2008
God houdt van en helpt al zijn kinderen
November 2008


God houdt van en helpt al zijn kinderen

We hebben de hulp van onze hemelse Vader nodig. Een belangrijke bron van deze hulp komt via onze medemens, door gebed en door Christus indachtig te zijn.

Afbeelding
Keith B. McMullin

Een van de primaire waarheden van de herstelling is dat God leeft en in zijn hemelen woont, dat Hij een verhoogd persoon is met een lichaam van ‘vlees en beenderen’1, dat Hij gisteren, heden en voor eeuwig dezelfde onveranderlijke God is2, de bron van alle waarheid en deugd.

Adam en Eva waren de eerste sterfelijke kinderen van God op deze aarde. Over hun schepping zei Hij: ‘En Ik, God, schiep de mens naar mijn eigen beeld, naar het beeld van mijn Eniggeborene schiep Ik hem; man en vrouw schiep Ik hen.’3

Deze waarheid verheft de mens. Mannen en vrouwen zijn glorieuze scheppingen, begiftigd met goddelijke eigenschappen. Bij de schepping gaf God Adam en Eva de goddelijke mogelijkheid om kinderen te krijgen naar hun gelijkenis. Wij zijn dus allemaal naar zijn beeld geschapen.

We hebben echter te maken met aanzienlijke menselijke zwakheden en gevaren. Ziekte, ouderdom en de dood zijn onvermijdelijk. Moeilijkheden en verdriet horen bij onze levensreis. Persoonlijke neigingen, verlangens en hartstochten voeren vaak de boventoon.

Onder andere daarom hebben we de hulp van onze hemelse Vader nodig. Een belangrijke bron van deze hulp komt via onze medemens.4 Ons is geboden ‘gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’5 Omdat we allemaal broeders en zusters zijn, zijn we allemaal ‘naasten’ hoewel we soms door afstand, cultuur, religie of ras van elkaar zijn gescheiden. De profeet Joseph Smith zei: ‘Een man die vervuld is van Gods liefde, is niet tevreden als hij alleen zijn eigen gezin tot zegen is, maar in zijn verlangen om het hele mensdom tot zegen te zijn, draagt hij dat uit aan de hele mensheid.’6 De Heer geeft zelf het voorbeeld: ‘Hij doet hetgeen goed is onder de mensenkinderen; (…) en Hij verwerpt niemand die tot Hem komt, zwarte en blanke, slaaf en vrije, man en vrouw; en Hij is de heidenen indachtig; en allen zijn voor God gelijk.’7

Voor anderen zorgen op de wijze van de Heer houdt in dat we voor onszelf proberen te zorgen en offers brengen om noodlijdenden te helpen. De armen arbeiden voor wat ze ontvangen en proberen tevens het leven van anderen te verbeteren.8 Dit patroon is al vanaf het begin aan ons gegeven.9

Het welzijnsprogramma van de kerk weerspiegelt dit goddelijke patroon, en getrouwe leden van de kerk gaan zo te werk. Met hun offergaven komen ze de weduwe te hulp, zorgen ze voor de wees en bieden ze een schuilplaats voor hen die lijden.

Enkele jaren geleden bracht de ambassadeur van China voor de Verenigde Staten een bezoek aan Salt Lake City. Hij nam een kijkje op diverse locaties van de kerk en hield een toespraak aan de Brigham Young University. Toen hij leerde over het welzijnsprogramma van de kerk, zei hij: ‘Als we elkaar allemaal zo lief hadden, zou er meer vrede in de wereld zijn.’

Vasten en het geven van de waarde van de overgeslagen maaltijden om de armen te helpen, trokken de aandacht van de ambassadeur. Aan het einde van zijn bezoek aan Welfare Square overhandigde hij de manager daar een kleine, rode envelop — een ‘rood zakje’. In China is het geven van een ‘rood zakje’ een gebaar van liefde, zegen en een wens voor voorspoed en geluk. ‘Er zit niet veel in’, zei de bezoeker, ‘maar dit vertegenwoordigt het geld dat ik heb uitgespaard door de afgelopen twee dagen het ontbijt over te slaan. Ik wil mijn vastengave graag geven aan het welzijnsprogramma van de kerk.’10

Het welzijnsprogramma van de kerk is door God geïnspireerd. De beginselen ervan zijn essentieel voor het heil van de mens.11 Het vormt een standaard voor dienstbetoon, een getuigenis aan de wereld dat de Kerk van Jezus Christus is hersteld. Het is hemelse hulp in de praktijk. President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘Welzijnsbeginselen (…) veranderen niet. Ze zullen niet veranderen. Het gaat om geopenbaarde waarheden.’12

Bidden is nog een essentiële manier om Gods hulp te ontvangen. Ons wordt geboden om te bidden tot God, onze Vader, in de naam van Jezus Christus. De aansporing is: ‘Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.’13 Onze hemelse Vader verhoort alle oprechte gebeden.

Als profeet van God geeft president Monson ons de volgende raad: ‘Soms lijkt het wel of er geen licht aan het eind van de tunnel is — geen ochtendgloren dat de duisternis van de nacht doorbreekt. (…) We voelen ons verlaten, diepbedroefd en eenzaam. Als u zich in zo’n situatie bevindt, smeek ik u om u in geloof tot onze hemelse Vader te keren. Hij zal u opbouwen en leiden. Hij zal uw beproevingen niet altijd wegnemen, maar Hij zal u liefdevol troosten en leiden door alle stormen die op uw pad komen.’14

Bij sommige beproevingen verlaten we ons op een vorm van gebed die alleen beschikbaar is onder de handen van geautoriseerde dienstknechten van God. Jezus Christus hield Zich bezig met ‘de zieken genezen, de doden opwekken’15 en het opbeuren van wanhopige zielen. Met de herstelling van het evangelie kwamen ook de macht en het gezag van het priesterschap terug om dit aspect van Gods werk voort te zetten.16

Als iemand ziek is of anderszins bezocht wordt, ‘laat (…) dan de oudsten der gemeente (…) roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten.’17 Getrouwe ouderlingen zijn gemachtigd te doen wat de Heer zou doen als Hij aanwezig was.18

Als er verslagen werden bijgehouden van gebeden die beantwoord zijn, zou de wereld de vele boekdelen niet kunnen bevatten. Ouderling Glen L. Rudd, emeritus algemeen autoriteit en geliefde collega, vertelde eens het volgende verhaal:

‘Ik kreeg een telefoontje dat een familielid, een meisje van twaalf jaar met de naam Janice, zwaargewond in het ziekenhuis lag. Haar moeder wilde dat ze een priesterschapszegen zou ontvangen.

‘Ouderling Cowley en ik begaven ons naar het ziekenhuis. Daar kregen we meer te horen over het ongeluk. Janice was aangereden door een stadsbus. De dubbele achterwielen waren over haar hoofd en lichaam gereden.

‘Ouderling Cowley en ik gingen de kamer binnen waar Janice lag. Haar bekken was gebroken, haar schouder ernstig verwond, ze had meerdere botten gebroken en haar gezicht was onherstelbaar toegetakeld. Toch voelden we ons geroepen om haar te zalven en te zegenen. Ik zalfde haar met olie en ouderling Cowley verzegelde de zalving. Op krachtige en resolute wijze zegende hij haar met volledige gezondheid en een normaal leven. Hij zegende haar dat ze zou herstellen zonder blijvende gevolgen van haar vele verwondingen. Het was een prachtige zegen en werkelijk een groots moment.’

Ouderling Rudd vervolgde: ‘Janice bewoog ruim een maand lang geen spier. Wij gaven ons geloof nooit op. Er was een zegen uitgesproken dat ze beter zou worden en geen blijvende schade zou ondervinden.’

Ouderling Rudd besloot: ‘Het is nu vele jaren later na dat ziekenhuisbezoek. Ik heb Janice onlangs gesproken. Ze is nu zeventig jaar oud, moeder van drie kinderen en grootmoeder van elf kleinkinderen. Tot op heden heeft ze geen last gehad van enige nadelige gevolgen van haar ongeluk.’19

Haar genezing is er maar een van de vele. Maar getuigt geen ervan meer van de hulp die onze hemelse Vader door het gebed aan zijn kinderen geeft dan die in een ziekenhuiskamer met de twaalfjarige Janice en twee nederige dienstknechten van God, zo’n 58 jaar geleden.

De ultieme hulp van onze hemelse Vader komt tot ons door zijn Zoon: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’20

Ik getuig vol eerbied en ontzag van de Heer Jezus Christus. Daarbij besef ik hoe voorzichtig we zijn naam moeten gebruiken. Hoewel we Hem door zijn invloed, leringen en verlossing in ons hart sluiten, zouden we niet over Hem moeten spreken alsof Hij een vriend uit de buurt is.

Hij is de eerstgeborene van de geestkinderen van onze Vader. Hij heeft alles gedaan waartoe Hij was geordend — alle dingen geven Hem dan ook eer en getuigen van Hem.21 Hij vertelde de profeten van weleer wat ze moesten schrijven en openbaart nu zijn woord aan de hedendaagse profeten — en Hij vervult elk woord ervan.22

Hij is de Eniggeborene van God en werd geboren uit de maagd Maria, overwon de dood, deed verzoening voor de zonden van de wereld en bracht heil aan de levenden en de doden. Als onze herrezen Heer at Hij vis en honing met de apostelen en nodigde Hij menigten op het ene en het andere halfrond van de aarde uit om de wonden te voelen in zijn handen, voeten en zijde, opdat allen mochten weten dat Hij de God van Israël is — Hij is de levende Christus.

Tot allen verklaart Hij:

‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, ‘en eenieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.’23

Hij is onze Wetgever en Rechter, de Verlosser der wereld. Bij zijn wederkomst zal gelden: ‘de heerschappij rust op zijn schouder; en men noemt zijn naam Wonderbaar, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.’24 Daarvan getuig ik in de heilige naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. LV 130:22.

  2. Zie LV 20:17.

  3. Mozes 2:27; zie ook Genesis 1:27.

  4. Zie Mosiah 2:17.

  5. Matteüs 22:39.

  6. History of the Church, deel 4, p. 227.

  7. 2 Nephi 26:33.

  8. Zie LV 56:16–18; 78:13–14; 104:13–18.

  9. Zie Genesis 3:19; Exodus 23:10–11; Leviticus 19:9–10; Matteüs 25:40; Mosiah 4:16–27; Mozes 4:25; 5:1.

  10. In: Neil Newell, ‘The Red Pocket’, (niet-uitgegeven manuscript, 1999), p. 1.

  11. Zie Mosiah 4:16–27.

  12. Thomas S. Monson, ‘Guiding Principles of Personal and Family Welfare’, Ensign, september 1987, p. 2.

  13. Matteüs 7:7–8.

  14. Thomas S. Monson, ‘Terugkijken en vooruitgaan’, Liahona, mei 2008, p. 90.

  15. Mosiah 3:5.

  16. Zie LV 13; 27:12–13; 110:11–16; 128:20–21.

  17. Jakobus 5:14–15.

  18. Zie Johannes 14:11–14; Geloofsartikelen 1:7; Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine, 2de ed. (1966), p. 345.

  19. Uit een gesprek met Glen L. Rudd; zie ook Glen L. Rudd, Treasured Experiences of Glen L. Rudd (in eigen beheer uitgegeven manuscript, 1995), kerkelijke archieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, pp. 270–272.

  20. Johannes 3:16.

  21. Zie Mozes 6:63.

  22. Amos 3:7; LV 1:38.

  23. Johannes 11:25–26.

  24. 2 Nephi 19:6; zie ook Jesaja 9:6.

Afdrukken