Christelijke moed: de prijs van het discipelschap
Op ’s Heren wijze op onze criticasters reageren.
We zijn eensgezind bijeengekomen, we hebben de naam van Jezus Christus op ons genomen en we zijn christenen. Een van de vragen die we ons stellen is: waarom zou iemand ons dan, omdat we de Heiland liefhebben, willen kritiseren of aanvallen?
Onlangs schreef een groep jonge intelligente, getrouwe heiligen der laatste dagen de nijpendste vragen op die hen bezighielden. Een zuster vroeg: ‘Waarom verdedigt de kerk zich niet uitvoeriger als zij met kritiek wordt geconfronteerd?’
In antwoord op haar vraag stel ik dat bezwaar tegen of kritiek op ons geloof een van de moeilijkste proeven in het leven van een heilige der laatste dagen is. Op die momenten willen we misschien het liefst van ons afbijten — een bokshouding aannemen als het ware. Maar het is juist dan dat we de kans hebben om een stap terug te doen, te bidden en het voorbeeld van de Heiland te volgen. Denk eraan dat Jezus zelf is veracht en afgewezen door de wereld. En in Lehi’s droom kregen degenen die tot de Heiland kwamen ook spottende gebaren en wijzende vingers te verduren (zie 1 Nephi 8:27). ‘De wereld heeft [mijn discipelen] gehaat’, zei Jezus, ‘omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk Ik niet uit de wereld ben’ (Johannes 17:14). Maar als we op onze criticasters reageren zoals de Heiland dat heeft gedaan, worden we niet alleen christelijker, we brengen er ook anderen toe om zijn liefde te voelen en Hem te volgen.
De juiste christelijke reactiewijze kan niet zomaar worden vastgelegd of op een formule worden gebaseerd. De Heiland reageerde in elke situatie anders. Toen Hij voor de slechte koning Herodes werd geleid, sprak Hij geen woord. En toen Hij voor Pilatus stond, gaf Hij een eenvoudig, krachtig getuigenis van zijn goddelijke afkomst en oogmerk. Tegenover de geldwisselaars die de tempel ontwijdden, nam Hij zijn goddelijke verantwoordelijkheid om het heilige te behouden en te beschermen. Aan het kruis uitte Hij de weergaloze christelijke reactie: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lucas 23:34).
Soms denkt men ten onrechte dat zwijgen, zachtmoedigheid, vergeving en nederig getuigen uitingen van passiviteit en zwakte zijn. Maar onze vijanden lief te hebben, hen te zegenen die ons vervloeken, goed te doen aan hen die ons haten, en te bidden voor wie ons vervolgen (zie Matteüs 5:44) vergt geloof, kracht en bovenal christelijke moed.
De profeet Joseph Smith heeft die soort moed zijn hele leven getoond. Hoewel hij ‘hevige vervolging ondervond onder de handen van allerlei soorten mensen, zowel godsdienstige als ongodsdienstige’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:27) nam hij geen wraak noch koesterde hij haat. Evenals alle ware discipelen van Christus, volgde hij de Heiland door anderen op verdraagzame en meedogende wijze lief te hebben. Dat is christelijke moed.
Als we geen wraak nemen — als we de andere wang toekeren en boze gevoelens geen kans geven — volgen ook wij de Heiland. Wij tonen zijn liefde, het enige waarmee de vijand kan worden ondervangen, en beantwoorden onze criticasters zonder hen op onze beurt gaan te kritiseren. Dat is geen blijk van zwakte. Dat is christelijke moed.
Door de jaren heen is het duidelijk geworden dat aantijgingen tegen ons geloof niet nieuw zijn, en dat ze ook niet binnen afzienbare tijd zullen verdwijnen. Maar ware discipelen van Christus zien kansen te midden van weerstand.
In het Boek van Mormon werd de profeet Abinadi gebonden en voor de slechte koning Noach geleid. Hoewel de koning Abinadi het vuur na aan de schenen legde en hem ten slotte tot de dood veroordeelde, verkondigde Abinadi niettemin vrijmoedig het evangelie en gaf hij er zijn getuigenis van. Doordat Abinadi die kans aangreep, werd een priester, Alma genaamd, tot het evangelie bekeerd, die vele zielen tot Christus bracht. De moed van Abinadi en Alma was christelijke moed.
Ervaring laat zien dat negatieve publiciteit over de kerk kan worden aangegrepen om de doeleinden des Heren te verwezenlijken. In 1983 schreef het Eerste Presidium aan de kerkleiders: ‘Weerstand kan kansen in zich dragen. Zo krijgen onze zendelingen voortdurend te maken met desinteresse in godsdienst en onze boodschap. Deze kritiek zuigt (…) belangstelling voor de kerk aan. (…) Dat biedt [de leden] de gelegenheid om de waarheid te vertellen aan hen die op ons zijn geattendeerd.’1
We kunnen die kansen in ons voordeel laten werken: een beleefde brief aan een redacteur, een gesprek met een vriend, een reactie op een blog, of een geruststellend antwoord aan iemand die zich geringschattend heeft uitgelaten. We kunnen in liefde reageren op wie zich hebben laten beïnvloed door verkeerde informatie en vooroordelen — ‘die alleen van de waarheid worden afgehouden omdat zij niet weten waar die te vinden is’ (Leer en Verbonden 123:12). Ik verzeker u dat op die wijze op onze criticasters te reageren nooit zwakte is. Het is christelijke moed in actie.
Onze reactie zal in elke situatie zal anders zijn. Gelukkig kent de Heer het hart van onze criticasters en hoe we het beste op hen kunnen reageren. Ware discipelen zoeken leiding bij de Geest, waarna zij de inspiratie krijgen die op hun situatie is toegesneden. En in elke situatie reageren ware discipelen op wijzen die de Geest des Heren verwelkomen. Paulus herinnerde de leden in Korinte eraan dat zijn prediking ‘niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht’ (1 Korintiërs 2:4) kwam. Daar de Geest des Heren die kracht bezit, moeten we nooit geïrriteerd raken als we ons geloof bespreken. Bijna iedere zendeling weet uit ervaring dat de Geest niets moet hebben van verhitte bijbeldiscussies. De Heiland heeft gezegd: “Hij die de geest van twisten heeft, is niet van Mij’ (3 Nephi 11:29). Hoewel we betreuren dat de kerk ervan wordt beschuldigd niet christelijk te zijn, zou het betreurenswaardiger zijn als leden van de kerk daar op onchristelijke wijze op reageerden! Mogen onze gesprekken met anderen immer blijk geven van de vrucht van de Geest: ‘liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, [en] zelfbeheersing’ (Galaten 5:22–23). Zachtmoedigheid wordt in een woordenboek omschreven als ‘zacht van gemoed, niet geneigd tot heftigheid, zich gemakkelijk schikkend.’2 Zachtmoedigheid is geen blijk van zwakte. Het is een teken van christelijke moed.
Dat is vooral belangrijk bij onze omgang met leden van andere christelijke genootschappen. Onze hemelse Vader is vast en zeker verdrietig — en de duivel lacht — als we op ruzieachtige wijze met andere christenen over leerstellige verschillen discussiëren.
Dat wil niet zeggen dat we met onze beginselen schipperen of onze geloofspunten afzwakken. We kunnen de leerstellingen van het herstelde evangelie niet veranderen, zelfs niet als verkondiging van en gehoorzaamheid aan die leerstellingen ons impopulair in de ogen van de wereld maken. Zelfs als we het woord Gods vrijmoedig willen spreken, moeten we bidden om met de Heilige Geest te worden vervuld (zie Handelingen 4:29, 31). We moeten vrijmoedigheid nooit verwarren met Satans vervalsing: aanmatiging (zie Alma 38:12). Ware discipelen geloven in wat ze zeggen, maar ze zijn niet arrogant.
Ware discipelen bekommeren zich hoofdzakelijk om het welzijn van anderen, niet om hun gelijk te krijgen. Vragen en kritiek bieden ons de kans om anderen de helpende hand toe te steken en te laten zien dat onze hemelse Vader en wij om hen geven. Ons doel moet zijn hun begrip te geven van de waarheid, niet ons ego te verdedigen of punten te scoren in een theologisch debat. Ons oprechte getuigenis is het krachtigste antwoord dat wij onze criticasters kunnen geven. En een dergelijk getuigenis kan slechts in liefde en zachtmoedigheid worden gegeven. We behoren Edward Partridge tot voorbeeld te nemen, van wie de Heer heeft gezegd: ‘Zijn hart [is] zuiver […] voor mijn aangezicht, want hij is zoals Natanaël vanouds, in wie geen bedrog is’ (LV 41:11). Iemand in wie geen bedrog is, is iemand met een kinderlijke onschuld, iemand die niet snel beledigd is, maar heel vergevensgezind.
Deze eigenschappen worden in eerste instantie in het gezin geleerd, en kunnen in al onze relaties in praktijk worden gebracht. Zonder bedrog wil zeggen dat we eerst op onze eigen fouten letten. Als we ergens van worden beschuldigd, behoren we hetzelfde te vragen als Christus’ apostelen toen: ‘Ik ben het toch niet, Here?’ (Matteüs 26:22.) Als we luisteren naar het antwoord dat de Geest geeft, kunnen we, zo nodig, corrigeren, verontschuldigingen aanbieden, om vergeving vragen, en het in het vervolg beter doen.
Zonder bedrog, hebben ware discipelen geen scherpe kritiek op andermans zienswijzen. Velen onder ons onderhouden vriendschapsbanden met veel mensen die geen lid van onze kerk zijn — schoolkameraden, collega’s, en vrienden en kennissen overal ter wereld. Wij hebben ze nodig, en zij ons. President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘Laten we respect voor elkaar hebben. (…) Niemand leeft alleen — niet in onze stad, ons land of onze wereld.’3
Naar voorbeeld van de Heiland voor Herodes, moeten ware discipelen soms christelijke moed tonen door helemaal niets te zeggen. Toen ik een keer aan het golfen was, kwam ik heel even in aanraking met een grote chollacactus, die zijn doornen wegschoot als was het een stekelvarken. De doornen van die plant bleven overal aan mijn kleding kleven, hoewel ik de cactusplant nauwelijks had geraakt. Sommige situaties zijn als die plant: ze kunnen slechts schade toebrengen. In die situaties kunnen we beter afstand houden en gewoon weglopen. Misschien dat iemand ons dan toch wil provoceren en wil redetwisten. In het Boek van Mormon lezen we over Lehonti en zijn mannen die hun kamp op een berg hadden opgeslagen. De verraderlijke Amalickiah drong er bij Lehonti op aan om ‘af te dalen’ en hem in het dal te ontmoeten. Maar toen Lehonti de hoge grond verliet, werd hij ‘geleidelijk’ vergiftigd, zodat hij stierf. Zijn leger viel in de handen van Amalickiah (zie Alma 47). Sommige mensen proberen ons met argumenten en beschuldigingen zover te brengen dat wij onze hoge grond verlaten. Op de hoge grond bevindt zich het licht. Daar zien we het eerste morgenlicht en het laatste avondlicht. Dat is veilige grond. Het is waar zich kennis bevindt. Soms wil men dat we de hoge grond verlaten en met hen een theologisch moddergevecht beginnen. Het enige wat die enkele ruziezoekers willen is een godsdienstige vechtpartij, online of persoonlijk. Het is altijd beter dat we op de hoge grond van wederzijds respect en liefde blijven.
Daarmee volgen wij het voorbeeld van de profeet Nehemia, die de muur om Jeruzalem herbouwde. Nehemia’s vijanden wilden graag dat hij hen in het dal zou opzoeken, want ‘zij waren van plan, [hem] kwaad te doen.’ In tegenstelling tot Lehonti paste Nehemia er wijselijk voor om op hun aanbod in te gaan en stuurde hun deze boodschap: ‘Ik ben bezig een groot werk te doen en kan niet komen. Waarom zou het werk stil liggen, doordat ik het verliet en tot u kwam?’ (Nehemia 6:2–3.) Ook wij hebben een groot werk te doen, dat niet tot voltooiing zal komen als we onszelf toestaan om stil te houden en afgeleid te worden. In plaats daarvan moeten we christelijke moed verzamelen en verder gaan. In de Psalmen staat dan ook: ‘Benijd niet wie onrecht plegen’ (Psalmen 37:1).
In deze wereld zal er altijd kwaad zijn. De grote proef van het sterfelijk leven is deels om in de wereld te zijn zonder van de wereld te worden. In zijn hoogpriesterlijke gebed vroeg de Heer onze hemelse Vader: ‘Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze’ (Johannes 17:15). Maar zelfs toen de Heiland waarschuwde voor vervolging, beloofde Hij vrede: ‘Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u, (…) uw hart worde niet ontroerd of versaagd’ (Johannes 14:27). Ik getuig dat de belofte van het Eerste Presidium, met de mantel van Christus’ vrede om onze schouders, in vervulling zal gaan: ‘De weerstand die soms moeilijk lijkt te dragen, zal een zegen voor het koninkrijk van God op aarde zijn.’4
Tot de zuster die de vraag stelde en allen die willen weten hoe we het beste op onze criticasters kunnen reageren, antwoord ik: we hebben ze lief. Wat hun ras, overtuiging, godsdienst of politieke voorkeur ook is, als wij Christus volgen en zijn moed ten toon spreiden, moeten we hen liefhebben. We voelen ons niet beter dan zij. Juister gezegd, we verlangen ze wel liefdevol een betere weg te tonen — de weg van Jezus Christus. Zijn weg leidt tot de poort des doops, het nauwe en enge pad van een rechtschapen leven, en de tempel van God. Hij is ‘de weg en de waarheid en het leven’ (Johannes 14:6). Alleen door Hem kunnen wij en al onze broeders en zusters de grootste gave die we kunnen krijgen, beërven — eeuwig leven en eeuwig geluk. Hen helpen en een voorbeeld voor hen zijn, is niet iets voor de zwakken. Het is iets voor de sterken. Het is iets voor u en mij, heiligen der laatste dagen die de prijs van het discipelschap betalen door onze criticasters met christelijke moed te woord te staan.
Tot slot maak ik het getuigenis van Mormon tot het mijne: ‘Zie, ik ben een discipel van Jezus Christus, de Zoon van God. Ik ben door Hem geroepen om zijn woord onder zijn volk te verkondigen, opdat zij het eeuwige leven zullen hebben’ (3 Nephi 5:13). Ik geef mijn bijzondere getuigenis van Hem — dat ons leven eeuwig kan zijn, omdat zijn liefde eeuwig is. Dat wij onze broeders en zusters waar ook laten delen in zijn eeuwige, onvoorwaardelijke liefde, is mijn nederig gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.