2003
In alles dank betuigen
Mei 2003


In alles dank betuigen

Wanneer wij in alles dank betuigen, zien we ontberingen en tegenspoed in de context van het doel van het leven.

In een van de perioden van geestelijke en materiële tegenspoed in het Boek van Mormon, toen het volk van God ‘allerlei kwellingen verduurde’, gebood de Heer hun om ‘voor alles dank te betuigen’ (Mosiah 26:38–39). Ik wil dat toepassen op onze tijd.

I.

Gods kinderen hebben altijd het gebod gekregen om te danken. In het hele Oude en het Nieuwe Testament staan er voorbeelden van. De apostel Paulus schreef: ‘Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u’ (1 Tessalonicenzen 5:18). De profeet Alma heeft gezegd: ‘Wanneer gij des morgens opstaat, laat uw hart dan vol dankbaarheid tot God zijn’ (Alma 37:37). En in een hedendaagse openbaring heeft de Heer gezegd: ‘Hij, die alle dingen met dankbaarheid ontvangt, zal worden verheerlijkt, en de dingen der aarde zullen hem worden toegevoegd, zelfs honderdvoudig’ (LV 78:19).

II.

Er is zoveel waar we dankbaar voor kunnen zijn. Allereerst zijn we dankbaar voor onze Heiland, Jezus Christus. Hij heeft volgens het plan van de Vader de wereld geschapen. Bij monde van zijn profeten heeft Hij het heilsplan met de bijbehorende geboden en verordeningen geopenbaard. Hij is op aarde gekomen om ons te onderrichten en de weg te wijzen. Hij heeft geleden voor onze zonden en de prijs voldaan, op voorwaarde dat wij ons bekeren. Hij heeft zijn leven gegeven en de dood overwonnen, en Hij is opgestaan uit het graf, opdat wij allemaal opnieuw kunnen leven. Hij is het Licht en het Leven der wereld. Koning Benjamin heeft gezegd dat wij, als wij ‘alle dank en lof, die [onze] ganse ziel vermag te bezitten, [zouden] geven aan die God, Die [ons] heeft geschapen, bewaakt en bewaard, en (…) Hem [zouden] dienen met geheel [onze] ziel, [wij] nog onnutte dienstknechten zouden zijn’ (Mosiah 2:20–21).

Wij zijn dankbaar voor de geopenbaarde waarheden die ons in alles een maatstaf zijn. In de Bijbel staat dat de Heer ons apostelen en profeten heeft gegeven ‘om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon’ (zie Efeziërs 4:11–12). Wij maken gebruik van de geopenbaarde waarheid die zij ons geven. ‘Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt’ (Efeziërs 4:14). Wie elk onheil en elke nieuwe bewering of ontdekking beziet in het licht van de geopenbaarde waarheid, hoeft niet ‘heen en weder geslingerd’ te worden, maar kan standvastig blijven staan. God is in zijn hemelen en zijn beloften staan vast. ‘Wees niet bedroefd’ zei Hij tegen ons in verband met de verwoestingen die voorafgaan aan het einde van de wereld, want ‘wanneer al deze dingen zullen geschieden, moogt gij weten dat de beloften die aan u zijn gedaan, zullen worden vervuld’ (LV 45:35). Wat een houvast voor de ziel in deze zorgelijke tijden!

Wij zijn dankbaar voor de geboden. Zij houden ons weg van valkuilen en ze maken de weg vrij voor zegeningen. Geboden markeren het pad en wijzen ons de weg naar geluk in dit leven en eeuwig leven in de wereld hierna.

III.

De afgelopen acht maanden in de Filipijnen heb ik veel horen getuigen van de zegeningen van het evangelie. Tijdens de inwijding van een kerkgebouw uitte een Filipijnse bisschop zijn dankbaarheid voor de evangelieboodschap die ongeveer tien jaar geleden in zijn leven was gekomen. Hij beschreef hoe het evangelie hem gered heeft van een zelfzuchtig, buitensporig leven en verkeerde gewoonten, en hoe hij daardoor een goede echtgenoot en vader is geworden. Hij getuigde van de zegeningen die hij had ontvangen door zijn tiende te betalen.

Tijdens een leidersvergadering zei een raadgever in een ringpresidium, tevens advocaat en voornaam burger: ‘Ik kan zonder voorbehoud tot de hele wereld getuigen dat mijn lidmaatschap in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen het mooiste is dat me ooit is overkomen. Het (…) heeft veel invloed gehad op mijn leven en dat van mijn gezin, hoewel ik vind dat ik nog meer moet leren en toepassen. Deze kerk is werkelijk een wonderbaar werk en een wonder.’

U hoeft niet naar de Filipijnen te gaan om zulke getuigenissen te horen. U vindt ze overal waar de evangelieboodschap wordt ontvangen en nageleefd. Maar mijn vrouw en ik zijn ontzettend dankbaar dat we in de Filipijnen wonen en werken, waar we in een nieuwe omgeving duizenden fantastische leden hebben ontmoet en het evangelie in een nieuw licht hebben gezien.

In de werelddelen waar de kerk nog niet zo lang gevestigd is, zien we hoe belangrijk het is om de kerk te vestigen — niet alleen om te onderwijzen en te dopen, maar om de leden actief te houden door ze liefde te geven, te roepen en te ordenen, en te voeden met het goede woord van God. We hebben gezien hoe belangrijk het is om de leden te vragen de cultuurgebonden gewoonten af te leggen die strijdig zijn met de geboden en verbonden van het evangelie, opdat zij en hun nageslacht ‘geen vreemdelingen en bijwoners meer [zijn], maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is’ (Efeziërs 2:19–20).

Mensen die dat doen, hebben deel aan de wereldwijde evangeliecultuur van geboden, verbonden, verordeningen en zegeningen. Die mensen ondergaan een ‘grote verandering’ in hun hart, ‘zodat [zij] geen lust meer hebben om het kwade te doen, maar wel om voortdurend het goede te doen’ (Mosiah 5:2). Gods beeld is ‘in [hun] gelaat (…) gegrift’ (Alma 5:19). Zulke volgelingen van Christus vinden we in elk land waar het evangelie en de kerk gevestigd zijn. Daarvan zijn er veel in de Filipijnen, en we doen ons best om er nog meer toe aan te sporen. We doen dat vanuit kernen met sterke leden, en we geven onderwijs waar er genoeg toegewijde leden zijn die kunnen begeleiden, lesgeven, het voorbeeld en nodige hulp kunnen geven aan de ijverige nieuwe leden die nog maar nauwelijks weten wat het evangelie vraagt en geeft.

IV.

Uit de openbaringen, waarvoor we dankbaar zijn, leren we dat we zelfs moeten danken voor onze bezoekingen, want daardoor wenden we ons tot God en kunnen we ons voorbereiden om te worden wie God wil dat we worden. De Heer zei tegen de profeet Moroni: ‘Ik geef de mensen zwakheid, opdat zij nederig mogen zijn’, en beloofde toen: ‘Indien zij zich voor Mij vernederen, en geloof in Mij hebben, zal Ik zwakke dingen sterk voor hen doen worden’ (Ether 12:27). Te midden van de vervolgingen die de heiligen in Missouri ondergingen, zei de Heer iets dergelijks: ‘Voorwaar zeg Ik u, mijn vrienden: Vreest niet, laat uw hart vertroost zijn; ja, verblijdt u te allen tijde, en geeft dank in alles; (…) en alles, waarmede gij zijt bezocht, zal tezamen werken voor uw welzijn’ (LV 98:1, 3). En tegen Joseph Smith in de gevangenis van Liberty zei de Heer: ‘Weet (…), mijn zoon, dat dit alles u ondervinding zal geven, en voor uw welzijn zal wezen’ (LV 122:7). Brigham Young begreep het. Hij heeft gezegd: ‘Er is niets in dit leven, geen enkele ervaring, of zij is heilzaam voor allen die zich erin verdiepen en het beste van die ervaring proberen te maken.’ (Leringen van kerkpresidenten: Brigham Young, [1997], p. 179.)

Iemand heeft eens gezegd dat er een groot verschil is tussen twintig jaar ervaring en ervaring van een jaar die zich twintig keer herhaalt. Als we de leringen en beloften van de Heer begrijpen, leren we van onze tegenslagen en groeien erdoor.

Veel geïnspireerde leringen van onze hedendaagse profeten zijn gebundeld in Leringen van kerkpresidenten, onze cursus voor de Melchizedekse priesterschap en de ZHV. De tijdloze leringen en beginselen in die boeken vormen een bron van goddelijke wijsheid en leiding. Verstandige leerkrachten in wijken en gemeenten gaan niet uit van hun eigen onderwerpen en wijsheid, maar van deze geïnspireerde leringen en hun toepassing op huidige situaties en problemen.

Wij lezen bijvoorbeeld in het boek dat nu in gebruik is, wat president John Taylor heeft gezegd over dankbaarheid voor lijden: ‘Wij hebben door leed veel geleerd. We noemen het leed. Ik noem het een school van ervaring. (…) Ik heb altijd geloofd dat beproevingen worden gegeven om de heiligen van God te zuiveren, zodat zij, zoals er in de Schriften staat, als goud mogen worden dat zeven keer door vuur gezuiverd is’ (Leringen van kerkpresidenten: John Taylor [2001], p. 203). Pioniers als president John Taylor, die getuige waren van de moord op hun profeet, langdurig werden vervolgd en ongelooflijke ontberingen hebben geleden voor hun geloof, loofden God en dankten Hem. Door hun problemen en hun moedige en geïnspireerde aanpak ervan, groeiden zij in geloof en in geestelijk opzicht. Door hun beproevingen werden zij zoals God het wilde, en legden zij het fundament van het belangrijke werk dat ons nu tot zegen is.

Net als de pioniers behoren we God te danken voor onze beproevingen en te bidden om leiding bij de aanpak ervan. Als we ons zo opstellen, en door ons geloof en onze gehoorzaamheid, zullen we waarmaken wat God ons heeft beloofd. Het is allemaal onderdeel van het plan.

Ik kijk graag naar de musical en de film Fiddler on the Roof. Daarin zingt een Joodse vader: ‘Als ik toch eens rijk was’. Zijn gedenkwaardige gebed sluit hij af met deze smeekbede:

Heer, die de leeuw en het lam schiep,

U bepaalde wie en wat ik werd.

Zou het een groot, eeuwig plan verstoren,

Als ik een rijk man was?

(tekst: Sheldon Harnick [1964])

Jazeker, Tevye, dat zou kunnen. Laten we onze dank betuigen voor wat we zijn en voor de omstandigheden die God gegeven heeft voor onze reis door de sterfelijkheid.

In vroeger tijden heeft de profeet Lehi deze waarheid aan zijn zoon Jakob doorgegeven:

‘In uw kinderjaren hebt gij ellende en veel smart doorstaan, omdat uw broeders zo ruw waren.

‘Toch, Jakob, mijn eerstgeborene in de wildernis, kent gij de grootheid Gods; en Hij zal uw ellende tot uw welzijn heiligen’ (2 Nephi 2:1–2).

Mijn moeder hield van die tekst en leefde volgens dat beginsel. De grootste beproeving van haar leven was de dood van haar man, onze vader, na slechts elf jaar huwelijk. Dat veranderde haar leven en ze ondervond veel tegenspoed toen ze de kost ging verdienen en alleen stond voor de opvoeding van haar drie kinderen. Toch hoorde ik haar vaak zeggen dat de Heer die smart voor haar welzijn heiligde omdat de dood van haar man haar dwong om haar talenten te ontwikkelen, dienstbaar te zijn en te worden wat ze zonder die schijnbare tragedie nooit geworden was. Onze moeder was een geestelijke reus, sterk, en volledig de lovende woorden waardig die haar drie kinderen op haar grafsteen zetten: ‘Haar geloof schonk ieder kracht’.

De zegeningen van tegenspoed hebben hun uitwerking op anderen. Ik weet dat het een zegen was om opgevoed te worden door een weduwe wier kinderen vroeg en hard moesten leren werken. Ik weet dat betrekkelijke armoede en hard werken geen grotere tegenslagen zijn dan overvloed en veel vrije tijd. Ik weet ook dat bij tegenspoed je kracht toeneemt en dat je geloof ontwikkelt in situaties die je niet kunt voorzien.

V.

Wanneer wij in alles dank betuigen, zien we ontberingen en tegenspoed in de context van het doel van het leven. We zijn hierheen gestuurd om beproefd te worden. In alles moet een tegenstelling zijn. Het is de bedoeling dat we leren en groeien door die tegenspoed, door onze moeilijkheden het hoofd te bieden en anderen te leren dat ook te doen. Onze beminde collega, ouderling Neal A. Maxwell, heeft ons daarvan een goed voorbeeld gegeven. Door zijn moed, doordat hij nederig aanvaardde dat hij kanker had, en trouw zijn werk bleef doen, heeft hij duizenden getroost en miljoenen eeuwige beginselen bijgebracht. Aan zijn voorbeeld zien we dat de Heer niet alleen onze smart tot ons welzijn heiligt, maar dat Hij die gebruikt tot zegen van talloze anderen.

Jezus onderwees die les toen Hij en zijn discipelen een blindgeboren man ontmoetten. ‘Wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?’ vroegen de discipelen. ‘Geen van hen’, antwoordde Jezus. De man was blindgeboren opdat de werken Gods in hem geopenbaard werden. (Zie Johannes 9:2–3.)

Als wij het leven door een geestelijke lens zien, ontdekken we veel voorbeelden van werken Gods die door de tegenspoed van zijn kinderen bevorderd worden. Ik ga vaak naar het Amerikaanse oorlogsmonument in Manila. Voor mij is dat een heilige plek. Daar liggen meer dan 17 duizend soldaten, matrozen en vliegeniers begraven die in de Tweede Wereldoorlog in de Stille Zuidzee gesneuveld zijn. Het monument is ook ter ere van ruim 36 duizend andere gesneuvelde militairen wier lichaam nooit gevonden is. Als ik langs de prachtige muren loop waarin hun namen zijn gegraveerd met de staat waar ze vandaan kwamen, zie ik er veel van, naar ik veronderstel, getrouwe leden van onze kerk.

Peinzend over de dood van zoveel goede leden en over het grote leed dat dit hun dierbaren berokkend heeft, dacht ik aan het belangrijke visioen van president Joseph F. Smith in Leer en Verbonden 138. Hij zag een ontelbare schare van rechtschapen geesten die tijdens hun leven getrouw waren geweest in hun getuigenis van Jezus (vs. 12). Zij waren aangesteld als boodschappers, bekleed ‘met macht en gezag’, en met de opdracht om ‘uit te gaan en het licht van het evangelie te brengen aan hen die zich in duisternis bevonden (…) en zo werd het evangelie aan de doden gepredikt’ (vs. 30). Peinzend over die openbaring en denkend aan de miljoenen gesneuvelden, verheug ik me in het plan van de Heer waarin de ellende van de dood van veel rechtschapen mensen verandert in de zegening van goede boodschappers die het evangelie verkondigen aan hun talloze wapenbroeders.

Als wij begrijpen dat God ons de kans biedt op zegeningen en dat Hij ons zegent door onze eigen tegenslagen en die van anderen, begrijpen we waarom Hij ons steeds weer heeft geboden om ‘de Here, uw God, in alles [te] danken (LV 59:7).

Ik bid dat we de waarheid en het doel begrijpen van de leringen en geboden die ik heb beschreven, en dat we trouw en sterk genoeg zijn om in alles dank te betuigen. Ik getuig van Jezus Christus, onze Heiland, Verlosser en Schepper, voor wie wij dank betuigen. In de naam van Jezus Christus. Amen.