Hoofdstuk 11
2 Nephi 17–24
Inleiding
Voor een goed begrip van de door Nephi aangehaalde geschriften van Jesaja zijn van uw kant de nodige studie en inzet vereist. Gebruik de toelichting en uw begrip van het evangelie om de profetieën en visioenen van Jesaja over de laatste dagen vóór de wederkomst van Christus toe te passen. Zoek op hoe de geboorte van Jezus Christus, zijn leven en zending, en de vernietiging en oordelen die de goddelozen in de laatste dagen zullen treffen, de wereld voorbereiden op zijn komst. Let vooral goed op de geschriften die de omstandigheden rondom de herstelling beschrijven. Herken daarnaast het gedrag van de goddeloze wereld zoals Jesaja die heeft voorzien. Als u inzicht krijgt in de geprofeteerde ongerechtigheid van de laatste dagen, zult u eerder rechtvaardige keuzes maken en de grote oordelen die de goddelozen te wachten staan, vermijden.
Toelichting
2 Nephi 17–24. Overzicht en achtergrond
-
Veel mensen vinden de geschriften van Jesaja moeilijk te begrijpen omdat zijn profetieën meerdere betekenissen kunnen hebben. Aan de ene kant staan deze profetieën in rechtstreeks verband met Jesaja’s roeping als profeet en de omstandigheden in zijn tijd. Aan de andere kant gebruikte hij diezelfde gebeurtenissen om gebeurtenissen in het midden des tijds en in de laatste dagen te beschrijven. Enig besef van de historische, geografische en politieke context waarin Jesaja profeteerde, is zeker nuttig (zie 2 Nephi 25:5–6).
In de tijd van Jesaja’s profetieën waren er twee Israëlitische koninkrijken — het zuidelijke koninkrijk Juda en het noordelijke koninkrijk Israël (ook wel Efraïm genoemd). Een derde land, Syrië, was soms een vijand en soms een bondgenoot van Israël of Juda, of van allebei. (Zie Gids bij de Schriften, ‘Chronologisch overzicht: Gebeurtenissen in Israël’ en ‘Gebeurtenissen in Juda’, p. 28.) Deze landen werden als volgt aangeduid:
Land
Hoofdstad
Gebied of stam
Leider
Juda
Jeruzalem
Juda
Achaz, van het huis van David
Syrië
Damascus
Aram
Resin
Israël
Samaria
Efraïm
Pekach, de zoon van Remaljahu
-
Jesaja werd geroepen toen de macht en welvaart van Juda en Israël aan het afbrokkelen waren. Het noordelijke koninkrijk Israël (Efraïm) had een bondgenootschap met Syrië aangegaan om elkaar te versterken en te beschermen tegen het oprukkende Assyrische rijk. Toen Juda zich niet bij het bondgenootschap wilde aansluiten, werd het door Israël en Syrië aangevallen (zie 2 Nephi 17:1).
Jesaja kreeg de opdracht om Achaz, de koning van Juda, te waarschuwen tegen het aangaan van politieke bondgenootschappen om zijn volk te beschermen, maar Achaz verwierp de waarschuwing van de Heer (zie 2 Koningen 16:7–20). Achaz sloot een verdrag met de heerser van Assur, Tiglatpileser II (Pul), waarbij Juda een vazalstaat werd en aan Assur belasting moest betalen om aan de bedreiging van Syrië en Israël te ontkomen. Assur lijfde de kleinere koninkrijken echter gestaag in. Eerst viel Damascus (Syrië) in 732 v.C., daarna Samaria (Israël) in 722 v.C., en zelfs heel Juda (Jeruzalem uitgezonderd) werd in 701 v.C. door Assur in bezit genomen.
Veel profetieën van Jesaja zijn in zijn eigen tijd in vervulling gegaan (zie 2 Koningen 16–18), wat blijkt uit de geschiedenis van het oude Israël en Juda. Bij een nadere bestudering van 2 Nephi 17–24 (zie ook Jesaja 7–14) en de inleidende kopjes van die hoofdstukken blijkt dat de profetieën van Jesaja ook over de wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan en over de oordelen die aan die prachtige, langverwachte gebeurtenis voorafgaan.
-
Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft opgemerkt dat de profetieën van Jesaja in latere generaties ‘meerdere vervullingen’ kennen en dat de Heilige Geest een cruciale rol speelt om die belangrijke geschriften te begrijpen: ‘Het boek Jesaja bevat talloze profetieën die op meerdere manieren in vervulling lijken te gaan. Eén vervulling heeft betrekking op de mensen in de tijd van Jesaja of de omstandigheden van de generatie daarna. Een andere, vaak symbolische, betekenis verwijst naar gebeurtenissen in het midden des tijds. (…) Dan is er nog een betekenis of vervulling van dezelfde profetie, die te maken heeft met de gebeurtenissen rond de wederkomst van de Heiland. Het feit dat veel van deze profetieën meerdere betekenissen kunnen hebben, onderstreept hoe belangrijk het is dat wij persoonlijke openbaring door de Heilige Geest ontvangen om ze uit te leggen.’ (‘Scripture Reading and Revelation’, Ensign, januari 1995, p. 8.)
2 Nephi 17:2. Het huis van David
-
In 2 Nephi 17:2 verwijst het ‘huis van David’ naar koning Achaz, een afstammeling van koning David en erfgenaam voor de troon van het koninkrijk Juda.
-
Syrië was een bondgenootschap aangegaan met Efraïm, het noordelijke koninkrijk Israël.
-
De uitdrukking ‘zijn hart beefde’ geeft aan dat Achaz en zijn volk bang waren toen ze hoorden dat Syrië en Efraïm bondgenoten waren.
2 Nephi 17:3. Ga naar de bovenste vijver
-
De naam van Jesaja’s zoon Sear-Jasub betekent ‘het overblijfsel zal terugkeren’ (zie 2 Nephi 20:21–22; Jesaja 7:3 voetnoot a in de Engelse Bijbel).
-
De genoemde waterleiding in 2 Nephi 17:3 is een aquaduct. Achaz was met het oog op een eventuele belegering mogelijk bezig met een inspectie van de watertoevoer naar de stad.
-
Het Vollersveld was een plaats waar kleding werd gewassen.
2 Nephi 17:4. ‘Rokende stompen brandhout’
-
De koningen Resin en Pekach worden in 2 Nephi 17:4 ‘rokende stompen brandhout’ genoemd als symbool dat hun krachten waren opgebrand. Resin en Pekach waren dan ook machteloos tegen de op handen zijnde verpletterende aanval van Assur.
2 Nephi 17:6. ‘Tegen Juda’
-
De uitdrukking ‘een bres slaan’ geeft aan dat Syrië en Efraïm zouden proberen Jeruzalem met geweld binnen te dringen.
-
De zoon van Tabeal was een Syriër die door Syrië en Efraïm naar voren was geschoven als beoogde marionettenkoning in Jeruzalem.
2 Nephi 17:8. ‘Efraïm [zal] worden verbroken’
-
Het noordelijke koninkrijk Israël werd in 722 v.C. door Assur veroverd, waarna vele inwoners ervan (tegenwoordig bekend als de verloren stammen van Israël) werden weggevoerd. Er werden gevangenen uit andere landen in het gebied geplaatst, die zich uiteindelijk begonnen te mengen met de overgebleven Israëlieten. Zij werden de Samaritanen genoemd. Efraïm was inderdaad binnen 65 jaar na die profetie ‘verbroken’ en geen volk meer.
2 Nephi 17:9–14. ‘De Heer zelf [zal] u een teken geven’
-
Het Hebreeuwse woord voor maagd (‘almah’) betekent letterlijk ‘jonge vrouw’, met de bijbetekenis van maagd.
-
Immanuël is een van de namen van Jezus Christus. De Hebreeuwse betekenis is ‘God met ons’. Immanuël is tegelijkertijd een naam en een titel die gegeven is als teken van Gods verlossing (zie Jesaja 7:14). Jesaja’s vermelding van Immanuël had zowel een mogelijke historische als profetische betekenis. De naam kan in directe zin duiden op een kind dat in Jesaja’s tijd geboren zou worden en opgroeien en aldus als teken dienen (zie 2 Nephi 17:16–19). In de belangrijkere profetische betekenis wordt Immanuël door Mattëus specifiek aangeduid als een profetie van Jezus’ geboorte op aarde (zie Matteüs 1:18–25). De naam verschijnt ook in de Schriftuur van de laatste dagen (zie 2 Nephi 17:14; 18:8; LV 128:22). (Zie voor meer informatie Gids bij de Schriften, ‘Immanuël’, p. 117.)
-
‘God met ons’ was bedoeld als verzekering aan koning Achaz dat als hij zich tot de Heer zou keren, God hem zou helpen. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd dat dit ook een zinnebeeld en een afschaduwing van de Heiland is geworden: ‘Deze profetie bevat meerdere of parallelle elementen, zoals zo vaak voorkomt in de geschriften van Jesaja. De directe betekenis was vermoedelijk gericht op Jesaja’s vrouw, een reine en goede vrouw die rond die tijd een zoon baarde, waarbij het kind een zinnebeeld en een afschaduwing werd van de belangrijkere, latere vervulling van de profetie van de geboorte van Jez3 us Christus. De symboliek in de dubbele betekenis van de profetie krijgt nog meer gewicht als we beseffen dat Jesaja’s vrouw mogelijk van koninklijken bloede was, zodat haar zoon onder de koninklijke geslachtslijn van David viel. Ook hierin schuilt een zinnebeeld, een voorafspiegeling van een grotere Immanuël, Jezus Christus, de ultieme zoon van David, de edele Koning die uit een letterlijke maagd geboren zou worden. Zijn titel Immanuël is inderdaad in de laatste dagen van toepassing op de Heiland zoals te lezen valt in afdeling 128, vers 22 van de Leer en Verbonden.’ (Christ and the New Covenant [1997], p. 79.)
Thema’s
Moeder
Maagd
Profetes
Zij (Maria)
Zwangerschap
Zal zwanger worden
Werd zwanger
In haar verwekt
Kind is een zoon
Een zoon baren
Baarde een zoon
Een zoon
Naam van zoon
Zijn naam Immanuël noemen
Noem zijn naam, Maher-Salal-Chas-Baz
Hem de naam Jezus geven
Donald W. Parry, Jay A. Parry, Tina M. Peterson, Understanding Isaiah (1998), p. 74.
2 Nephi 17:16–22. De ondergang van Efraïm en Syrië
-
In tegenstelling tot de belofte dat Juda niet geheel zou verdwijnen, profeteerde Jesaja de val van het noordelijke koninkrijk, ‘het land dat gij verafschuwt’, dat zich tegen Achaz had gekeerd (2 Nephi 17:16). De twee koningen in het noorden zijn in die tijd door de Assyriërs ter dood gebracht.
-
De twee naties Efraïm en Syrië zouden door Assur worden vernietigd. Syrië kwam in 732 v.C. ten val en Efraïm volgde in 722 v.C. Zoals ouderling Holland heeft opgemerkt (zie toelichting bij 2 Nephi 17:14 op pagina 87), zou het kind dat in Jesaja’s tijd was geboren ongeveer 12 of 13 jaar oud zijn, ofwel de leeftijd waarop iemand volgens de Joodse wet morele verantwoordelijkheid draagt.
2 Nephi 17:20. Hoofdhaar en baard afscheren
-
Het hoofdhaar en de baard werden gewoonlijk afgeschoren als teken van rouw om de dood van iemand in de familie. Het gedwongen scheren van een gevangene gold echter als een belediging en brandmerkte de onderworpene.
2 Nephi 17:22. ‘Boter en honing’
-
Boter en honing lijken misschien wel luxeproducten, maar het land was verwoest door het volk van Assur (zie 2 Nephi 17:23). De achterblijvers moesten dan ook als nomaden zien te overleven van wat ze konden vinden. Boter en honing zijn vermoedelijk de gestremde yoghurt van geiten of schapen, en de wilde honing die er te vinden was.
2 Nephi 18. Assur, instrument van de Heer
-
Hoofdstuk 18 van 2 Nephi is een vervolg op de historische gebeurtenissen in hoofdstuk 17. Jesaja waarschuwde Juda opnieuw tegen het aangaan van bondgenootschappen, omdat ze volgens zijn profetieën hun doel zouden missen. De messiaanse belofte van Immanuël (‘God met ons’) zou voor hen opgaan. De invasie van Assur zou plaatsvinden, maar Juda zou blijven bestaan. Jesaja besloot zijn geschriften met een waarschuwing tegen de valse leringen en praktijken die Juda van de aan hen geopenbaarde geboden zouden wegtrekken.
2 Nephi 18:1. Maher-Salal-Chas-Baz
-
De naam van Jesaja’s zoon, Maher-Salal-Chas-Baz, betekent ‘haastig buit, spoedig roof’ (zie 2 Nephi 20:6). De naam symboliseert vermoedelijk Assur, dat Israël komt verwoesten (zie Jesaja 8:1).
2 Nephi 18:3. Profetes
-
De term profetes slaat op Jesaja’s vrouw. Mogelijk had ze profetische gaven, en haar zoon is vermoedelijk de aanvankelijke vervulling van de profetie die is opgetekend in 2 Nephi 17:14.
2 Nephi 18:4. ‘Kunnen roepen’
-
Uit de beschrijving ‘voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader! en: Mijn moeder!’ valt af te leiden dat Jesaja’s zoon Maher-Salal-Chas-Baz ongeveer twee jaar oud was. Syrië en het noordelijke deel van Samaria (Israël) werden rond 732 v.C. door Assur verslagen. Israël werd uiteindelijk in 722 v.C. in het geheel ingenomen.
2 Nephi 18:6–7. ‘De zacht vloeiende wateren van Siloach’
-
Een van de mogelijke betekenissen van de vergelijking tussen ‘de zacht vloeiende wateren van Siloach’ (2 Nephi 18:6) en de ‘machtige en geweldige’ (vers 7) wateren van de Rivier luidt als volgt: ‘Jesaja beschrijft en vergelijkt twee soorten wateren — de zacht vloeiende wateren van Siloach (nabij de tempelberg van Jeruzalem) en de wateren van de Eufraat (een grote rivier die vaak buiten zijn oevers treedt). De wateren van Siloach vloeien rustig en uitnodigend, terwijl de Eufraat gevaarlijk en vernietigend is. De wateren van Siloach brengen leven aan wie ervan drinken; de Eufraat brengt de dood aan wie in zijn stroom worden meegesleurd. Jesaja’s beeld van de twee wateren is symbolisch: de eerste vertegenwoordigt Jezus, de hemelse Koning, die wordt vergeleken met de wateren des levens; de tweede is de koning van Assur, die zijn grote, vernietigende legers aanvoert en als bruisende wateren “de aarde [zal] overdekken” en “zal verdelgen steden met inwoners en al” (Jeremia 46:8). Aangezien de inwoners van Juda Jezus, ofwel de wateren van Siloach, hadden versmaad, heeft de Heer de koning van Assur op hen afgestuurd, ofwel de machtige en geweldige wateren van de rivier die buiten zijn oevers zou treden en het hele land met verdelging zou overspoelen.’ (Donald W. Parry, Jay A. Parry, Tina M. Peterson, Understanding Isaiah [1998], p. 83.)
2 Nephi 18:8. ‘Zelfs de hals’
-
De symbolische uitdrukking ‘zelfs de hals’ geeft aan dat de koning van Assur het land van Juda zou binnendringen, tot aan Jeruzalem toe. Rond 701 v.C. had Assur heel Juda ingenomen, op de hoofdstad na.
2 Nephi 18:8, 10. ‘God is met ons’
-
Toen Assur Juda onder de voet begon te lopen, leek alles verloren, maar Immanuël, of ‘God is met ons’, heeft de verwoesting van Jeruzalem voorkomen (2 Nephi 18:10). In Jesaja 37:33–36 staat die wonderbaarlijke gebeurtenis beschreven, waarbij zelfs geen pijl over de muur werd geschoten.
2 Nephi 18:14. Een heiligdom, ‘een struikelblok’
-
Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat ‘Immanuël’ zowel kan redden als veroordelen: ‘Wanneer de Steenrots Israëls komt, zal Hij een heiligdom voor de rechtvaardigen zijn; zij zullen vrede en veiligheid vinden onder de bescherming van zijn evangelie. Maar Hij zal een struikelblok en een steen des aanstoots zijn (en een klapnet en een valstrik) voor de opstandigen en ongehoorzamen in Jeruzalem en in geheel Israël. Zij zullen vanwege Hem struikelen en vallen; zij zullen aanstoot nemen aan zijn leringen, en verdoemd, verpletterd, gestrikt en gevangen worden omdat ze hem verwerpen.’ (Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1971–1973], deel 3, pp. 292–293.)
2 Nephi 18:17. ‘Ik zal wachten op de Heer’
-
Ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het volgende gezegd over de geestelijke kracht die we ontvangen als we ons vertrouwen in de Heer stellen:
‘Als wij ons geloof en vertrouwen in de Heer stellen, moeten we dag in dag uit, uur na uur, misschien zelfs ieder moment onze pijn bestrijden; maar uiteindelijk begrijpen we de geweldige raad die de profeet Joseph Smith kreeg toen hij het in de gevangenis te Liberty te kwaad had met zijn pijnlijke gevoelens dat hij vergeten en geïsoleerd was:
‘“Mijn zoon, vrede zij uw ziel; uw tegenspoed en uw ellende zullen slechts van korte duur zijn;
‘“en dan, indien gij het goed doorstaat, zal God u ten hemel verhogen; gij zult over al uw vijanden zegevieren” (LV 121:7–8).
‘Geliefde broeders en zusters, als u met pijn, moeilijkheden en beproevingen te maken krijgt, kom dan tot de Heiland. “En ik zal wachten op de Here, (…) op Hem zal ik hopen” (Jesaja 8:17; zie ook 2 Nephi 18:17). “(…) wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat” (Jesaja 40:31). Genezing komt op de tijd van de Heer en op de manier van de Heer; wees geduldig.’ (Zie De Ster, januari 1999, p. 19.)
2 Nephi 18:19. ‘Dodenbezweerders en (…) waarzeggers die (…) piepen’
-
In die duistere tijden verviel men tot het raadplegen van de geesten van doden in plaats van op de Heer te vertrouwen. Het piepen en mompelen van de waarzeggers duidt op de tsjilpende geluiden en gefluisterde gezangen van een medium om zodoende ‘in contact te komen’ met de doden.
2 Nephi 19. ‘Een Kind is ons geboren’
-
Bij hun strijd tegen het bondgenootschap van Israël (Efraïm) en Syrië verwoestten de Assyriërs Damascus en veroverden ze de noordelijke regio van Israël, later Galilea genoemd (zie 2 Koningen 15:27–31). De tekst in 2 Nephi 19:1 verwijst naar deze gebeurtenis als een ‘benauwdheid’ die ‘donkerheid’ had gebracht. Ondanks deze invasie en de dreiging daarvan voor de rest van Israël en voor Juda in het zuiden, profeteerde Jesaja van de komst van de Messias in dit gebied als van ‘een groot licht’ (2 Nephi 19:2). De erflanden van de stammen van Zebulon en Naftali lagen in het noorden van Israël, ofwel Galilea, waar Jezus later opgroeide en een groot deel van zijn bediening doorbracht. Matteüs en Johannes zagen het feit dat de Messias in het gebied van Galilea woonde als de vervulling van Jesaja’s profetie (zie Matteüs 4:12–16; Johannes 1:5).
2 Nephi 19:6–7. ‘De heerschappij rust op zijn schouder’
-
Ouderling Jeffrey R. Holland heeft over de vervulling van Jesaja’s profetie in 2 Nephi 19:6–7 geschreven dat deze betrekking heeft op zowel de verzoening als de tijd van het millennium: ‘Het feit dat de heerschappij uiteindelijk op zijn schouders zal rusten, bevestigt wat de hele wereld eenmaal zal erkennen — dat Hij de Here der heren en de Koning der koningen is en eenmaal persoonlijk de aarde en zijn kerk zal besturen, met alle luister en heilige klederen die een heilige vorst en hogepriester toebehoren. We kunnen allemaal troost putten uit het feit dat de heerschappij — en de lasten daarvan — op zijn schouders zullen rusten, en dat die in grote mate van ons zullen worden weggenomen. Dat is nog een verwijzing in Jesaja naar de verzoening, het verplaatsen van onze zonden (of in elk geval onze aardse lasten in deze context) op de schouders van Christus.’ (Christ and the New Covenant, p. 80.)
-
Ouderling Jeffrey R. Holland heeft ons ook het belang laten zien van de verschillende titels van de Heer Jezus Christus:
‘Als “Wonderbare Raadsman” is Hij onze middelaar, onze voorspraak, die onze zaak aan het hemelse hof bepleit. “De Heer maakt Zich gereed om zijn rechtsgeding te voeren en Hij staat klaar om het volk te richten”, zei Jesaja (met Nephi) eerder al [2 Nephi 13:13]. Let op de wonderbare liefde van onze raadsman en woordvoerder in de volgende hedendaagse schrifttekst:
‘“Luister naar Hem die de voorspraak bij de Vader is, die uw zaak bij Hem bepleit —
‘“zeggende: Vader, zie het lijden en de dood van Hem die geen zonde heeft begaan, in wie Gij welbehagen hadt; zie het bloed van uw Zoon dat vergoten is, het bloed van Hem die Gij gegeven hebt, opdat Gij zelf verheerlijkt zoudt worden;
‘“daarom, Vader, spaar dezen, mijn broeders die in mijn naam geloven, opdat zij tot Mij kunnen komen en het eeuwigdurend leven hebben” [LV 45:3–5].
‘Uiteraard is Christus, zoals Jesaja opmerkt, niet alleen middelaar maar ook rechter [zie Mosiah 3:10; Moroni 10:34; Mozes 6:57]. In die hoedanigheid van rechter vinden wij zelfs nog meer betekenis in de herhaalde woorden van Abinadi dat “God zelf” zou neerdalen om zijn volk te redden [Mosiah 13:28; zie ook Mosiah 13:34; 15:1; Alma 42:15]. Het is alsof de rechter in die grote rechtszaal in de hemel, onwillig om iemand anders dan zichzelf te vragen om de lasten van de schuldig bevonden mensen in de beklaagdenbank op zich te nemen, zijn ambtsgewaad uittrekt en naar de aarde afdaalt om hun striemen persoonlijk te verduren. Het beeld van Christus als genadig rechter is net zo prachtig en wonderbaar als dat van Christus als raadsman, middelaar en voorspraak.
‘“Sterke God” weerspiegelt iets van de macht van God, zijn kracht, almacht en onoverwinnelijke invloed. Jesaja beschrijft dat Hij altijd in staat is om de gevolgen van zonden en overtredingen onder zijn volk te overwinnen en voor eeuwig over de zogeheten onderdrukkers van de Israëlieten te zegevieren.
‘“Eeuwige Vader” onderstreept de fundamentele leerstelling dat Christus een Vader is — Schepper van ontelbare werelden, de Vader van het herstelde fysieke leven door de opstanding, de Vader van het eeuwige leven voor zijn geestelijk wedergeboren zonen en dochters, en degene die namens de Vader (Elohim) met goddelijk gezag optreedt. Wij dienen er allemaal naar te streven om uit Hem geboren te worden en zijn zonen en zijn dochters te worden [zie Mosiah 5:7].
‘Tot slot verheugen wij ons met de uitdrukking “Vredevorst” op de komst van de Koning, wanneer er geen oorlog in het hart van de mensen of tussen de landen van de wereld meer zal woeden. Hij is een vreedzame koning, de koning van Salem, de stad die later Jeruzalem zou heten. Christus brengt vrede aan wie Hem in de sterfelijkheid aanvaarden, in welk tijdperk ze ook leven, en Hij brengt vrede aan allen in zijn hemelse heerlijkheid tijdens en na het millennium.’ (Christ and the New Covenant, pp. 80–82.)
2 Nephi 19:11–12. ‘Zijn hand blijft uitgestrekt’
-
‘Resins tegenstanders’ waren de Assyriërs.
-
Hoewel de woorden ‘zijn hand blijft uitgestrekt’ meestal rechtvaardige toorn uitdrukken, zijn ze soms ook een uitdrukking van barmhartigheid (zie 2 Nephi 28:32; Jakob 6:4–5).
2 Nephi 19:18–19. ‘Prooi van het vuur’
-
In 2 Nephi 19:5 is de bloedige gevechtskleding olie op het vuur ter voorbereiding op de vreugde en vrede van het ‘grote licht’ (zie vers 2). In vss. 18–19 is de olie op het vuur echter de goddeloosheid, waaronder de mensen die in duisternis blijven leven en zelfs hun eigen broeder niet sparen.
2 Nephi 20. Het oordeel van God over Assur
-
Hoewel het volk van Assur werd toegestaan om over Israël en Juda te zegevieren, kreeg het wegens zijn ongerechtigheid ook te maken met het oordeel van God. Hoofdstuk 20 van 2 Nephi bevat een profetie over het lot van Assur, waarvan de vervulling geschiedkundig is bevestigd. Jesaja noemde enkele geslaagde militaire operaties van Assur (zie vers 9) en profeteerde van de latere geslaagde invasie van Juda, waarbij hij de namen van vele steden van Juda vermeldde die in handen van Assur zouden vallen (zie vss. 28–32). Toch slaagde het volk van Assur uiteindelijk niet in hun missie en de ondergang van zowel Israël als Assur was compleet (zie vss. 15–19). De verdelging van Israël en Assur is tevens een zinnebeeld van de verdelging van de goddelozen in alle tijden, met inbegrip van de laatste dagen.
2 Nephi 20:5–6. ‘De roede van mijn toorn’
-
In zijn barmhartigheid heeft de Heer herhaaldelijk profeten gestuurd om zijn volk tot bekering te roepen. Toen men de profeten verwierp, stond de Heer Assur toe om een bestraffende roede te zijn voor zijn volk. Na de vervulling van die rol bestrafte de Heer het volk van Assur voor zijn goddeloosheid (zie 2 Nephi 20:12) door middel van een andere natie: Babylon.
2 Nephi 20:12–15. ‘Zal de bijl zich beroemen (…) ?’
-
De Heer vergeleek Assur met een bijl die zich beroemt tegen degene die de steel in handen heeft. De bijl (Assur) heeft geen kracht in en van zichzelf, en met de heerschappij ervan is het bijna gedaan.
2 Nephi 20:16–19. De goddelozen zullen op één dag worden verteerd
-
Jesaja gebruikte de val van Assur als een zinnebeeld en afschaduwing van de vernietiging van de goddelozen bij de wederkomst. Ouderling Bruce R. McConkie heeft de lezers van deze teksten aanwijzingen gegeven hoe ze de geschriften in de context van de wederkomst kunnen plaatsen en begrijpen: ‘Jesaja, sprekend over de wederkomst, zegt: “Dan zal het Licht van Israël tot een vuur worden en zijn Heilige tot een vlam, die op één dag de distels en dorens van Assur verbrandt en verteert.” Dat geldt ook voor de dag van verbranding wanneer de wijngaard wordt gereinigd. “En de heerlijkheid van zijn woud en van zijn gaarde zal [het vuur] volledig verdelgen”, gaat het verslag verder. “En de rest van de bomen van zijn woud zal te tellen zijn, ja, een jongen zal ze kunnen opschrijven.” De goddeloosheid van de mensen is zo wijdverbreid, en het kwaad zo groot, dat slechts weinigen — relatief gesproken — die dag kunnen verdragen. “En het zal te dien dage geschieden” — de dag van verbranding, de dag waarop al het verderfelijke wordt verteerd, de dag waarop slechts weinigen overblijven — “dat de rest van Israël en wat van Jakobs huis ontkomen is, niet langer zullen steunen op hem die ze sloeg, maar in waarheid steunen zullen op de Here, de Heilige Israëls. Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God.” (Jesaja 10:17–21.) Zij zullen na de komst van de Heer vergaderd worden.’ (The Millennial Messiah [1982], pp. 315–316.)
2 Nephi 21. De tronk van Isaï
-
De Heer bracht Jesaja door middel van gedetailleerde visioenen grote waarheden bij aangaande de laatste dagen. Net als Moroni (zie Mormon 8:34–35) zag Jesaja de omstandigheden van onze tijd en de gebeurtenissen waardoor de Heer het grote millennium tot stand zou brengen. Veel profetieën van Jesaja zijn direct gekoppeld aan de herstelling van het evangelie door middel van de profeet Joseph Smith.
2 Nephi 21:1–5, 10. De tronk, de scheut en het rijsje
-
Toen Moroni op 21 september 1823 aan Joseph Smith verscheen, ‘citeerde hij het elfde hoofdstuk van Jesaja, zeggende dat het op het punt stond in vervulling te gaan’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:40). Wie is de tronk van Isaï en wie is het rijsje dat daaruit voort zou komen? De Heer heeft deze vragen beantwoord in Leer en Verbonden 113:1–4. Toch moet men de tekst zorgvuldig lezen en overdenken om vast te stellen wie met de verschillende symbolische termen bedoeld worden.
Ouderling Bruce R. McConkie heeft Christus aangeduid als de scheut of Spruit tijdens het millennium: ‘“Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen (…)” (zie Jeremia 23:3–6). Dat wil zeggen, de koning die tijdens het millennium persoonlijk op aarde zal regeren, is de Spruit [de scheut] die uit het huis van David is gegroeid. (…) Hij is de Heer Jehova, ja, de Christus.’ (The Promised Messiah: The First Coming of Christ [1978], p. 193.)
Er is nog een element aangaande het koninkrijk van de Heer in de laatste dagen dat is verweven met de messiaanse voorspelling in 2 Nephi 21:1: ‘Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï.’ Uit hedendaagse openbaring blijkt dat dit rijsje ‘een dienstknecht in de handen van Christus’ is (LV 113:4). Het idee van een dienstknecht in de laatste dagen wordt poëtisch herhaald in 2 Nephi 21:10, nu als ‘een wortel van Isaï’. Die wortel wordt aangeduid als iemand die het priesterschap draagt ‘en de sleutels van het koninkrijk (…), als banier en voor de vergadering van mijn volk in de laatste dagen’ (LV 113:6). De profeet Joseph Smith was zo’n iemand. En zo ook iedere volgende profeet van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.
Ouderling Bruce R. McConkie heeft dezelfde gedachten geuit: ‘Vergissen we ons als we beweren dat de hier genoemde profeet Joseph Smith is, aan wie het priesterschap is gegeven, die de sleutels van het koninkrijk heeft ontvangen, en die de banier voor de vergadering van het volk des Heren in onze bedeling heeft gehesen? En is hij ook niet de “dienstknecht in de handen van Christus, die zowel een afstammeling is van Isaï als van Efraïm, of het huis van Jozef, op wie veel macht is geplaatst”? (LV 113:4–6.) Wie zijn afgestemd op de influisteringen van de Oneindige, zullen de betekenis hiervan begrijpen.’ (Millennial Messiah, pp. 339–340.)
2 Nephi 21:9. ‘De aarde zal vol zijn van de kennis des Heren’
-
Ouderling Dallin H. Oaks heeft uitgelegd dat tot de uitstorting van kennis vanuit de hemel ook de kennis van Gods wegen, een toenemende aanwezigheid van de Heilige Geest en begrip van de leer van het priesterschap behoren:
‘Tegenwoordig is er een explosieve toename aan kennis betreffende de wereld en haar inwoners. Maar de mensen ervaren geen evenredige toename aan kennis betreffende God en zijn plan voor zijn kinderen. Daarvoor heeft de wereld niet meer geleerdheid en technologie nodig, maar meer rechtvaardigheid en openbaring.
‘Ik kijk uit naar de dag die door Jesaja geprofeteerd is, dat ‘de aarde (…) vol [zal] zijn van de kennis des Heren’ (Jesaja 11:9; 2 Nephi 21:9). In een geïnspireerde uitspraak beschreef de profeet Joseph Smith hoe de Heer “kennis uit [zal] storten vanuit de hemel op het hoofd van de heiligen der laatste dagen” (LV 121:33). Dat zal niet gebeuren bij wie het “hart zozeer op de dingen van deze wereld is gezet en naar de eer van mensen streeft” (vers 35). Wie de “beginselen der gerechtigheid” niet leren en aanwenden (vers 36), worden aan zichzelf overgelaten om op te staan tegen gezagsdragers, “de heiligen te vervolgen en tegen God te strijden” (vers 38). Dat steekt schril af tegen wat de Heer de getrouwen belooft:
‘“De leer van het priesterschap zal zich op uw ziel vormen als dauw uit de hemel.
‘“De Heilige Geest zal uw constante metgezel zijn en uw scepter een onveranderlijke scepter van gerechtigheid en waarheid; en uw heerschappij zal een eeuwigdurende heerschappij zijn, en zonder dwang zal die u toevloeien, voor eeuwig en altijd” (LV 121:45–46).’ (Zie De Ster, juli 1989, p. 26.)
2 Nephi 21:10–16. De vergadering in de laatste dagen
-
Op 21 en 22 september 1823 is de engel Moroni in totaal vijf keer aan de profeet Joseph Smith verschenen. Vier van de vijf keer haalde Moroni onder meer Jesaja 11 aan, met de verklaring dat dit op het punt stond in vervulling te gaan (zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:40). Enkele jaren later ontving de profeet Joseph Smith de sleutels van het priesterschap, waarmee deze profetie in vervulling begon te gaan (zie LV 110:11).
2 Nephi 21:11. De tweede vergadering
-
De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft gezegd dat de tijd voor de tweede vergadering van het huis van Israël specifiek voor de laatste dagen is bewaard:
‘De tijd is eindelijk aangebroken dat de God van Abraham, Isaak en Jakob zijn hand voor de tweede maal heeft opgeheven om het overblijfsel van zijn volk uit Assur en uit Egypte en uit Patros en uit Ethiopië en uit Elam en uit Sinear en uit Hamat en uit de eilanden der zee terug te winnen, en met hen de volheid van de andere volken te verzamelen en dat verbond met hen vestigen dat was beloofd wanneer hun zonden weggenomen zouden worden. (…) Dit verbond was nooit met het huis van Israël gevestigd, noch met het huis van Juda. (…)
‘Christus heeft gedurende zijn leven op aarde aangeboden om met hen een verbond te sluiten, maar zij hebben Hem en zijn aanbod verworpen; als gevolg daarvan zijn zij afgebroken en is er destijds geen verbond met hen gesloten. (…)
‘Nadat dat uitverkoren geslacht Christus en zijn voorstellen aldus had verworpen, zeiden de boodschappers van het heil tegen hen: “Zie, wij wenden ons tot de andere volken”; en de andere volken ontvingen het verbond en zijn geënt waar het uitverkoren volk is afgebroken.’ (History of the Church, deel 1, p. 313.)
2 Nephi 22. Psalmgezangen
-
Hoofdstuk 22 van 2 Nephi bevat twee lofzangen van dankbaarheid en vreugde voor het millennium. Ze weerklinken de grote belofte dat de mensen de Heer zullen aanvaarden, Hem zullen loven en zijn zegeningen zullen ontvangen. Het zal een tijd zijn waarin allen hun getuigenis, dankbaarheid en liefde voor elkaar zullen uiten. Lofzang 57, ‘De Heer is mijn Licht’, in de lofzangenbundel van de kerk is gebaseerd op deze tekst in Jesaja 12:2.
2 Nephi 22:3. ‘Water (…) uit de bronnen des heils’
-
Ouderling Joseph B. Wirthlin (1917–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het volgende gezegd over de bron van levend water: ‘De Heer verschaft het levende water dat de brandende dorst kan lessen van hen wier leven uitgedroogd is door een gebrek aan waarheid. Hij verwacht van ons dat wij hun de volheid van het evangelie verschaffen door ze de Schriften en de woorden van de profeten te geven en te getuigen van de waarheid van het herstelde evangelie om hun dorst te stillen. Wanneer zij drinken uit de beker van evangeliekennis, wordt hun dorst gelest en gaan zij Gods grote plan van geluk begrijpen.’ (Zie De Ster, juli 1995, p. 17.)
2 Nephi 23. De vernietiging van Babylon
-
Jesaja voorzag in detail de vernietiging van Babylon, het verval van de heersende klasse en de universele verdorvenheid van het volk. God riep troepen op om gezamenlijk met Babylon af te rekenen (zie 2 Nephi 13:2–6). Die oproep werd beantwoord toen een bondgenootschap van Meden en Perzen onder Kores de Grote een dam in de Eufraat aanlegde en door de rivierbedding naar de muren van Babylon trok om de stad in te nemen en het rijk in 538 v.C. ten val te brengen. Deze gebeurtenis wint nog aan betekenis als de term Babylon in geestelijke zin wordt beschouwd. In zijn profetieën gebruikt Jesaja de term Babylon ook als zinnebeeld van de algemene geestelijke toestand van de wereld in de laatste dagen. De oproep is voor de ‘geheiligden’ (2 Nephi 23:3), de heiligen der laatste dagen, om zich te verzamelen en bij God aan te sluiten en het kwaad (Babylon) van de wereld te overwinnen.
2 Nephi 23:6. ‘De dag des Heren’
-
De uitdrukking ‘de dag des Heren’ wordt veelvuldig gebruikt om de oordelen van de Heer mee aan te duiden die de goddelozen zullen treffen en de rechtvaardigen behouden. Ter voorbereiding op die dag heeft de Heer gezegd: ‘Indien gij voorbereid zijt, zult gij niet vrezen’ (LV 38:30).
2 Nephi 24:4–20. De val van Lucifer en de val van Babylon
-
In 2 Nephi 24 veroordeelde de Heer, door middel van Jesaja, de goddeloosheid van het huis van Israël. Hij profeteerde dat er grote oordelen zouden volgen wegens het kwaad dat werd bedreven. Die oordelen werden doorgaans voltrokken door andere landen. Jesaja’s profetische visioen van deze vernietiging markeert de rol van de tegenstander als voornaamste veroorzaker van de moeilijkheden tussen landen en volken. Op profetisch gezag zien we dat Lucifer uiteindelijk niet zal slagen.
2 Nephi 24:12. Lucifer
-
De enige teksten in de Bijbel (King James-versie) en het Boek van Mormon waarin de naam Lucifer voorkomt, zijn Jesaja 14:12 en 2 Nephi 24:12. In Leer en Verbonden 76:25–28 lezen we dat Lucifer (wat ‘lichtdrager’ betekent) de naam van Satan in het voorsterfelijk bestaan was. Wegens zijn opstand tegen God viel hij ‘die gezag bezat in de tegenwoordigheid van God’ (vers 25) en die toen ‘Verderf werd genoemd’ (vers 26), wat ‘vernietiging’ betekent.
Jesaja gebruikte het verhaal van Lucifers hoogmoed en zijn val uit de hemel (zie 2 Nephi 24:12–19) als zinnebeeld van de ambities en uiteindelijke val van de koning van Babylon (zie vers 4).
Jesaja’s beschrijving van Babylon en de heersers ervan is tevens een zinnebeeld en afschaduwing van het feit dat Satan gedurende het millennium gebonden zal zijn en geen macht zal hebben over de mensen. Hoewel hij na het millennium voor een korte periode zal worden vrijgelaten, zal hij aan het einde van de sterfelijke geschiedenis van de aarde alle macht verliezen. Daarna worden hij en de zonen des verderfs naar de ‘buitenste duisternis’ verbannen.
-
President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft de vinger op de zwakste plek in Satans karakter gelegd, die uitmondde in zijn val uit de hemel:
‘In de grote raadsvergadering in het voorsterfelijk bestaan werd Lucifer, een “zoon des dageraads”, door hoogmoed geveld (zie 2 Nephi 24:12–15; zie ook LV 76:25–27; Mozes 4:3). (…)
‘In de grote raadsvergadering in het voorsterfelijk bestaan poneerde Lucifer zijn voorstel in strijd met het plan van de Vader zoals dat door Jezus Christus werd voorgesteld (zie Mozes 4:1–3). Hij wilde boven alle anderen geëerd worden (zie 2 Nephi 24:13). Kortom, het was zijn hoogmoedige verlangen God te onttronen (zie LV 29:36; 76:28).’ (Zie De Ster, juli 1989, pp. 3–4.)
Stof tot nadenken
-
Let er bij uw studie van 2 Nephi 17–19 op in welke opzichten het leven van Jezus Christus centraal staat in het doel van de laatste dagen.
-
Welke waarschuwingen van Jesaja betreffende de oordelen van de laatste dagen betekenen voor u het meest?
-
In welke opzichten is de wederkomst zowel ‘groot’ als ‘geducht’?
Voorgestelde opdrachten
-
Nadat u deze hoofdstukken van Jesaja en de toelichtingen aandachtig hebt gelezen en bestudeerd, noteert u de in uw ogen belangrijkste profetische inzichten die voor u als heilige der laatste dagen en onze huidige wereld van betekenis en van toepassing zijn. Geef voor elk van de volgende tekstblokken een hoofdthema aan: