Les 12
Wonderen op de wegen van Palestina
Inleiding
‘[Jezus Christus] doorkruiste het land Palestina, waarbij Hij zieken genas, blinden hun gezichtsvermogen gaf en doden opwekte.’ (‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, 2.) Wonderen waren een belangrijk onderdeel van de liefdevolle, aardse bediening van de Heiland, maar ze vormden ook een bewijs van zijn macht en gezag, en staafden zijn bewering dat Hij de Messias was. Oefenen we geloof in Jezus Christus, dan kunnen ook wij getuige zijn van de liefde, ontferming en macht van de Heiland en die in de vorm van wonderen ondervinden.
Achtergrondinformatie
-
Dallin H. Oaks, ‘Miracles’, Ensign, juni 2001, 6–17.
-
Sydney S. Reynolds, ‘Een God van wonderen’, Liahona, juli 2001, 12–14.
Lessuggesties
Markus 1:39–42; 2:1–12; 5:1–8, 19, 22–43; 8:1–9; Lukas 7:11–15; 3 Nephi 17:5–9
De Heiland verrichtte wonderen tijdens zijn aardse bediening
Zet de volgende zinsneden op het bord: stilde de zee, wekte de doden op en wierp boze geesten uit. Vraag de cursisten welk wonder dat de Heiland verrichtte het grootste van die drie is. Voeg na de antwoorden van de cursisten heeft de aarde geschapen aan het rijtje op het bord toe en vraag welke het grootste wonder is. Herhaal de oefening met bekeerde zielen en, tot slot, met leed en stierf voor onze zonden.
Vraag de cursisten hoe ze het woord wonder zouden definiëren. Laat na de antwoorden van de cursisten de volgende definitie zien en voorlezen:
‘[Een wonder is] een buitengewone gebeurtenis die door de macht van God wordt teweeggebracht. Wonderen zijn een belangrijk onderdeel van het werk van Jezus Christus. Zij bestaan onder andere uit genezingen, doden weer tot leven brengen en opstanding. Wonderen maken deel uit van het evangelie van Jezus Christus. Ze kunnen alleen plaatsvinden wanneer er geloof is’ (Gids bij de Schriften, ‘Wonder’; scriptures.lds.org).
-
Kun je nog meer wonderen noemen die Jezus tijdens zijn aardse bediening verricht heeft? (Zet de antwoorden van de cursisten op het bord.)
-
Waarom is het belangrijk om te beseffen hoe ver de macht van de Heiland strekt?
Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord en laat de cursisten er een uitkiezen en bestuderen:Markus 1:40–42; Markus 5:1–8, 19; Markus 8:1–9; Lukas 7:11–15; en 3 Nephi 17:5–9. Vraag ze om in de gelezen tekst een wonder op te zoeken dat de Heiland verrichtte en vast te stellen wat het over zijn macht zegt. Bespreek na voldoende tijd de volgende vragen:
-
Over welk wonder heb je gelezen en wat geeft dat over de macht van de Heiland aan?
-
Hoe draagt begrip van de macht van de Heiland om wonderen te verrichten bij aan je geloof in Hem? (U kunt de cursisten erop wijzen dat profeten eeuwen vóór de geboorte van de Heiland voorzagen dat Hij tijdens zijn aardse bediening wonderen zou verrichten [zie 1 Nephi 11:31; Mosiah 3:5–6]. Door die kennis konden de mensen die vóór zijn geboorte leefden meer geloof in Hem hebben.)
Laat de cursisten nog eens naar de bestudeerde Schrifttekst kijken en de genoemde reden waarom Jezus het wonder verrichtte aanduiden. Bespreek de volgende vragen:
-
Wat was de genoemde reden waarom de Heiland het wonder verrichtte waar je over gelezen hebt? (Laat meerdere cursisten antwoorden. De ontferming van de Heiland wordt in elk voorbeeld genoemd. Vertel de cursisten dat hun kennis van de Schriften toeneemt als ze patronen en thema’s zoals deze in de Schriften leren herkennen.)
-
In welke opzichten gaven die wonderen blijk van de ontferming van de Heiland?
-
Wat heb je aan de kennis dat de Heiland soms wonderen vanwege zijn grote ontferming verrichtte? (Beklemtoon bij de antwoorden van de cursisten dat we van Jezus Christus’ grote macht kunnen ontvangen en zijn liefde voor ons kunnen voelen als we geloof in Hem oefenen.)
Besluit dit gedeelte van de les door een cursist Handelingen 10:38 te laten voorlezen terwijl de klas meeleest. Vraag vervolgens:
-
Wat betekent het dat Jezus ‘allen die door de duivel overweldigd waren’ genas? (Die zinsnede kan verwijzen naar Jezus’ wonderen waarbij Hij duivels uitwierp, en naar het grootste van alle wonderen: de geestelijke genezing die Jezus bracht aan wie onder zonde gebukt gingen. Wijs erop dat lichamelijke genezingen weliswaar een belangrijk deel van de bediening van de Heiland waren, maar dat de effecten van tijdelijke aard waren. De zegeningen van geestelijke genezing waren — en zijn — van eeuwige aard.)
Markus 2:1–12; 5:22–43
Geloof in Jezus Christus brengt wonderen in ons leven
Vertel de cursisten dat het belangrijk is om te weten dat Jezus wonderen verrichtte terwijl Hij het land Palestina doorkruiste (zie ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, 2), maar dat het besef dat Hij ook nu nog wonderen verricht minstens zo belangrijk is. Vraag de cursisten om Ether 12:12, 18 door te lezen en een evangeliebeginsel te noteren dat ze uit die verzen leren. Laat een aantal cursisten vertellen wat zij hebben opgeschreven. (Uit de antwoorden moet de volgende waarheid blijken: Als wij geloof in Jezus Christus oefenen, kunnen we getuige van zijn wonderbare macht in ons leven zijn.
Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord om de cursisten zich in deze waarheid te laten verdiepen: Markus 2:1–12; Markus 5:22–24, 35–43; en Markus 5:25–34. (Noot: wijs er desgewenst op dat deze teksten nog een patroon of thema in de Schriften illustreren.) Deel de klas op in drie groepen. Laat elke groep een van de teksten lezen en letten op hoe men geloof in Jezus Christus toonde. Vraag na enige tijd:
-
Welke tekenen van geloof in Jezus Christus heb je opgemerkt?
Geef iedere cursist het uitreikblad ‘De zieken genezen’.
Maak de cursisten de vereiste van geloof bij het verrichten van wonderen duidelijk door het eerste citaat van ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen op het uitreikblad te laten voorlezen. Vraag dan:
-
Welke belangrijke waarheden zet ouderling Oaks over geloof uiteen?
Voor nog meer inzichten van ouderling Oaks kunt u desgewenst het tweede citaat op het uitreikblad voorlezen of in uw eigen woorden weergeven. Zeg er eventueel bij dat ouderling Oaks zijn woorden tot priesterschapsdragers richtte. Bespreek de volgende vragen:
-
Wat is er volgens ouderling Oaks van onze kant nodig wanneer we in geloof om een wonder bidden?
-
Waarom is het belangrijk om te onthouden dat onze wil met die van onze hemelse Vader overeen moet stemmen?
Getuig dat er ook in onze tijd wonderen plaatsvinden. Lees het volgende citaat voor van ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen:
‘Er gebeuren in het werk van onze kerk en in het leven van onze leden dagelijks vele wonderen. Velen van u hebben wonderen gezien, misschien wel meer dan u beseft.’ (‘Miracles’, Ensign, juni 2001, 6.)
-
Waarom denk je dat we de wonderen in ons leven niet altijd herkennen? (Wijs de cursisten er bij hun antwoorden eventueel op dat maar weinig wonderen met spectaculaire manifestaties van de macht van de Heer gepaard gaan. Veel wonderen zijn relatief klein en vinden in de privésfeer plaats. [Sydney S. Reynolds, ‘Een God van wonderen’, Liahona, juli 2001, 12–14.])
-
Wat zeggen die kleine, persoonlijke wonderen over de betrokkenheid van onze hemelse Vader en Jezus Christus?
-
Kun je voorbeelden van ‘kleine’ of ‘alledaagse’ wonderen noemen? (Als niemand antwoord geeft, kunt u er enkele aanhalen die zuster Sydney S. Reynolds van het algemeen jeugdwerkpresidium noemde in ‘Een God van wonderen’ [Liahona, juli 2001, 12–14].)
Laat de cursisten de volgende vraag schriftelijk beantwoorden:
-
Hoe kun je de kleine en grote wonderen van de Heer in je leven beter herkennen en waarderen?
Moedig de cursisten aan gebedsvol te overwegen hoe ze kunnen handelen naar wat ze opgeschreven hebben. Besluit de les met de vraag of er cursisten zijn die willen getuigen van de Heiland en de liefde die ze van en voor Hem gevoeld hebben.
Leesstof voor de cursisten
-
Markus 1:39–42; 2:1–12; 5:1–8, 19, 22–43; 8:1–9; Lukas 7:11–15; 1 Nephi 11:31; Mosiah 3:5–6; 3 Nephi 17:5–9.
-
Sydney S. Reynolds, ‘Een God van wonderen’, Liahona, juli 2001, 12–14.