2008
Tillen uit stand
November 2008


Tillen uit stand

Elke priesterschapsdrager neemt een unieke plaats in en heeft een belangrijke taak die alleen hij kan doen.

Afbeelding
President Dieter F. Uchtdorf

Geliefde broeders, het is een eer om bij u te zijn in deze wereldwijde priesterschapsbijeenkomst. Met u ben ik zeer dankbaar dat ik in het gezelschap van onze geliefde profeet, president Thomas S. Monson, en president Eyring ben. Broeders, we danken u voor uw getrouwheid en morele kracht. Het is echt een voorrecht en genoegen om deel uit te maken van deze grote broederschap.

Tillen uit stand

Jaren geleden werd in ons kerkgebouw in Darmstadt (Duitsland) aan enkele broeders gevraagd om een vleugelpiano van de kapel naar de recreatieruimte ernaast te verplaatsen in verband met een muziekavond. Niemand was professioneel verhuizer en die loodzware vleugel door de kapel heen naar de recreatieruimte verhuizen leek een bijna onmogelijk karwei. Iedereen besefte dat hierbij niet alleen fysieke kracht een rol speelde, maar ook behoedzame samenwerking. Ideeën waren er genoeg, maar niets leek te helpen om de piano in balans te houden. De broeders wisselden steeds maar weer van positie op basis van hun kracht, lengte en leeftijd — maar zonder veel succes.

Toen ze zo rondom de piano stonden en het eigenlijk niet meer wisten, opperde een goede vriend van mij, broeder Hanno Luschin, het volgende: ‘Broeders’, zei hij, ‘ga dicht bij elkaar staan en til dan uit stand.’

Dat leek wel erg eenvoudig. Toch tilde iedereen uit stand en de piano kwam als vanzelf los van de grond en ging zo de recreatieruimte in. Zo moesten ze het dus aanpakken. Ze hoefden alleen maar dicht bij elkaar te gaan staan en uit stand te tillen.

Ik heb vaak nagedacht over dat eenvoudige voorstel van broeder Luschin en de diepere achterliggende waarheid. Vandaag wil ik voortborduren op die eenvoudige gedachte: ‘Tillen uit stand’.

Sommigen willen op de voorgrond treden, anderen willen wegduiken

Hoewel het eenvoudig lijkt, is tillen uit stand een beginsel van macht. De meeste priesterschapsdragers die ik ken, begrijpen dit beginsel en passen het ook toe. Ze stropen graag hun mouwen op om aan de slag te gaan, waarmee dan ook. Ze voeren hun priesterschapstaken trouw uit. Ze maken hun roeping groot. Ze dienen de Heer door anderen te dienen. Ze staan schouder aan schouder en tillen waar ze ook staan.

Er zijn er echter ook die soms moeite hebben met die opvatting. Deze broeders vallen doorgaans in een van de volgende twee categorieën: Of ze willen op de voorgrond treden of ze willen wegduiken. De een wil een standbeeld, de ander een schommelstoel.

Wie op de voorgrond willen treden

Wie graag op de voorgrond treden, menen wellicht dat ze tot meer in staat zijn dan waarvoor ze nu zijn gevraagd. Sommigen denken misschien: ‘Als ik maar bisschop was, dan kon ik veel betekenen.’ Ze vinden dat hun capaciteiten ver boven hun roeping uitstijgen. Als ze maar een belangrijke leidinggevende positie hadden, dan zouden ze hard werken om iets voor anderen te betekenen. Maar ondertussen vragen ze zich af: ‘Wat kan ik nou helemaal betekenen als huisonderwijzer of raadgever in het quorumpresidium?’

Wie liever wegduiken

Wie liever wegduiken, vinden dat ze het te druk hebben om in de kerk te dienen. Ze proberen altijd onder het schoonmaken van het kerkgebouw, verhuizen van de familie Jansen of onderwijzen van een les uit te komen als hun dat wordt gevraagd.

Twintig jaar geleden vertelde president Ezra Taft Benson dat bisschoppen en ringpresidenten hadden gemeld dat sommige leden ‘taken om te dienen afwijzen omdat ze “te druk” zijn of “geen tijd hebben”. Anderen nemen deze taken wel op zich, maar maken hun roeping vervolgens niet groot.’

President Benson zei vervolgens: ‘De Heer verwacht dat een ieder van ons een taak heeft in zijn kerk, zodat we anderen met onze talenten en invloed tot zegen kunnen zijn.’1

Vreemd genoeg ligt de hoofdoorzaak van beide neigingen (op de voorgrond treden en willen wegduiken) dicht bij elkaar: eerzucht en zelfzucht.

Een betere manier

Er is een betere manier, die de Heiland ons zelf heeft geleerd: ‘wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn.’2

Als we anderen willen dienen, doen we dat niet uit eigenbelang maar uit naastenliefde. Zo heeft Jezus Christus zijn leven geleid, en zo moet een priesterschapsdrager zijn leven ook leiden. De Heiland gaf niets om de eer van mensen; Satan bood Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid aan, maar Jezus verwierp zijn aanbod onmiddellijk en categorisch.3 In zijn leven moet de Heiland zich vaak vermoeid en belast hebben gevoeld, met amper een moment voor Zichzelf; toch maakte Hij altijd tijd voor de zieken, de treurenden en de veronachtzaamden.

Ondanks dit grote voorbeeld verliezen we ons te gemakkelijk en te vaak in het streven naar de eer van mensen in plaats van de Heer te dienen met al onze macht, verstand en kracht.

Broeders, wanneer we voor de Heer staan om te worden geoordeeld, zal Hij dan kijken naar de posities die we in de wereld of zelfs in de kerk hebben bekleed? Denkt u dat de titels die we hebben gehad, ander dan ‘echtgenoot’, ‘vader’ of ‘priesterschapsdrager’, enige betekenis voor Hem hebben? Denkt u dat Hij enig belang hecht aan hoe druk onze agenda was of hoe veel belangrijke vergaderingen we hebben bijgewoond? Denkt u dat ons succes in het vullen van onze dagen met afspraken als excuus zal kunnen gelden voor het falen om tijd door te brengen met onze vrouw en ons gezin?

De Heer oordeelt heel anders dan wij. Hij is blij met de edele dienaar, niet met de weledele die zijn eigenbelang dient.

Velen van hen die in dit leven nederig zijn, zullen een kroon van heerlijkheid dragen in het leven hierna. Jezus onderwees zelf in deze leerstelling met het verhaal van de rijke man die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag schitterend feest hield, terwijl de bedelaar Lazarus slechts verlangde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke afviel. Na dit leven verscheen Lazarus in heerlijkheid naast Abraham, terwijl de rijke man in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder pijnigingen.4

Voorbeeld van John Rowe Moyle

Dit jaar wordt de tweehonderdste verjaardag van John Rowe Moyle herdacht. John was een bekeerling van de kerk die zijn huis in Engeland achterliet en naar de Salt Lake Valley trok in een handkarrenkonvooi. Hij bouwde een huis voor zijn gezin in een dorpje in een vallei naast Salt Lake City. John was een vaardig steenhouwer, en werd daarom gevraagd om aan de Salt Laketempel te werken.

Elke maandag vertrok John om twee uur in de ochtend van huis en liep hij zes uur om op tijd op zijn werk te zijn. Op vrijdag ging hij ’s middags om vijf uur weer lopend op pad en kwam hij tegen middernacht thuis. Dit deed hij jaar in jaar uit.

Op een dag was hij thuis aan het werk en werd hij door een koe geschopt, wat resulteerde in een gecompliceerde beenbreuk. De medische voorzieningen waren erg beperkt, de enige optie was amputatie van het gebroken been. Familie en vrienden van John bonden hem vast op een deur en zaagden met een houtzaag zijn been enkele centimeter onder de knie af.

Ondanks deze ruwe operatie begon het been te genezen. Toen John eenmaal rechtop in bed kon zitten, begon hij een houten been te snijden met een ingenieus scharnier dat als enkel diende voor een kunstvoet. Het lopen op dit kunstbeen was uitermate pijnlijk, maar John gaf het niet op. Hij zette door tot hij de 35-kilometerlange reis naar de Salt Laketempel elke week weer kon afleggen en zijn werkzaamheden voortzetten.

Eigenhandig graveerde hij de woorden ‘Holiness to the Lord’ (De Here gewijd), zichtbaar voor allen die tegenwoordig de Salt Laketempel bezoeken.5

John deed dit niet voor de lof en eer van mensen. Ook drukte hij zich niet voor zijn taak, ook al had hij daar alle reden toe. Hij wist wat de Heer van hem verwachtte.

Jaren later werd Johns kleinzoon, Henry D. Moyle, geroepen als lid van het Quorum der Twaalf. Uiteindelijk zou hij in het Eerste Presidium van de kerk dienen. President Moyle diende eervol in zijn roeping, maar met het werk van zijn grootvader John, hoewel minder bekend, is de Heer net zo blij. Johns karakter en de offers die hij heeft gebracht, vormen een baken van trouw en plichtsgetrouwheid voor zijn familie en voor de kerk. John Rowe Moyle begreep de betekenis van ‘tillen uit stand’.

Voorbeeld van de tweeduizend strijders van Helaman

Persoonlijke erkenning is zelden een indicatie van de waarde van ons dienstbetoon. Zo kennen we bijvoorbeeld niet één naam van de tweeduizend zoons van Helaman. Als individu zijn ze anoniem gebleven. Als groep zal hun naam echter altijd verbonden blijven aan eerlijkheid, moed en de bereidwilligheid om te dienen. Ze hebben samen iets tot stand gebracht wat geen van hen alleen had kunnen doen.

Dat is een les voor ons, broeders van de priesterschap. Als we zij aan zij gaan staan en tillen uit stand en als we meer geven om de heerlijkheid van het koninkrijk van God dan ons eigen aanzien en onze gemakzucht, kunnen we zo veel meer tot stand brengen.

Elke roeping is een kans om te dienen en te groeien

Geen enkele roeping is beneden onze stand. Elke roeping biedt ons een kans om te dienen en te groeien. De Heer heeft de kerk zo georganiseerd dat elk lid de kans krijgt om anderen te dienen, wat weer leidt tot persoonlijke geestelijke groei. Welke roeping u ook hebt, ik druk u op het hart dat als een gelegenheid te zien om niet alleen anderen te sterken en tot zegen te zijn, maar ook om te worden wat onze hemelse Vader met u voor ogen heeft.

Bij mijn bezoeken aan de ringen van Zion om een nieuw ringpresidium te roepen, ben ik tijdens een gesprek af en toe verrast om een broeder te horen zeggen dat hij het gevoel had dat hij in het volgende ringpresidium zou worden geroepen.

Toen ik dit voor het eerst hoorde, wist ik niet goed hoe ik moest reageren.

Het duurde enige tijd voordat de Heilige Geest mij inzicht gaf. Ik geloof dat de Heer voor iedereen een bepaalde taak heeft. Soms laat hij ons via een geestelijke ingeving weten dat we waardig zijn om bisschop of ringpresident te worden. Dat is een geestelijke zegen, een barmhartigheid van God.

Maar soms horen we niet wat de Heer ons verder nog vertelt: ‘Hoewel je waardig bent om in die roeping te dienen’, zegt Hij wellicht, ‘is dit niet mijn roeping voor jou. Ik wil liever dat je tilt waar je nu staat.’ God weet wat het beste is voor ons.

Een taak die alleen u kunt doen

Elke priesterschapsdrager neemt een unieke plaats in en heeft een belangrijke taak die alleen hij kan doen.

We hebben allemaal verhalen gehoord hoe president Monson de ouderen en zieken bezoekt en zegent, en altijd in hun behoeften voorziet en ze opvrolijkt, troost en liefheeft. President Monson heeft een natuurlijke gave om mensen een beter gevoel over zichzelf te geven. Zou het niet prachtig zijn als president Monson persoonlijk over elk gezin kon waken?

Dat zou het zeker. Maar dat kan hij uiteraard niet — en dat hoeft hij ook niet. De Heer heeft hem niet gevraagd om dat te doen. De Heer heeft ons huisonderwijzers gevraagd om de aan ons toegewezen gezinnen lief te hebben en te hoeden. De Heer heeft president Monson niet gevraagd om onze gezinsavond te organiseren en te leiden. Hij wil dat wij, vaders, dat doen.

U denkt wellicht dat anderen met meer capaciteiten of ervaring uw roeping en taken beter kunnen vervullen dan u dat kunt. Maar de Heer heeft u die verantwoordelijkheid niet voor niets gegeven. Er zijn wellicht mensen en harten die alleen u kunt raken. Misschien kan niemand het precies zo doen als u.

Onze hemelse Vader vraagt ons Hem te vertegenwoordigen in dit nobele werk, hulp te bieden aan zijn kinderen en hen tot zegen te zijn. Hij vraagt ons om pal te staan met de macht van het priesterschap in ons hart en onze ziel, en dat we ons volledig inzetten voor de roeping die we op dit moment hebben.

Broeders, hoe sterk u ook bent, u kunt en hoeft een piano nooit alleen op te tillen. Evenzo kan of hoeft niemand van ons het werk van de Heer alleen te doen. Maar als we dichter bij elkaar gaan staan op de plek die de Heer ons heeft toegewezen en meetillen, kan niets ons ervan weerhouden om dit godswerk opwaarts en voorwaarts te bewegen.

Broeders, laten we ophouden met ambiëren of rentenieren!

Mogen we altijd onthouden dat we vaandeldragers zijn van de Heer Jezus Christus, gesteund door de Heilige Geest van God, trouw en toegewijd aan de zaak van Zion en door een verbond gebonden om schouder aan schouder uit stand te tillen.

Dat is mijn gebed en ik geef jullie mijn zegen en liefde, in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. The Teachings of Ezra Taft Benson (1988), pp. 451–452; Ensign, december 1986, p. 70.

  2. Matteüs 20:27.

  3. Zie Matteüs 4:8–10.

  4. Zie Lucas 16:19–31.

  5. In: Gene A. Sessions, ed., ‘Biographies and Reminiscences from the James Henry Moyle Collection’, typescript, kerkelijke archieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 203.

Afdrukken