Les 17
De Heiland leed en stierf aan het kruis op Golgotha
Inleiding
Aan het einde van zijn aardse bediening is de Heiland ‘in hechtenis genomen en schuldig verklaard op grond van lasterlijke aantijgingen, gevonnist om het gepeupel ter wille te zijn, veroordeeld tot de dood aan het kruis op Golgotha’ (‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, 2). In deze les beklemtonen we de belangrijke waarheid dat Jezus Christus toeliet dat anderen Hem lieten lijden en sterven; niemand ontnam Hem zijn leven.
Achtergrondinformatie
-
Jeffrey R. Holland, ‘Niemand was bij Hem’, Liahona, mei 2009, 86–88.
Lessuggesties
Mattheüs 27:26–54; Johannes 10:11–18; 19:10–11; 1 Nephi 19:9
Jezus Christus had de macht om zijn leven neer te leggen
Laat de plaat ‘De kruisiging’ zien (Evangelieplatenboek [2009], nr 57; zie ook LDS.org).
Laat de cursisten zich voorstellen dat ze een van de trouwe toeschouwers in de afbeelding waren terwijl u Mattheüs 27:26–54 voorleest. Laat de cursisten meelezen en bedenken hoe het zou zijn geweest om in zijn of haar schoenen te staan en de kruisiging van Jezus Christus mee te maken. Vraag de cursisten na het lezen welke gedachten en gevoelens die persoon volgens hen zou hebben gehad. Stel na enkele reacties de vraag:
-
Welke gevoelens heb jij voor de Heiland na het lezen en bespreken van dit verslag?
Vraag de cursisten Johannes 10:11, 17–18 door te lezen. Vraag na enige tijd:
-
Wat komen we uit deze verzen over de kruisiging en dood van Jezus Christus te weten? (Zie erop toe dat de cursisten begrijpen dat Jezus Christus de macht van de Vader had om zijn leven neer te leggen.)
Laat de volgende woorden van ouderling James E. Talmage van het Quorum der Twaalf Apostelen zien en door een cursist voorlezen:
‘Een natuurlijk gevolg van [Jezus’] onsterfelijke afkomst, als aardse Zoon van een onsterfelijke vader, was dat Hij onvatbaar was voor de dood, tenzij Hij Zich daaraan overgaf. Het leven van Jezus de Christus kon niet worden genomen zolang Hij dat niet wilde en toestond. De macht om zijn leven neer te leggen was Hem eigen, evenals de macht om zijn gedode lichaam in onsterfelijke staat op te nemen.’ (Jesus the Christ, 3e editie [1916], 418.)
Laat een cursist Mattheüs 26:53–54 voorlezen en laat een andere cursist Johannes 19:10–11 voorlezen. Vraag de klas mee te lezen en overeenkomsten en verschillen tussen de twee teksten vast te stellen.
-
Op welke hulp kon Jezus Christus volgens Mattheüs rekenen?
-
Wat kom je uit de tekst in Johannes te weten? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Niemand kon Jezus Christus van het leven beroven; Hij koos vrijwillig voor de dood.)
-
Als Jezus de hulp van legioenen engelen had kunnen inroepen, waarom zou Hij Zich dan hebben laten kruisigen?
Vraag een cursist 1 Nephi 19:9 voor te lezen: Laat de klas het woord verdraagt definiëren. (In dit vers betekent verdragen toelaten of toestaan. Laat de cursisten deze betekenis desgewenst in de kantlijn van hun Schriften naast 1 Nephi 19:9 noteren.)
-
Waarom liet de Heiland Zich kruisigen?
Laat desgewenst het volgende citaat van ouderling Alexander B. Morrison van de Zeventig zien en door een cursist voorlezen:
‘Het was liefde voor al Gods kinderen die Jezus, die uniek was in zijn zondeloze volmaking, ertoe bracht Zich op te offeren als losprijs voor de zonden van anderen. […] Dat was het hoogste doel waarvoor Jezus naar de aarde kwam en “leed en stierf voor ’s mensen heil” [‘Kom, stijg’ ons lied van dank en lof’, Lofzangen, nr. 119]. Hij kwam […] om voor onze zonden verzoening te brengen, opdat Hij, die aan het kruis verheven werd, alle mensen tot zich mocht trekken (zie 3 Nephi 27:14).’ (‘Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen’, Liahona, januari 2000, 30.)
Wijs erop dat Jezus de kruisiging onderging vanwege zijn grote liefde voor zijn Vader en zijn liefde voor ons. Vraag dan:
-
Hoe kun je moeilijkheden beter doorstaan als je weet dat de Heiland bereid was Zich te laten kruisigen vanwege zijn liefde voor zijn Vader en voor ons?
Mattheüs 21:1246; Lukas 23:34–46; Johannes 19:26–30
Jezus Christus volbracht zijn aardse zending
Geef de cursisten desgewenst de volgende extra uitleg over de kruisdood:
‘De kruisdood schijnt alles in te sluiten wat gruwelijk en weerzinwekkend aan pijn en dood kan zijn — duizeligheid, kramp, dorst, uithongering, slapeloosheid, traumakoorts, tetanus, openbare schande, langdurige kwelling, gruwelijk vooruitzicht, doodsangst van onverzorgde wonden — allemaal zo intens tot het punt waarop ze niet meer te verdragen zijn, maar net niet tot het punt waarop de gekruisigde het bewustzijn verliest en daardoor verlichting vindt. De onnatuurlijke houding maakte elke beweging pijnlijk; de opengereten aderen en gehavende pezen klopten van onopho ijke pijn; de wonden, ontstoken door blootstelling, werden beetje bij beetje door koudvuur aangetast; de slagaderen — in het bijzonder van hoofd en maag — raakten opgezwollen en overstelpt met stagnerend bloed; en terwijl elke vorm van het lijden steeds heftiger werd, kwam er de ondraaglijke kwelling van een brandende en felle dorst bij; en al die lichamelijke complicaties veroorzaakten een hevige innerlijke onrust, waardoor het vooruitzicht van de dood zelf — van de dood, die vreselijke onbekende vijand, voor wiens nadering de mens doorgaans het meest vreest — het karakter van een heerlijke en weergaloze verlossing kreeg.
‘Dat was de dood waartoe Christus verdoemd was.’ (Frederic W. Farrar, The Life of Christ [1964], 641.)
Vertel de cursisten dat Jezus Christus zeven uitspraken aan het kruis deed. Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord (zonder de citaten tussen haakjes), en laat elke cursist er een paar opzoeken en vaststellen wat Jezus zei:
Parafraseer de bevindingen van de cursisten op het bord naast de bijbehorende tekstverwijzingen. Vraag de cursisten:
-
Wat onthullen die uitspraken over de Heiland en wat Hij aan het kruis ondervond?
-
Waar doelde Jezus op toen Hij uitriep: ‘Het is volbracht’? (Hij had het oneindige lijden voltooid dat voor de verzoening vereist was. Wijs de cursisten er eventueel op dat in de Bijbelvertaling van Joseph Smith, Mattheüs 27:54, staat: ‘Jezus riep wederom met luide stem, zeggende: Vader, het is volbracht, uw wil is geschied, waarna Hij de geest gaf’ [zie ook Mattheüs 27:50, voetnoot a in de Engelstalige Bijbeleditie van de kerk. Jezus stierf pas nadat Hij wist dat Hij alles had volbracht wat de Vader van Hem verwachtte.)
Laat een cursist het volgende citaat van ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:
‘Pas toen de laatste penning was betaald, toen de onwankelbare gehoorzaamheid van Christus boven alle twijfel was verheven, was het eindelijk en gelukkig “volbracht” [zie Johannes 19:30]. Hoewel het onmogelijk leek en zonder enige hulp van buitenaf, had Jezus van Nazaret, de levende Zoon van de levende God, de dood overwonnen en voor een vreugdevolle, geestelijke bevrijding uit helse duisternis en wanhoop gezorgd. Met geloof in de God van wie Hij wist dat die er was, zei Hij zegevierend: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest” [Lukas 23:46].’ (‘Niemand was bij Hem’, Liahona, mei 2009, 88.)
Laat een andere cursist het volgende citaat van ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:
‘Jezus koos ervoor om deze wereld pas los te laten toen hij tot het einde toe volhard had en zijn zending voor de mensheid vervuld had. Aan het kruis op Golgotha beval Hij met een eenvoudig zinnetje zijn geest aan bij de Vader: “Het is volbracht” (Johannes 19:30). Omdat Hij tot het einde toe volhard had, werd Hij bevrijd van de sterfelijkheid.
‘Ook wij moeten tot het einde toe volharden.’ (‘Het doopverbond: in het koninkrijk en van het koninkrijk zijn’, Liahona, januari 2001, 6.)
-
Welk inzicht geven deze twee apostelen ons in waar Jezus op doelde toen Hij zei: ‘Het is volbracht’? (Zet na de antwoorden van de cursisten desgewenst de volgende waarheid op het bord: Jezus Christus volbracht trouw alles wat zijn hemelse Vader Hem had opgedragen in de sterfelijkheid te doen.)
-
Hoe zouden we onze eigen moeilijkheden beter kunnen verdragen als we stilstaan bij wat de Heiland trouw doormaakte om zijn aardse zending te vervullen?
-
Hoe kun je volbrengen waartoe je geboren bent door Jezus’ voorbeeld indachtig te zijn?
-
Hoe kunnen we onze waardering tonen voor alles wat de Heiland voor ons geleden heeft? (De strekking van de woorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: We tonen onze waardering voor het lijden van de Heiland aan het kruis door zijn voorbeeld van trouwe volharding tot het einde te volgen.)
Vraag de cursisten om hun gevoelens voor de Heiland en hoe ze die gevoelens trouw willen blijven, op sociale media te delen.
Leesstof voor de cursisten
-
Mattheüs 27:26–54; Lukas 23:34–46; Johannes 10:11–18; 19:10–11, 19–37; 1 Nephi 19:9.
-
Jeffrey R. Holland, ‘Niemand was bij Hem’, Liahona, mei 2009, 86–88.