Les 5
Jezus Christus was de Jehova van het Oude Testament
Inleiding
Hedendaagse profeten hebben het volgende aangaande de Heiland Jezus Christus getuigd en verklaard: ‘Hij was de grote Jehova van het Oude Testament.’ (‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, 2.) Jezus Christus heeft in elke bedeling als Jehova het eeuwige evangelie van onze hemelse Vader gevestigd om alle verloren kinderen van God bijeen te vergaderen. Ons geloof in Jezus Christus kan gesterkt worden als we zijn onveranderlijke aard en zijn eeuwige evangelie gaan herkennen.
Achtergrondinformatie
-
Russell M. Nelson, ‘Verbonden’, Liahona, november 2011, 86–89.
-
‘Het verbond van Abraham’, De Parel van grote waarde — lesboek voor de cursist (lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2000), 93–98.
-
‘Achtergrondinformatie A: Wie is de God van het Oude Testament?’ Het Oude Testament — lesboek voor de cursist: Genesis–2 Samuël, 3e editie (lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2003), 45–48.
Lessuggesties
Exodus 3:11–14; 6:2–3; Johannes 8:52–53, 56–59; 18:5, 8; 3 Nephi 15:5; Abraham 1:16; 2:8
Jezus Christus was de Jehova van het Oude Testament
Laat de cursisten enkele namen en titels van de Heiland noemen die ze kennen. Zet hun antwoorden op het bord. Vertel de cursisten dat u vandaag een belangrijke naam of titel van Jezus Christus gaat bespreken waarmee Hij vóór zijn aardse bediening bekendstond. Vraag ze Johannes 8:52–53, 56–59 door te lezen. Vraag dan:
-
Welke vragen stelden de Joden aan de Heiland?
-
Wat zou Jezus bedoeld hebben met zijn antwoord: ‘Vóór Abraham geboren was, ben Ik’? (Vs. 58.)
Verdeel de cursisten in tweetallen en laat ze de volgende teksten lezen om de woorden ‘Ik ben’ uit te leggen: Exodus 3:11–14; 6:23. Laat ze letten op hoe de God van het Oude Testament zichzelf aanduidde. Stel na voldoende tijd de volgende vragen:
-
Met welke namen duidde de God van het Oude Testament zichzelf volgens deze verzen aan? (Wijs erop dat er in de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Exodus 6:3 staat: ‘Ik ben de Here God, de Almachtige; de Heer JEHOVA.’ Ben ik hun niet met mijn naam bekend geweest?’ Zie ook Abraham 1:16.)
-
In welk opzicht verduidelijken deze verzen de betekenis van Jezus Christus’ woorden: ‘Vóór Abraham geboren was, ben Ik’? (De cursisten moeten begrijpen dat Jezus Christus Jehova was, de God van het Oude Testament en de grote IK BEN.)
Laat de volgende citaten zien:
‘Deze verklaring van goddelijkheid is zo duidelijk en raak als het maar zijn kan. “Vóór Abraham was ik Jehova.” Dat wil zeggen: Ik ben God, de Almachtige, de grote IK BEN. Ik ben de onafhankelijk bestaande Eeuwige. Ik ben de God van uw vaderen. Mijn naam is: IK BEN DIE IK BEN”.’ (Bruce R. McConkie, Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1965–1973], 1:464).
Jehova is ‘de verbondsnaam of eigennaam van de God van Israël, met de betekenis: de “Onveranderlijke”’ (Bible Dictionary, ‘Jehovah’).
-
Waarom is het belangrijk om te weten dat Jezus Christus de Jehova van het Oude Testament was? (Uit de antwoorden moet de volgende waarheid blijken: God heeft zijn evangelie altijd door zijn Zoon, Jezus Christus, laten bedienen. Zie ook 3 Nephi 15:5, waarin staat dat de Heiland de wet had gegeven.)
Laat eventueel een cursist de volgende woorden van president Joseph Fielding Smith voorlezen (1876–1972):
‘Alle openbaringen sinds de zondeval zijn bij monde van Jezus Christus, de Jehova van het Oude Testament, tot ons gekomen. […] De Vader [Elohim] heeft zich nooit rechtstreeks en persoonlijk met de mens ingelaten sinds de zondeval, behalve om zijn Zoon aan te kondigen en van Hem te getuigen.’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], 1:27.)
-
Hoe kan de kennis dat Jehova, of Jezus Christus, onveranderlijk is je geloof in Hem aanwakkeren? (Mogelijke antwoorden: de kennis dat Jezus Christus onveranderlijk is, kan ons geloof aanwakkeren dat Hij zijn beloften aan ons zal nakomen zoals Hij dat ook deed bij de mensen over wie we in de Schriften lezen.
Wijs erop dat in de tijd vlak na de Bijbel de Hebreeuwse naam voor Jehova (in de literatuur meestal als Jahweh weergegeven) te heilig werd geacht om uit te spreken. In het moderne Judaïsme is de naam vervangen door het woord Adonai, wat ‘Heer’ betekent.
Genesis 13:14–16; 17:1–9; Mozes 6:51–52, 64–66; Abraham 1:18–19; 2:8–11
Jehova vestigde eertijds het eeuwige evangelie
Vraag de cursisten nog steeds in tweetallen Mozes 6:51–52, 64–66 te lezen en aan te duiden wat Jehova aan Adam leerde. Leg uit dat Jehova in de verzen 51–52 namens de Vader sprak. Vraag dan:
-
Wat viel je op aan het evangelie dat aan Adam onderricht werd? (Het is hetzelfde evangelie als in deze tijd. [Zie 2 Nephi 31:10–16 voor een voorbeeld waarin hetzelfde evangelie in Amerika gepredikt wordt.] Beklemtoon deze waarheid desgewenst door de volgende woorden op het bord te schrijven: Het evangelie van Jezus Christus is eeuwig en onveranderlijk in elke evangeliebedeling.)
Vertel de cursisten dat Jehova zijn eeuwige evangelie in een latere bedeling hernieuwde door een verbond met Abraham te sluiten, het zogeheten verbond van Abraham. Deel de klas in tweeën op. Laat de ene helft van de klas Genesis 13:14–16; 17:2–8; Abraham 1:18–19; 2:8–11 bestuderen en opsommen welke beloften de Heer aan Abraham deed. Laat de andere helft van de klas Genesis 17:15, 9; Abraham 1:19; 2:8–11 bestuderen en opsommen wat Abraham moest doen om de beloofde zegeningen te ontvangen. (Noot: als de cursisten leren opsommingen in de Schriften te herkennen, hebben ze eerder door welke belangrijke punten de schrijver wil beklemtonen.)
Neem het volgende schema over op het bord terwijl de cursisten aan het studeren zijn en laat ruimte vrij voor de antwoorden:
Het verbond van Abraham | |
---|---|
Beloften aan Abraham |
Verantwoordelijkheid van Abraham |
Vraag een paar cursisten uit elke groep na voldoende tijd hun bevindingen onder het betreffende kopje op het bord te schrijven. Vat het verbond van Abraham desgewenst samen door het volgende citaat te laten zien en voorlezen:
‘Abraham heeft het evangelie ontvangen en is tot het hogere priesterschap geordend (LV 84:14; Abraham 2:11); hij is een celestiaal huwelijk aangegaan, dat het verbond van de verhoging is (LV 131:1–4; 132:19, 29). Abraham heeft de belofte ontvangen dat alle zegeningen van die verbonden aan zijn sterfelijk nageslacht zouden worden aangeboden (LV 132:29–31; Abraham 2:6–11). Tezamen worden deze verbonden en beloften het verbond van Abraham genoemd. De herstelling van dit verbond was de herstelling van het evangelie in de laatste dagen, want daardoor worden alle volken van de aarde gezegend (Galaten 3:8–9, 29; LV 110:12; 124:58; Abraham 2:10–11).’ (Gids bij de Schriften, ‘Abraham, verbond van’; scriptures.lds.org).
Beklemtoon dat de Vader vanaf het begin met zijn kinderen verbonden heeft gesloten om ze door middel van de waarheden, verordeningen en zegeningen van het eeuwige evangelie bijeen te vergaderen. De herstelling van het evangelie sluit de herstelling van het verbond van Abraham in. Het verbond van Abraham is dan ook een belangrijk onderdeel van het nieuw en eeuwigdurend verbond, namelijk de volheid van het evangelie van Jezus Christus. Vraag de cursisten:
-
Welke invloed heeft de kennis dat we tot Abrahams nageslacht behoren en erfgenaam zijn van alles wat God hem beloofd heeft op onze levenswijze?
-
Hoe worden gezinnen gesterkt en worden we in onze beslissingen geleid dankzij de beloofde zegeningen aan Abraham en zijn nakomelingen die ons ter beschikking staan?
Vraag de cursisten hoe ze op de beloofde zegeningen van dit verbond aanspraak kunnen maken, voor zichzelf en voor hun familie, in het verleden, het heden en de toekomst.
Jozua 24:3–13; 1 Nephi 17:23–32
Jehova zegende en leidde de Israëlieten van weleer
Vertel de cursisten dat Jehova als onderdeel van het verbond van Abraham de zegeningen van het evangelie beloofde aan Abrahams nakomelingen en aan wie met hen vergaderden. Vraag de ene helft van de klas Jozua 24:3–13 te lezen en de andere helft 1 Nephi 17:23–32. Laat de cursisten letten op woorden en zinsneden die aangeven wat Jehova voor de Israëlieten van weleer deed. Laat ze hun bevindingen desgewenst markeren. Vraag de cursisten na verloop van tijd naar hun bevindingen. Vat de reacties van de cursisten op het bord samen. Voor meer begrip van waarom Jehova sommige dingen deed, laat u een cursist Exodus 6:2–6 voorlezen. Vraag de klas:
-
Welke reden gaf Jehova voor de vele dingen die Hij deed waarover je in Jozua en 1 Nephi leest?
-
Wat zegt je dat over de beloften die de Heer aan jou gedaan heeft? (Terwijl de cursisten antwoorden, zet u het volgende beginsel op het bord: Als wij getrouw zijn, komt de Heer zijn beloften aan ons na.
Laat een cursist het volgende citaat van president Dieter F. Uchtdorf voorlezen:
‘Omdat God betrouwbaar is en in het verleden zijn beloften is nagekomen, kunnen we vol vertrouwen hoop blijven stellen in Gods beloften aan ons in het heden en de toekomst. Op moeilijke momenten kunnen we ons stevig vasthouden aan de hoop dat dingen “voor [ons] welzijn [zullen] samenwerken” [LV 90:24].’ (‘De oneindige kracht van hoop’, Liahona, november 2008, 23.)
-
Hoe kan kennis van Jehova’s vroegere daden je in moeilijke tijden tot steun zijn?
-
Wat deed Hij voor de Israëlieten van weleer wat Hij ook voor jou zal doen?
Getuig dat Jezus Christus Gods kinderen in elke bedeling met het eeuwige evangelie gezegend heeft. Wij kunnen net zoals het verbondsvolk van weleer op basis van onze gehoorzaamheid beloofde zegeningen van de Heer ontvangen.
Leesstof voor de cursisten
-
Johannes 8:51–59; 18:5, 8; Exodus 3:11–14; 6:2–3; 3 Nephi 15:5; Mozes 6:51–52, 64–66; Genesis 17:1–9; Abraham 1:18–19; 2:8–11.
-
‘Achtergrondinformatie A: Wie is de God van het Oude Testament?’ Het Oude Testament — lesboek voor de cursist: Genesis–2 Samuël, 3e editie (lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2003), 45–48.