2008
De proef
November 2008


De proef

Bendes noch legers waren bij machte om de heiligen af te keren van de waarheid.

Afbeelding
Boyd K. Packer

Het is mijn doel om aan te tonen dat de Heer in moeilijke tijden altijd een veilige weg baant. We leven in de ‘zware tijden’ die naar profetie van de apostel Paulus de laatste dagen zouden treffen.1 Als we individueel, als gezin en als kerk veilig willen zijn, dan zal dat zijn door ‘gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie.’2

Op 24 juli 1849 waren de heiligen op de dag af twee jaar in de vallei. Ze waren eindelijk vrij na jaren geterroriseerd en vervolgd te zijn. Dat moest uitgebreid gevierd worden.

Slechts een paar jaar eerder was de profeet Joseph Smith maandenlang onder mensonwaardige omstandigheden in Liberty Jail, de vrijheidsgevangenis, vastgezet, terwijl de heiligen door oproerstokers uit hun huizen werden gejaagd. De woorden vrijheid en gevangenis passen niet echt bij elkaar.

Joseph heeft uitgeroepen:

‘O God, waar zijt Gij? En waar is de tent die uw schuilplaats bedekt?

‘Hoelang zult Gij uw hand weerhouden, en zal uw oog, ja, uw reine oog, vanuit de eeuwige hemelen het onrecht aanschouwen dat uw volk en uw dienstknechten wordt aangedaan, en zal uw oor doordrongen worden met hun kreten?’3

De profeet Joseph Smith had al eerder om raad gevraagd, en de Heer zei de heiligen zich voor eerherstel tot de rechters, de gouverneur en daarna de president te wenden.4

De rechters gingen niet op verzoekschriften in. Joseph Smith is ruim tweehonderd keer op grond van allerlei valse aanklachten voor het gerecht gedaagd. Hij is nooit veroordeeld.

Toen zij gouverneur Boggs van Missouri om eerherstel benaderden, vaardigde hij een bevel uit dat ‘de mormonen als vijanden beschouwd moeten worden, en moeten worden uitgeroeid of uit de staat verdreven, als dat voor het publieke welzijn noodzakelijk is.’5 Dat ontketende onvoorstelbare wreedheden en misdaden.

Zij wendden zich tot president Martin van Buren van de Verenigde Staten, die hun liet weten: ‘U strijdt voor een rechtvaardige zaak, maar ik kan niets voor u doen.’6

Ik lees u de laatste twee alinea’s voor van hun derde verzoekschrift, gericht aan het Congres van de Verenigde Staten:

‘De kwellingen van de verzoekers dezes zijn uitermate hevig geweest, te veel voor het mensdom, te veel voor Amerikaanse burgers om zonder klacht te dragen. Wij zijn jarenlang gebukt gegaan onder de ijzeren vuist van tirannie en onderdrukking. We zijn van onze eigendommen beroofd, ten bedrage van twee miljoen dollar. Er is jacht op ons gemaakt alsof we wilde dieren uit het woud waren. We hebben gezien hoe onze bejaarde vaders, die hadden gevochten in de onafhankelijkheidsoorlog, en onze onschuldige kinderen door onze vervolgers werden gedood. We hebben gezien dat de schone dochters van Amerikaanse burgers op wrede wijze werden beledigd en mishandeld, en ten slotte hebben we gezien dat vijftienduizend mannen, vrouwen en kinderen onder bedreiging, in een barre winter, berooid en onbeschut, van huis en haard werden weggejaagd, naar een vreemd gebied. Al die weerzinwekkende omstandigheden brengen ons ertoe om een smeekschrift te richten aan de hoogste raden van onze natie, en een nederig beroep te doen op de illustere senatoren en vertegenwoordigers van een groot en vrij volk om eerherstel en bescherming in overweging te nemen.

‘Hoor! O hoor de smeekbede van vele duizenden Amerikaanse burgers die nu hun stem in ballingschap verheffen (…)! Hoor! O hoor het geween en de bittere klaagzang van weduwen en wezen, wier mannen en vaders op wrede wijze de dood zijn ingejaagd in het land waar de trotse adelaar (…) het luchtruim kiest! Laat het niet in de archieven van de natiën worden geboekstaafd, dat (…) bannelingen u smeekten om eerherstel en bescherming, maar het niet van u kregen. Het ligt in uw macht om ons, onze vrouwen en onze kinderen te vrijwaren van een herhaling van de bloeddorstige taferelen in Missouri, en aldus de angsten van een vervolgd en gewond volk grotelijks te verlichten, dat zal het gebed van verzoekers dezes zijn.’7

Men kende geen pardon en het smeekschrift werd afgewezen.

In 1844, hoewel gouverneur Thomas Ford van de staat Illinois zijn bescherming had toegezegd, werden de profeet Joseph Smith en zijn broer Hyrum in de gevangenis van Carthage doodgeschoten. Woorden kunnen het gruwelijke leed dat de heiligen was aangedaan niet uitdrukken.

En nu op deze 24ste juli in 1849, eindelijk verlost van alle terreur, waren ze van plan dat te vieren.

Alles wat de heiligen in de vallei bezaten, was daar in een handkar of huifkar gekomen, over zestienhonderd kilometer dorre vlakten. Het zou nog twintig jaar duren voordat de spoorweg Salt Lake City bereikte. Hoewel vrijwel zonder middelen, besloten zij dat de viering een hoogstaande uiting van hun gevoelens zou zijn.

Ze bouwden een overkapping op Temple Square. Ze plaatsten een vlaggenmast van 32 meter hoog. Ze vervaardigden een enorme nationale vlag van twintig meter lang en hesen die in de top van de vrijheidsmast.

Het kan vreemd lijken, misschien zelfs ongeloofwaardig, dat ze als thema van deze eerste viering vaderlandsliefde en trouw kozen aan een overheid die had geweigerd hun noodhulp te verlenen. Wat zouden ze gedacht hebben? Als u het waarom daarvan begrijpt, dan begrijpt u de kracht van de leringen van Christus.

Hun fanfarekorps speelde toen er een grote optocht met president Brigham Young voorop naar Temple Square liep. Hij werd door de twaalf apostelen en de zeventigers gevolgd.

Daarachter liepen 24 jonge mannen, gekleed in witte broek, zwarte jas, met een witte sjerp over hun rechterschouder, een kroon op het hoofd, en een zwaard in schede op de linkerheup. In hun rechterhand droegen zij, van alles wat ze hadden kunnen dragen, een afschrift van de onafhankelijkheidsverklaring en de grondwet van de Verenigde Staten. De onafhankelijkheidsverklaring werd door een van de jonge mannen voorgelezen.

Daar weer achter 24 jonge vrouwen, gekleed in het wit, met een blauwe sjerp over de rechterschouder en witte rozen op het hoofd. Ieder droeg een bijbel en een boek- van-mormon.

Bijna net zo verbazingwekkend als hun themakeuze vaderlandsliefde was wie er daarna volgden: 24 bejaarde sires (zoals ze werden genoemd), geleid door patriarch Isaac Morley. Ze stonden bekend als de ‘zilvergrijzen’ — allen zestig jaar of ouder. Ieder droeg een rood geverfde staf met bovenaan een wit, fladderend lint. Een droeg de Amerikaanse vlag. Deze mannen waren het symbool van het priesterschap, dat al bestaat ‘vanaf het begin, eer de wereld was’9 en in deze bedeling is hersteld.

De heiligen wisten dat de Heer hun had gezegd om ‘onderdanig te (…) zijn aan koningen, presidenten, heersers en magistraten, door het gehoorzamen, eerbiedigen en hooghouden van de wet.’10 Dat gebod, destijds geopenbaard, geldt ook in deze tijd voor al onze leden in elk land. Wij moeten gezagsgetrouwe, goede burgers zijn.

De Heer had hun gezegd: ‘[Ik heb] de grondwet van dit land gevestigd, door de hand van wijze mannen die Ik juist voor dat doel heb doen opstaan.’11

En in een ander vers had de Heer hun gezegd dat ‘het niet juist [is] dat enig mens andermans slaaf is.’12 Daarom waren ze tegen slavernij. Dat lag heel gevoelig bij de kolonisten in Missouri.

En dus trad ouderling Phineas Richards op die dag van viering in 1849 ‘namens de 24 bejaarde sires naar voren om hun rede van vaderlandsliefde en trouw voor te lezen.’13 Hij besprak hoe belangrijk het was om hun kinderen vaderlandsliefde bij te brengen en de vrijheid lief te hebben en in ere te houden. Nadat hij kort de gevaren waarin zij hadden verkeerd in herinnering had geroepen, zei hij:

‘Broeders en vrienden, wij die zestig jaar of langer leven, hebben de regering van de Verenigde Staten in haar glorie aanschouwd, en weten dat de schandelijke wreedheden waaraan wij waren blootgesteld, voortkwamen uit een corrupte en ontaarde overheid, ofschoon de zuivere beginselen in onze volprezen grondwet ongewijzigd blijven. (…)

‘Laten we er dus voor zorgen dat de vrijheidszin en vaderlandsliefde die we van onze voorvaders hebben meegekregen, onvervalst overgaan op ons nageslacht.’14

Wie zich door de krachtige impulsen van de menselijke natuur laat leiden, denkt misschien dat de heiligen wraak wilden, maar hun handelwijze ontsproot uit iets krachtigers dan de menselijke natuur.

De apostel Paulus heeft uitgelegd:

‘Een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. (…)

‘Wij hebben de zin van Christus.’15

Die Geest karakteriseerde die toenmalige leden van de kerk als volgelingen van Christus.

Als u begrijpt waarom een volk dat intens heeft geleden, zo lankmoedig, zo verdraagzaam, zo vergevensgezind en zo christelijk kan zijn, dan weet u wat een heilige der laatste dagen is. Zij werden niet verteerd door wraak, zij waren verankerd in openbaring. Zij lieten zich leiden door de leringen die u in het Oude en Nieuwe Testament, het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde vindt.

Als u begrijpt waarom ze vierden wat ze vierden, dan begrijpt u waarom we nu in de Heer Jezus Christus, in de beginselen van het evangelie, geloven.

In het Boek van Mormon staat: ‘Wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden.’16

Vandaar dat we in deze vreemde, zware tijden, in de ware kerk van Jezus Christus17 de beginselen van het evangelie prediken en naleven.

Er waren drie zaken in die viering van 1849 die zowel symbolisch als profetisch waren: ten eerste, dat de jonge mannen de grondwet en de onafhankelijkheidsverklaring droegen; ten tweede, dat iedere jonge vrouw de Bijbel en het Boek van Mormon droeg; en ten slotte, dat de oude mannen — de zilvergrijzen — eer kregen in de optocht.

Na het programma hadden ze een feest aan zelfgemaakte tafels. Een paar honderd gouddelvers op doorreis en zestig indianen waren ook aan tafel uitgenodigd.

Toen gingen ze weer aan het werk.

President Young had gezegd: ‘Als de mensen in de Verenigde Staten ons tien jaar met rust laten, zullen we hen niet om gunsten vragen.’18

Op de dag af acht jaar na de viering in 1849, waren de heiligen in Big Cottonwood Canyon om nog een 24ste juli te vieren. Er kwamen vier ruiters aangereden met het bericht dat er een leger van vijfentwintighonderd man sterk in aantocht was. Het leger van de Verenigde Staten, onder bevel van kolonel Albert Sydney Johnston, had van president James Buchanan opdracht gekregen een niet-bestaande mormoonse opstand neer te slaan.

De heiligen braken hun kamp op en gingen op huis aan om hun verdediging voor te bereiden. Dit keer zouden ze niet vluchten. President Brigham Young verklaarde dan ook: ‘We hebben geen enkele wet overtreden, daar is geen enkele reden voor, en die zal er ook nooit zijn; maar welke natie ook in aantocht is om dit volk te verdelgen, die zullen we tegenhouden, de almachtige God is mijn hulpe.’19

Mijn overgrootouders hadden een kind ten grave gedragen op weg van Far West naar Nauvoo, toen ze daar naartoe verdreven werden, en een ander kind in Winter Quarters, toen ze naar het westen waren verdreven.

Een andere overgrootmoeder, een tiener toen, duwde een handkar langs de zuidoever van de Platte River. Ze zongen:

Wij vinden wis in ’t westen, ver van hier

’t land door God ons bereid.

Daar wordt de kerk de volk’ren een banier,

als weleer is voorzeid.20

Over de rivier konden ze het zonlicht zien weerkaatsen op de bajonetten van de soldaten in het leger.21

In St. Louis had mijn overgrootmoeder een geëmailleerd speldje van de Amerikaanse vlag gekocht. Ze heeft het haar hele verdere leven gedragen.

Bendes noch legers waren bij machte om de heiligen af te keren van de waarheid. Er volgden onderhandelingen en een schikking, waarmee een eind kwam aan de Utah-oorlog (later de blunder van Buchanan genoemd).

We laten ons nog steeds leiden door dezelfde openbaringen en door een profeet. Toen de profeet Joseph Smith stierf, werd hij door iemand anders opgevolgd. Dat gebeurt nog steeds zo.

Een half jaar geleden in de algemene aprilconferentie is president Thomas S. Monson gesteund als zestiende president van de kerk, vijf maanden vóór zijn 81ste verjaardag. Hij volgde president Gordon B. Hinckley op, die 97 was toen hij overleed.

De senior leiders van de kerk hebben bijna allemaal vele jaren van voorbereiding achter de rug.

President Monson is uitermate geschikt om leiding te geven in deze zware tijden. Hij is gesteund door zijn twee raadgevers en het Quorum der Twaalf Apostelen — eveneens profeten, zieners en openbaarders.

De Lucifer die uit de tegenwoordigheid van onze Vader is geworpen, is hard aan het werk. Hij en zijn engelen willen, als het aan hem ligt, het werk van de Heer verstoren en vernietigen.

Maar wij zullen op koers blijven. We zullen ons als gezinnen en als kerk verankeren in die beginselen en verordeningen. Welke beproevingen ons ook wachten, en dat zullen er vele zijn, we moeten getrouw en standvastig blijven.

Ik getuig dat God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, leven en dat Thomas S. Monson door profetie is geroepen.

‘De waarheidsvaandel is opgericht; geen onheilige hand kan de vooruitgang van dit werk stuiten’ (History of the Church, deel 4, p. 450). Tegenwoordig gaat de zon nooit onder in Gods koninkrijk op aarde. Daarvan getuig ik, in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Zie 2 Timoteüs 3:1–7.

  2. Geloofsartikelen 1:3.

  3. LV 121:1–2.

  4. Zie LV 101:86–88.

  5. History of the Church, 3:175.

  6. Martin Van Buren, geciteerd in Eliza R. Snow Smith, Biography and Family Record of Lorenzo Snow (1884), p. 77.

  7. Geciteerd in Biography, pp. 152–153.

  8. Zie Biography, pp. 95–107.

  9. LV 76:13.

  10. Geloofsartikelen 1:12.

  11. LV 101:80.

  12. LV 101:79.

  13. Biography, p. 100.

  14. Phineas Richards. In: Biography, pp. 102–104.

  15. 1 Korintiërs 2:14, 16.

  16. 2 Nephi 25:26.

  17. Zie LV 1:30.

  18. Brigham Young, ‘Remarks’, Deseret News, 23 september 1857, p. 228.

  19. Deseret News, 23 september 1857, p. 228.

  20. Lofzang 15.

  21. Zie ‘By Handcart to Utah: The Account of C. C. A. Christensen’, Nebraska History, winter 1985, p. 342.

Afdrukken