Seminarie en instituut
Les 13: Jezus Christus riep twaalf apostelen


Les 13

Jezus Christus riep twaalf apostelen

Inleiding

Tijdens zijn aardse bediening riep, ordende en machtigde de Heiland twaalf apostelen. Hij verleende priesterschapssleutels aan hen en zij ontvingen een getuigenis van zijn goddelijkheid. De apostelen bestuurden mede het werk van de kerk op aanwijzing van de Heiland en werden voorbereid op de tijd dat Hij niet meer op aarde zou zijn. In deze les komen het priesterschapsgezag van de Heiland en zijn voorbereiding van de apostelen om de kerk te leiden aan de orde.

Achtergrondinformatie

  • Boyd K. Packer, ‘De Twaalf’, Liahona, mei 2008, 83–87.

  • Edward J. Brandt, ‘Hij heeft apostelen gegeven’, Liahona, september 2001, 32–39.

Lessuggesties

Mattheüs 10:1–8; 16:15–19; 17:1–8; Johannes 15:16

Jezus Christus verleende zijn apostelen priesterschapssleutels

Begin de les met het stellen van de volgende vragen:

  • Hoe herkennen we mensen met leidinggevend gezag in onze gemeenschap?

  • Hoe zou iemand in de tijd van Jezus Christus zijn gezag herkend hebben? (Mogelijke antwoorden: zijn macht, wonderen en leringen.)

Laat de klas over de volgende vraag nadenken: ‘Hoe, wanneer en van wie ontving de Heiland het Melchizedeks priesterschap?’ Lees vervolgens de volgende citaten van ouderling B. H. Roberts (1857–1933) van de Zeventig en ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen voor:

Elder B. H. Roberts

‘Deze Schrifttekst [LV 107:2–4] bevestigt duidelijk dat het Melchizedeks priesterschap vóór de grote hogepriester Melchizedek bestond, maar dat het onder een andere naam bestond, namelijk: “het heilig priesterschap naar de orde van de Zoon van God”. Dat wil zeggen dat het hetzelfde soort priesterschap was, dezelfde orde van het priesterschap, dat de Zoon van God bezat. Maar dat was vóór de dagen van Melchizedek, vóór Abraham, en dus honderden jaren vóór de geboorte van Christus op deze wereld. […] Jezus droeg dus voordat Hij ter wereld kwam wat we nu het Melchizedeks priesterschap noemen, en ongetwijfeld al voordat de wereld zelf geformeerd was, […] maar “hoe, waar en van wie” hij het ontving weet geen mens, op wellicht het laatste, namelijk “van wie”, na. Hij moet het, uiteraard, van God ontvangen hebben.” (B. H. Roberts, Improvement Era, mei 1908, 557.)

Ouderling Bruce R. McConkie

‘Maar wat zijn aardse bediening betreft, ontving […] Christus het Melchizedeks priesterschap hier op aarde en werd Hij daarin tot het ambt van hogepriester geordend. Aldus was Hij een voorbeeld voor anderen en in alle dingen het Prototype van eeuwig heil.’ (Bruce R. McConkie, Doctrinal New Testament Commentary, deel 3 [1973], 157.)

Toon of zet de volgende vragen op het bord en laat de cursisten naar de antwoorden zoeken in Mattheüs 10:1–8 en Johannes 15:16:

  • Welk gezag verleende Jezus Christus aan zijn apostelen?

  • Wat konden zij met dat gezag doen?

Laat de cursisten na voldoende tijd tweetallen vormen en hun bevindingen bespreken. Vraag daarna enkele cursisten hun antwoorden aan de klas te vertellen. Zorg ervoor dat de cursisten herkennen dat Jezus zijn apostelen priesterschapsgezag gaf waarmee zij dezelfde werken konden doen die ze Hem zagen doen.

Laat een cursist Mattheüs 16:15–19 voorlezen. Vraag:

  • Hoe herkende Petrus het gezag van Jezus? (Door openbaring, wat dezelfde manier is waarop hedendaagse discipelen zijn gezag herkennen.)

  • Wat beloofde Jezus aan Petrus te geven?

Vraag enkele cursisten beurtelings een vers voor te lezen uit Mattheüs 17:18. Vraag dan:

  • Waarom verschenen Mozes en Elia aan Petrus, Jakobus en Johannes?

Laat de volgende citaten van de profeet Joseph Smith (1805–1844) en president Joseph F. Smith (1838–1918) zien om de cursisten die vraag te laten beantwoorden:

De profeet Joseph Smith

‘De Heiland, Mozes en Elias [Elia] hebben de sleutels aan Petrus, Jakobus en Johannes gegeven toen zij op de berg voor hen verheerlijkt werden.’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007], 113).

President Joseph F. Smith

‘Het priesterschap in het algemeen is het gezag dat de mens is gegeven om voor God te handelen. Iedere man die tot enig ambt in het priesterschap geordend wordt, ontvangt dat gezag.

‘Maar een vereiste is dat iedere handeling die onder dit gezag wordt verricht, wordt gedaan op de juiste tijd en plaats, op de juiste wijze, en naar de juiste orde. De macht om dat werk te leiden, zijn de sleutels van het priesterschap.’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph F. Smith [1998], 224).

Wijs erop dat we in Leer en Verbonden 110 lezen dat Mozes en Elia in de Kirtlandtempel ook aan de profeet Joseph Smith en Oliver Cowdery verschenen en priesterschapssleutels aan hen verleenden. Dat verslag in de Leer en Verbonden geeft ons inzicht in wat er op de berg van verheerlijking plaatsvond. Vraag de cursisten desgewenst Leer en Verbonden 110:13–16 als kruisverwijzing in de kantlijn te noteren naast Mattheüs 17:18.

Stel daarna de volgende vragen:

  • Waarom was het belangrijk dat de apostelen van Jezus priesterschapssleutels hadden? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Jezus verleende priesterschapssleutels aan zijn apostelen zodat ze het gezag hadden om de kerk zowel voor als na zijn dood te besturen. U kunt desgewenst beklemtonen dat sleutels vanuit een eeuwig perspectief essentieel zijn om orde in de kerk van de Heer te vestigen en te handhaven, waardoor de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand gebracht kan worden.

  • Hoe werden Petrus, Jakobus en Johannes door hun ervaring op de berg van verheerlijking voorbereid om de kerk na de dood van de Heiland te leiden?

Leg desgewenst uit dat in Mattheüs 18:18–19 staat dat alle apostelen van Jezus priesterschapssleutels ontvingen.

Mattheüs 18:21–22; 26:51–56; Markus 4:35–41; 5:25–43; 9:25–29; Lukas 9:51–56; 24:44–48; Johannes 13:4–17; 21:15–17

Jezus Christus bereidde zijn apostelen voor om de kerk te leiden

Zet de volgende uitspraak op het bord:

Vóór zijn dood bereidde Jezus Christus zijn apostelen voor om de kerk te leiden.

Vraag dan:

  • Wat zouden de apostelen van Jezus hebben moeten leren om de kerk te leiden?

Neem enkele of alle genoemde tekstverwijzingen over op het bord:

Mattheüs 18:21–22

Mattheüs 26:51–56

Markus 4:35–41

Markus 5:25–34

Markus 5:35–43

Markus 9:25–29

Lukas 9:51–56

Lukas 24:44–48

Johannes 13:4–17

Johannes 21:15–17

Laat de cursisten in tweetallen één of twee van die teksten bestuderen en bedenken welke beginselen de apostelen wellicht door hun ervaringen met de Heiland geleerd hebben. Vraag de cursisten daarna hun bevindingen met de klas te bespreken. Zet hun antwoorden desgewenst op het bord. Stel daarna de volgende of vergelijkbare vragen:

  • Waarom zou het belangrijk zijn geweest dat de apostelen die beginselen leerden?

  • Hoe heeft de Heiland hedendaagse apostelen op hun bediening voorbereid?

  • Hoe kun je meer vertrouwen in de raad van de apostelen van Jezus Christus hebben als je weet dat Hij ze leidt?

Handelingen 1:8, 21–22; Leer en Verbonden 107:23

Hedendaagse apostelen getuigen waarlijk van Jezus Christus

Vertel de cursisten dat Handelingen 1 beschrijft hoe de apostelen na de opstanding van de Heiland iemand ter vervanging van Judas Iskariot kozen. Vraag de cursisten Handelingen 1:21–22 te lezen en de vereiste te noemen waar de nieuwe apostel aan moest voldoen.

  • Wat waren de kwalificaties voor de nieuwe apostel? (Hij was ‘met [hen] omgegaan’ en was ‘getuige […] van [de Heilands] opstanding’.)

  • Volgens vers 22 zou de nieuwe apostel geordend worden om wat te doen? (Laat de cursisten eventueel in Handelingen 1:8 lezen dat Jezus die opdracht aan al zijn apostelen gaf.)

Laat de cursisten de volgende teksten doornemen en letten op wat de overeenkomsten zijn:Handelingen 2:22–24, 32; Handelingen 3:12–16; Handelingen 4:31–33; and Handelingen 5:29–32. Laat ze na verloop van tijd hun bevindingen bespreken. (Maak de cursisten duidelijk dat de apostelen hun opdracht vervulden om van Jezus Christus te getuigen.)

Laat de cursisten bedenken hoe de opdracht van hedendaagse apostelen gelijk is aan die van de eerste apostelen. Laat een cursist Leer en Verbonden 107:23 voorlezen. Vraag de klas vervolgens:

  • Welke leer spreekt uit dit vers? (Maak de cursisten duidelijk dat apostelen de opdracht hebben om bijzondere getuigen van de naam van Christus in de hele wereld te zijn.)

  • Hoe heb je de hedendaagse apostelen die taak zien vervullen?

Vraag een cursist het volgende citaat van president Boyd K. Packer van het Quorum der Twaalf Apostelen voor te lezen:

President Boyd K. Packer

‘Na alle jaren waarin ik heb geleefd en onderwezen en gediend, na de miljoenen kilometers die ik over de hele wereld heb gereisd, na alles wat ik heb meegemaakt, is er één grote waarheid waarover ik wil spreken. Dat is mijn getuigenis van de Heiland, Jezus Christus. […]

‘Ik getuig dat de Heiland leeft. Ik ken de Heer. Ik ben zijn getuige. Ik ken zijn grote offer en zijn eindeloze liefde voor alle kinderen van onze hemelse Vader. Als zijn bijzondere getuige spreek ik in alle nederigheid maar met absolute zekerheid.’ (‘Het getuigenis’, Liahona, mei 2014, 97.)

  • Wanneer heb je de macht van het getuigenis van een apostel aangaande Jezus Christus gevoeld en hoe is jouw getuigenis erdoor beïnvloed?

  • Hoe kun je weten dat het getuigenis dat hedendaagse apostelen aangaande Jezus Christus afleggen waar is? (Maak de cursisten de volgende waarheid duidelijk: Ik kan door de Heilige Geest weten dat het getuigenis van levende apostelen aangaande Jezus Christus waar is.

Vraag de cursisten een getuigenis aangaande Christus van een hedendaagse apostel te kiezen en onder gebed te bepalen met wie ze erover kunnen spreken. Moedig ze aan persoonlijk te getuigen dat de boodschap van de apostel waar is.

Leesstof voor de cursisten