijn Zoon, Jezus Christus, als het Lam dat sedert de grondlegging van de wereld is geslacht, de grote Middelaar die het grote zoenoffer heeft gebracht, waarin de Vader al vóór de schepping had voorzien en dat door zijn kruisiging voltooid is. ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’ [Johannes 3:16.] Of, met de woorden van de Nephitische koning Benjamin:
‘Gelooft in God; gelooft, dat Hij bestaat en dat Hij alle dingen heeft geschapen, zowel in de hemel als op de aarde; gelooft, dat Hij alle wijsheid en kracht heeft, zowel in de hemel als op de aarde; gelooft, dat de mens niet alle dingen begrijpt, die voor de Here begrijpelijk zijn.’ [Mosiah 4:9.]
Of zoals de apostel Paulus heeft geschreven: ‘Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.’ [Hebreeën 11:6.]
Het tweede beginsel van het evangelie is bekering. Zij is het oprechte en godvrezende berouw en het verzaken van zonde, gecombineerd met het vaste voornemen om de geboden van God te onderhouden. Zo heeft de profeet Jesaja geschreven: ‘De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen – en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.’ [Jesaja 55:7.] En in het Boek van Mormon staat:
‘En verder, gelooft, dat gij u moet bekeren van uw zonden, en ze moet nalaten en u voor God vernederen, en in oprechtheid des harten bidden, dat Hij u moge vergeven; en nu, indien gij al deze dingen gelooft, ziet, dat gij ze volbrengt.’ [Mosiah 4:10.]
Ten derde, doop tot de vergeving van zonden, van onze overtredingen, die op deze manier, mogelijk gemaakt door de genade van God en de verzoening, worden uitgedelgd. Paulus heeft het zo gezegd: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding.’ [Romeinen 6:4–5.]
Ten vierde, de ontvangst van de Heilige Geest door handoplegging van hen die het heilig priesterschap dragen, en die naar behoren bevoegd, geordend en gemachtigd zijn om deze zegen te verlenen. Daarom zei Petrus op Pinksteren:
‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal.’ [Handelingen 2:38–39.]
Dat zijn de inleidende of fundamentele beginselen van het eeuwige, on veranderlijke evangelie van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, dat altijd voor alle mensen, in alle landen en alle tijdperken hetzelfde is geweest, wanneer of waar het ook met hemels gezag is verkondigd. Daarom lezen we: ‘En aldus werd het evangelie sedert den beginne gepredikt, verkondigd door heilige engelen, die uit de tegenwoordigheid van God werden voortgezonden, en door zijn eigen stem, en door de gave des Heiligen Geestes. En aldus werden alle dingen door een heilige verordening op Adam bevestigd, en werd het evangelie gepredikt, en een besluit uitgezonden, dat het in de wereld zou zijn tot haar einde.’ [Zie Mozes 5:58–59.]10
We nemen ter gedachtenis van de verzoening van de Heiland deel aan het avondmaal.
Offeranden, die vanaf de tijd van Adam zijn gebracht (…), waren [symbolisch] voor het grote zoenoffer dat Hij zou brengen door Zichzelf te offeren. Er waren zoveel verschillende zinnebeelden, afschaduwingen en vormen waarvan Hij de grote oervorm was – de essentie, de realiteit geprefigureerd en voorafschaduwd door andere offers die vanaf het begin zijn gebracht. (…)
Maar voordat Hij Zichzelf offerde, als het grote zoenoffer, na de wet vervuld te hebben en die groot en heerlijk gemaakt te hebben, en na het evangelie verkondigd te hebben, kwam Hij met zijn discipelen bijeen (…) om het Pascha met hen te eten. Hij zei toen: ‘Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd.’ [Lucas 22:15.] Om wat met u te eten? Het Pascha. Om wat met u te eten? Het avondmaal van de Heer. (…) De twee ceremonies waren in Hem verenigd, Hij was de belichaming van beide, Hij was al vóór de grondlegging van de wereld geordend, en mannen van God hadden al eeuwenlang van Hem geprofeteerd. En ook ter wille van de offers die door de dienstknechten van de Heer sinds de tijd van Adam waren gebracht. En al de verschillende [offers] tot nu toe wijzen op Hem, want voor Hem zijn ze gebracht en op Hem zijn ze gericht. Aan de andere kant was Hij het die de meer volmaakte wet had gegeven; en door zijn offer, zijn eeuwige verzoening, bereikte Hij wat al vóór de schepping van de wereld door de Almachtige was bedoeld, en waarvan het bloed van stieren, geiten en lammeren slechts een afspiegeling was.
Met het oog op wat bijna onmiddellijk daarna plaatsvond, stelde Hij het avondmaal in, ter herinnering aan zijn opperste verlossingsdaad. Aan tafel ‘nam [Hij] een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis’ [Lucas 22:19]. Daarna ‘nam [Hij] een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden’ [Matteüs 26:27–28].(…)
Vanaf het begin van de wereld tot aan de tijd dat het Pascha werd ingesteld, bracht men offers als zinnebeeld van het offer van de Zoon van God. En vanaf de tijd van het Pascha tot aan het moment dat Hij zichzelf opofferde, waren deze offers en voorafschaduwingen zorgvuldig door de profeten en patriarchen in acht genomen, overeenkomstig het gebod aan Mozes en andere volgelingen van de Heer. En Zelf heeft Hij deze vereiste ook in acht genomen en, net als anderen, het Pascha gevierd. En nu nemen wij, ter gedachtenis van het grote offer dat is gebracht, aan het avondmaal deel. Deze verzoening was de belangrijke schakel tussen het verleden en de toekomst. Hij vervulde de wet, Hij voldeed aan de eisen van de gerechtigheid, en was gehoorzaam aan de vereisten van zijn hemelse Vader.11
Ideeën voor studie en bespreking
-
Wat is er door de verzoening van Jezus Christus bereikt?
-
In welke opzichten is de leer van de opstanding een troost voor u?
-
Wat voor invloed heeft de verzoening op u? Wat hebt u aan de kennis dat de Heiland ‘geduld [heeft] met onze zwaktes en ziektes en (…) volkomen de diepte, invloed en kracht van de beproevingen [begrijpt]? Welke ervaringen hebt u gehad die uw getuigenis van de verzoening hebben versterkt?
-
Wat houdt het in om door ‘adoptie’ een zoon of dochter van Christus te worden? (Zie ook Mosiah 5:1–9, 15; LV 25:1.)
-
Wat wordt er van ons vereist zodat wij de ‘grote zegeningen, voorrechten, machten en verhogingen’ kunnen ontvangen die door middel van de verzoening verkrijgbaar zijn? (Zie ook Geloofsartikelen 1:3–4.)
-
Wat is het verband tussen het avondmaal en de verzoening?
Relevante teksten: Matteüs 26:26–28; Mosiah 15:22–25; Alma 34:13–15; 3 Nephi 18:1–12; Moroni 10:32–33; Mozes 5:4–8