2003
In het priesterschap groeien
Mei 2003


In het priesterschap groeien

Het priesterschap is de macht en het gezag van onze hemelse Vader, dat gedelegeerd is aan de mens. Het gezag en de majesteit ervan gaan ons begrip te boven.

Wat is het een indrukwekkend gezicht om uit te kijken over dit stampvolle Conferentiecentrum en te denken aan de gebouwen over de hele wereld die vol priesterschapsdragers zijn. Dit is waarschijnlijk de grootste priesterschapsvergadering in de geschiedenis van de kerk. Dat stel ik me zo voor, want we groeien nog steeds elk jaar.

Ik kwam voor het eerst in aanraking met het priesterschap op de dag van mijn doop. Ik ben gedoopt in een irrigatiekanaal in het dorpje Oakley, in Idaho. Ik stond met mijn vrienden op de oever van dat irrigatiekanaal. We hadden ons zwempak aan — een overall waar de pijpen afgeknipt waren zodat je niet zou zinken, en met gaten in de zakken. We hadden nog nooit een tricot of een ander zwempak gezien. Mijn vader kwam met zijn raadgevers het kerkgebouw van wijk 1 uit. Hij droeg een stoel en zette die op de oever van het irrigatiekanaal. Hij zei: ‘David, kom eens hier, dan zullen we je dopen.’

Ik dook het kanaal in en zwom bibberend naar de andere kant. Het was in september, en het was een beetje koud. En jonge jongens bibberen dan als ze alleen maar een overall aan hebben, weet u. Mijn vader ging het kanaal in. Ik herinner me dat hij zijn schoenen niet uitdeed of zich verkleedde, maar gewoon zijn alledaagse kleren aanhield. Hij liet me zien hoe ik mijn handen moest houden en toen doopte hij me. Toen ik naar boven kwam, kropen we allebei op de oever van het kanaal. Ik ging op de stoel zitten. Zij legden de handen op mijn hoofd en bevestigden me als lid van de kerk. Daarna dook ik het kanaal in, zwom naar de overkant en voegde me bij mijn vrienden.

Dat was eigenlijk de eerste ervaring die ik met het priesterschap had.

Ik herinner u er nog eens aan dat het priesterschap de macht en het gezag van God is, gedelegeerd aan de mens. Dat herhaal ik nog eens: het priesterschap is de macht en het gezag van God, gedelegeerd aan de mens. Onder ons vanavond zijn er die het Aäronisch priesterschap, het lage priesterschap, dragen, en die het Melchizedeks priesterschap, het hoge priesterschap, dragen. Is het niet interessant om ons voor te stellen hoe de Heer en zijn hemelse Vader het in het heilsplan zo georganiseerd hebben dat de mens in aanmerking kon komen en de eer kon krijgen om het priesterschap te dragen en zich te voegen bij het grote leger mannen die nodig zijn om de doeleinden van onze hemelse Vader te volbrengen, om de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen — van alle mensen, overal? Wat een enorme groep moet dat wel zijn!

Enkele jaren na mijn doop, toen ik nader kennis had gemaakt met wat taken in de kerk, werd mij het Aäronisch priesterschap verleend. Mijn vader, die mij gedoopt had, was in de tussentijd aan een hartaanval overleden. Dus het was de bisschop die mij het Aäronisch priesterschap verleende en mij ordende tot het ambt van diaken. Ik herinner me dat ik een fantastisch gevoel had toen hij mij het priesterschap verleende — het gevoel dat ik nu taken had, dat ik rekenschap verschuldigd was voor wat ik deed, en dat ik het een en ander te leren had. Ik had ook het bijzondere gevoel dat ik nu een beetje anders was, dat ik niet meer precies hetzelfde was als vrienden die het priesterschap niet droegen, of andere mensen die ik in de wereld zou tegenkomen. Ik had nu enkele taken, dingen die we ’s zondags leerden als we in de kelder van de kerk rond de oude kolenkachel zaten.

Op zaterdag maakten we de kerk schoon, vulden we de kolenkitten en zorgden we ervoor dat het gebouw klaar werd gemaakt voor de zondagsbijeenkomsten. We hadden in het lage priesterschap van alles te doen in de materiële aangelegenheden van de wijk — vastengaven ophalen en opdrachten van de bisschop uitvoeren. De andere leiders en hij leerden ons wat het Aäronisch priesterschap inhield, en het ambt van diaken, en later dat van leraar, en toen natuurlijk dat van priester, toen we verhoogd werden in het priesterschap. Het scheen mij toe dat ik een interessant begrip en goede visie op het werk kreeg dat er gedaan moest worden, en dat ik persoonlijk verantwoordelijkheid droeg, ook al was ik nog maar een jonge jongen in een klein plattelandsdorpje. Er was iets erg belangrijks aan.

Mijn vader overleed toen ik elf was. Bij zijn begrafenis ontroerde het me dat ik de mensen hoorde zeggen wat een aardige man hij was geweest. Toen ze op de begraafplaats de kist in het graf lieten zakken, en aarde en stenen op de kist begonnen te scheppen, stond ik erbij te kijken. Ik bedacht dat hij mijn held was, en ik vroeg me af wat er met mij zou gebeuren nu ik mijn vader was kwijtgeraakt. Ik zag goede mannen het priesterschap uitoefenen en het goede doen — de mannen die hadden geholpen met het graven van het graf en het treffen van de regelingen — en ik zag een goede man een biljet van vijf dollar teruggeven aan mijn moeder, die hem dat geboden had omdat hij had geholpen het graf te graven. Hij schoof het terug naar mijn moeder en zei: ‘Nee, houd het maar, want u zult het nog nodig hebben.’

En dus wil ik tegen iedereen die hier vanavond is, iedereen in de Aäronische en de Melchizedekse priesterschap, zeggen: is het niet interessant dat onze hemelse Vader en zijn Zoon in hun wijsheid dit alles in elkaar hebben gezet, en dat we in het lage priesterschap kunnen leren om materiële taken te vervullen? We hebben materiële taken en leren op eenvoudige wijze wat er gedaan moet worden. Zo leren we wat dienstbaarheid is, en wat naleven van de geboden van de Heer inhoudt, wat ons erop voorbereidt om op een dag het Melchizedeks priesterschap te ontvangen, met alle majesteit en eeuwige heerlijkheid die daarbij hoort.

Die jaren in de Aäronische priesterschap waren interessante levensjaren voor me. Ik leerde voortdurend iets nieuws en kreeg een steeds breder inzicht en begrip van het evangelie en van onze taak om deze boodschap uit te dragen aan de hele wereld. Daarbij leerden we om te gaan met andere mensen. Soms hebben we het gevoel dat de mensen ons niet accepteren omdat we hogere normen hebben. Er zijn dingen die wij niet doen. We hebben het woord van wijsheid, wat ons helpt om een gezonder leven te leiden, een leven dat ertoe bijdraagt om een man te worden en normen, idealen en een levenswijze te hebben die de rest van de wereld ook zou willen hebben. Ik heb gemerkt: als je leeft zoals je moet leven, dan merken mensen dat en zijn ze onder de indruk van je geloof, en dan heb je invloed op andermans leven. Als ze erachter komen dat je niet rookt, drinkt of marihuana gebruikt, of de andere drugs die zo’n negatief effect op de wereld hebben, dan heeft het feit dat je dat niet doet invloed op die mensen.

Als je je normen hoog houdt, dan kom je in aanmerking om in de tempel te trouwen. Overigens, dit is de 173ste algemene aprilconferentie van de kerk, en misschien vindt u het interessant om te weten dat mijn vrouw en ik 73 jaar getrouwd zijn. Dus in het jaar dat wij trouwden, hield de kerk haar honderdste algemene aprilconferentie. Ik kan me herinneren dat ik, toen ik Ruby’s hand vasthield op het altaar van de tempel — luisterend naar de woorden van de verzegelingsceremonie — een bijzonder gevoel in mijn hart had. Niet alleen vanwege de heiligheid ervan, maar ook vanwege de verantwoordelijkheid die ik had om te leven zoals ik moest, om voor haar en voor onze kinderen te zorgen, en daarna onze kleinkinderen, en de daaropvolgende generaties. Ik was vastbesloten om een voorbeeld te zijn van hoe iemand leeft die het priesterschap en zijn huwelijksverbond eert.

Nu wij vanavond als priesterschapsdragers bijeen zijn, denkt u eens aan de verantwoordelijkheid die ieder van ons heeft in wat er nog moet gebeuren in deze wereld — waarschijnlijke nieuwe dingen die we ons nu nog niet bewust zijn — als deze oorlog voorbij is en alles weer is zoals het zou moeten. Er is zoveel dat wij moeten doen. Om het te doen, moeten we het priesterschap dat we dragen waardig zijn, zodat we mede de kerk kunnen leiden in haar vooruitgang, misschien wel grotere vooruitgang dan we ooit eerder hebben meegemaakt. Wat een tijd wordt dat!

Jaren geleden, toen ik tijdens de Tweede Wereldoorlog in de marine zat, kreeg ik bevel om me te melden bij het hoofdkwartier van de vloot in Pearl Harbor. Mijn familie bracht me naar Treasure Island in de baai van San Francisco, waar ik op het vliegtuig stapte — een oud watervliegtuig dat Pan American Clipper heette. Aan boord waren enkele hoge medische officieren die de ziekenhuisdiensten gingen voorbereiden omdat binnen enkele weken de slag van Tarawa zou plaatsvinden. Vanwege mijn rang moest ik in een slaapzak in de staart van het vliegtuig slapen, waar ik de stuurboordmotoren kon zien. We vlogen over San Francisco, wat op bevel van het leger verduisterd was. Het was overal zwart toen we over de Grote Oceaan vlogen, en ik dacht dat de stuurboordmotor van dat oude Pan American-vliegtuig in brand stond. Ik kon maar niet slapen en keek er de hele vlucht naar.

Tijdens die slapeloze nacht dacht ik na over mijn leven en of ik wel goed genoeg leefde om iets te doen met de kansen die ik kreeg en de verantwoordelijkheid die ik droeg als drager van het Melchizedeks priesterschap — de verantwoordelijkheid om een voorbeeld te zijn en goed te leven, zodat ik de roepingen kon vervullen die ik misschien zou krijgen. Die slapeloze nacht zette ik innerlijk alles eens op een rijtje, mijn houding en mijn levenswijze, en vroeg ik me af of ik wel alles deed wat ik kon. Ook al had ik altijd mijn kerkroepingen aanvaard, ik vroeg me af of ik ze wel met heel mijn hart, macht, verstand en ziel vervulde, en of ik de verantwoordelijkheid en de zegen wel verdiende die ik als drager van het Melchizedeks priesterschap had, en wat er van allen verwacht wordt die deze zegen ontvangen.

Nu ik terugkijk op die slapeloze nacht, dank ik de Heer voor zijn zegeningen en voor alles waarbij ik betrokken ben geweest. Ik probeer altijd zo goed het evangelie na te leven, alles te doen wat mij gevraagd wordt — met heel mijn hart, macht, verstand en sterkte elke roeping te vervullen die ik krijg, zodat ik in aanmerking kom voor wat mij later misschien gevraagd wordt.

Nu we vanavond het priesterschap eren, vraag ik jullie, jongemannen van de priesterschap, om je vast voor te nemen zo te leven als het hoort. Raak niet betrokken bij de dwaasheden in de wereld, maar bedenk wat je gegeven is. Ik herhaal nog eens: het priesterschap is de macht en het gezag van onze hemelse Vader, dat gedelegeerd is aan de mens. Het gezag en de majesteit ervan gaan ons begrip te boven.

Ik geef mijn getuigenis dat dit werk waar is. Ik ben blij dat ik in de nadagen van mijn leven kan getuigen van de waarheid van het evangelie, wat ik mijn hele leven heb gezien, vanaf mijn doop tot aan de huidige dag. Ik heb de Heer lief. Ik heb onze hemelse Vader en dit werk lief. Ik getuig van de waarheid van dit werk.

En tot u, priesterschapsleiders, zeg ik: leef zoals het moet. Wij zijn anders, en het is niet goed als u net zo bent als alle anderen, want u draagt het priesterschap van God, met die grote beloften en zegeningen en verwachtingen van u.

Dit werk is waar. In de naam van Jezus Christus. Amen.