2017
De weg naar Zion
July 2017


De weg naar Zion

De auteur woont in Texas (VS).

The Way to Zion
The Way to Zion 2

Richmond (Missouri, VS), 2 juni 1862

‘Mary, wat zie je?’ vroeg Mary’s stiefmoeder zachtjes vanaf haar ziekbed.

‘Het vechten lijkt dichterbij te komen’, zei Mary terwijl ze uit het raam keek. De Amerikaanse Burgeroorlog werd dichtbij uitgevochten. De dag was begonnen met het geluid van geweervuur. Mary keek naar haar stiefmoeder. ‘Het spijt me. Ik denk niet dat we naar de dokter kunnen.’

‘Kom dichterbij.’ Mary ging naast het bed zitten en pakte haar stiefmoeders hand. ‘Ik weet dat je vader zich nog niet beter voelt,’ zei Mary’s stiefmoeder zachtjes, ‘maar je moet je broer, je zus en de tweeling naar Zion brengen. Blijf er bij je vader op aandringen dat hij naar de Rocky Mountains gaat! Beloof het me!’

Mary wist hoe graag haar familie naar Salt Lake City wilde. Toen ze het evangelie hadden gehoord en waren gedoopt, waren ze uit Engeland vertrokken om zich bij de heiligen in Zion te voegen. Maar kón dat wel? Ze keek naar haar vader, die zwijgend in zijn stoel zat. Drie jaar geleden was vader door een zware beroerte aan de linkerkant verlamd geraakt.

Mary haalde diep adem. ‘Ik beloof het’, fluisterde ze.

Al gauw sloot Mary’s stiefmoeder voor de laatste keer haar ogen.

Kort daarna besloot Mary op een ochtend dat het tijd was om haar vader over haar belofte te vertellen. ‘Ik weet dat ik nog maar veertien ben,’ zei ze, ‘maar ik moet ons gezin naar Zion brengen.’ Ze hoorde de tweeling wakker worden. ‘Ik moet het ontbijt klaarmaken’, zei ze. ‘Denk er alstublieft eens over na.’

Enkele dagen later riep vader Mary bij zich. ‘Het is allemaal geregeld’, zei hij. Door de beroerte sprak hij nog steeds slordig. ‘Ik heb onze grond en de kolenmijn verkocht zodat we een kar, ossen, koeien en voorraden kunnen kopen. Er vertrekt binnenkort een konvooi naar het westen. Het zijn geen heiligen der laatste dagen, maar we kunnen tot aan Iowa met ze meereizen. Van daaruit gaan we dan met een groep heiligen naar de Salt Lake Valley.’

Mary omhelsde hem. ‘Dank u wel, vader.’ Binnenkort gingen ze naar Zion!

De dagen gingen snel voorbij terwijl Mary het gezin op hun reis voorbereidde. ‘Alles komt goed’, hield ze zich voor. ‘Binnenkort zijn we in Zion.’

Maar toen werd vader ziek. Omdat zijn wang aan één kant naar beneden hing, was Mary bang dat het weer een beroerte was.

‘Hij is te ziek om te reizen’, zei ze tegen de leider van het konvooi. ‘We hebben een paar dagen nodig zodat hij kan herstellen.’

‘We kunnen niet wachten’, zei de man bruusk. Maar toen hij Mary’s gezicht zag, werd hij wat vriendelijker. ‘Je kunt hier blijven tot hij klaar voor de reis is en dan kun je ons inhalen.’ Er zat niets anders op, dus Mary stemde ermee in.

Een week later maakte Mary het gezin weer klaar voor de reis. ‘Sarah en de tweeling kunnen de ossen berijden’, zei ze tegen Jackson, haar broertje van negen. ‘Vader kan in de kar, en jij kunt mij helpen om de ossen te mennen.’

‘Ik ben bang’, zei Sarah zachtjes. Ze was nog maar zes en zag er zo klein uit op de brede rug van de os. De tweeling van vier keek met grote ogen naar Mary.

‘We zetten er gewoon goed de pas in, en halen onze groep in!’ zei Mary, en ze deed haar best om vrolijk te klinken.

De familie Wanlass reisde dagenlang kilometers ver. Uiteindelijk moest ook Mary de waarheid onder ogen zien.

Het konvooi had niet op ze gewacht. Mary moest met het gezin zelf naar Zion reizen.

De rivier Platte, Nebraska, 1863

‘Hu!’ Mary trok aan de teugels en de ossen hielden in. ‘Alles goed met iedereen?’ Ze keek naar de drie jongsten, die op ossen zaten. Ze knikten.

De rivier Platte lag voor ze. Hij was breed en modderig. ‘Wat nu?’ vroeg haar broertje Jackson. Hij was nog maar negen, maar hij hielp Mary om de ossen te mennen. Vader lag achterin de kar. Hij was nog ziek van de beroerte.

‘We hoeven de rivier niet over te steken’, zei Mary. ‘We kunnen hem gewoon volgen.’ Er was geen weg naar Zion, maar de rivier zou hen de weg naar het westen moeten wijzen. ‘Vort!’

Mary wist niet dat de mormoonse pioniers aan de overkant van de rivier een andere kant opgingen. Door niet over te steken kwamen ze op indiaans grondgebied terecht. Ze zouden de rest van hun reis geen enkel konvooi tegenkomen.

Ze vervolgden hun reis. Weken later zag Mary een stofwolk aankomen. ‘Kalm aan’, fluisterde ze tegen de ossen en zichzelf. ‘Kalm aan.’

Toen de stofwolk optrok, zag ze een groepje indianen te paard. Eén van de ruiters keek achterin de kar, waar vader lag.

De ruiter had een vriendelijke blik in zijn ogen. ‘Man ziek?’ vroeg hij, terwijl hij naar vader wees.

‘Ja’, fluisterde Mary. De man riep iets in zijn eigen taal, waarop de mannen net zo snel wegreden als ze gekomen waren.

Mary zag dat de zon al bijna onderging. ‘We stoppen hier’, zei ze tegen Jackson. Ze zette Sarah en de tweeling op de grond.

‘Mary, kom eens kijken!’ zei Jackson. De man met de vriendelijke ogen reed op hen af, met iets zwaars in zijn handen.

‘Wilde eend’, zei hij. ‘En konijn. Voor jullie.’ Mary keek hem sprakeloos aan toen hij het wild aan haar gaf. Hij knikte nog eens en reed weg in het schemerlicht.

‘Eten!’ riep Mary uit. ‘Vlees!’ Het geschenk van de man was echt een wonder.

Er vonden op hun reis nog meer wonderen plaats. Er kwam een kudde bizons op hen af, maar ze liepen aan beide zijden om de kar heen. Eén van de tweeling werd door een harde stofwind de rivier in geblazen, maar Mary kon haar redden.

Toch was de reis zwaar. De kar zag er met de dag meer versleten uit en de ossen raakten steeds vermoeider. De grond was rotsachtig en steil. Het was moeilijk om de bergen over te steken. Maar Mary en de anderen ploeterden verder.

Ze daalden net van een hoge bergtop af toen Mary een man met een kar op hen af zag komen.

‘Misschien kan hij ons de weg naar Lehi wijzen!’, zei ze tegen Jackson. Dat was de plaats in Utah waar hun oom woonde.

‘Je bent nu in Echo Canyon, niet ver van de Salt Lake Valley’, zei de man toen ze vroegen waar ze waren. ‘Maar waar is de rest van je groep?’

Ze vertelden hem het hele verhaal en de man luisterde vol verbazing. ‘Jullie hebben meer dan zestienhonderd kilometer helemaal alleen afgelegd?’ Vol bewondering schudde hij zijn hoofd. ‘Je bent een moedige meid. Ik zal je de weg naar Lehi wijzen. Je bent er bijna.’

‘We zijn er bijna’, fluisterde Mary zichzelf toe terwijl de man in het stof een kaart tekende. Bijna in Zion. ‘Ik denk dat we het tóch gaan halen.’

Mary bereikte met het gezin Lehi. Later trouwde ze en kreeg ze een groot gezin. Ze is met haar voorbeeld van geloof en moed veel mensen tot zegen geweest.