2008
Vreugde vinden in de reis
November 2008


Vreugde vinden in de reis

Laten we van het leven genieten, vreugde vinden in de reis, en onze liefde delen met vrienden en familieleden.

Thomas S. Monson

Geliefde broeders en zusters, ik sta vanochtend nederig voor u. Ik vraag om uw geloof en uw gebeden voor mij nu ik ga spreken over de zaken die mij hebben bezig gehouden, en waarvan ik het gevoel heb gehad dat ik ze met u moet doornemen.

Ik begin met een van de onvermijdelijkste aspecten van ons leven hier op aarde, en dat is verandering. We hebben allemaal wel eens de een of andere variatie gehoord op het bekende gezegde: ‘Niets is zo permanent als verandering.’

We krijgen in ons leven maar al te vaak te maken met verandering. Sommige veranderingen zijn welkom, andere niet. Er vinden veranderingen in ons leven plaats die heel plotseling zijn, bijvoorbeeld het onverwachte overlijden van een dierbare, een onvoorziene ziekte of het verlies van een gekoesterde bezitting. Maar de meeste veranderingen vinden subtiel en langzaam plaats.

Deze conferentie is het 45 jaar geleden dat ik tot het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen werd. Als het toenmalige juniorlid van de Twaalf zag ik op naar de veertien uitzonderlijke mannen in de Twaalf en het Eerste Presidium die allen meer anciënniteit hadden dan ik. Een voor een zijn die mannen naar huis gegaan. Toen president Hinckley acht maanden geleden heenging, besefte ik dat ik de senior apostel was geworden. De veranderingen die in een periode van 45 jaar stap voor stap hebben plaatsgevonden, lijken nu kolossaal.

Deze komende week vieren mijn vrouw en ik ons zestigste huwelijksjubileum. Als ik terugkijk op het begin, besef ik hoezeer ons leven sindsdien is veranderd. Onze geliefde ouders, die ons aan het begin van onze reis samen terzijde stonden, zijn heengegaan. Onze drie kinderen, die ons leven vele jaren lang zo in beslag namen, zijn opgegroeid en hebben zelf een gezin. De meeste van onze kleinkinderen zijn opgegroeid, en we hebben inmiddels vier achterkleinkinderen.

Dag na dag, minuut na minuut, seconde na seconde, gingen we vanaf ons vertrekpunt naar waar we nu zijn. Uiteraard maken we in ons leven allemaal soortgelijke wijzigingen en veranderingen door. Het verschil tussen de veranderingen in mijn leven en de veranderingen in het uwe, ligt alleen maar in de details. De tijd staat nooit stil; hij moet gestaag voortschrijden, en met dat voortschrijden, vinden er veranderingen plaats.

Dit is onze enige kans op een sterfelijk leven: hier en nu. Hoe langer we leven, hoe sterker ons besef dat het maar kort is. Kansen doen zich voor, en zijn dan weer voorbij. Ik geloof dat enkele van de belangrijkste lessen die we tijdens ons korte verblijf op aarde moeten leren, de lessen zijn die ons doen inzien wat belangrijk is en wat niet. Ik smeek u om die allerbelangrijkste dingen niet aan u voorbij te laten gaan terwijl u plannen maakt voor die denkbeeldige, niet-bestaande toekomst waarin u tijd zult hebben om alles te doen wat u wilt. Vind in plaats daarvan vreugde in de reis — nú.

Ik ben wat mijn vrouw, Frances, een ‘musicalholic’ noemt. Ik geniet van zoveel musicals. Een van mijn favorieten is geschreven door de Amerikaanse componist Meredith Willson en heet The Music Man. Professor Harold Hill, een van de hoofdpersonages in die musical, geeft een waarschuwing die ik met u wil delen. Hij zegt: ‘Als je je blind staart op de toekomst, zal je verleden uitermate leeg zijn.’1

Broeders en zusters, we zullen geen toekomst hebben om aan terug te denken als we vandaag niet iets doen.

Ik heb u al eens eerder een voorbeeld gegeven van die filosofie. En ik ben van mening dat het zinvol is om die te herhalen. Vele jaren geleden schreef Arthur Gordon in een landelijk tijdschrift:

‘Toen ik dertien was en mijn broertje tien, had vader beloofd ons mee naar het circus te nemen. Maar rond lunchtijd kwam er een telefoontje; hij was voor een dringende aangelegenheid nodig in de stad. We zagen het circus al aan onze neus voorbijgaan. Toen hoorden we hem [in de telefoon] zeggen: “Nee, ik kan niet komen. Het zal moeten wachten.”

‘Toen hij terug aan tafel kwam, glimlachte moeder. “Weet je, het circus komt heus nog wel een keer”, [zei ze.]

‘”Dat weet ik,” zei vader, “maar de kinderjaren niet.”2

Als u kinderen hebt die al opgegroeid zijn en het ouderlijk huis hebben verlaten, dan hebt u waarschijnlijk wel eens het gevoel van verlies en het inzicht gehad dat u hun kindertijd onvoldoende hebt gewaardeerd. Uiteraard kunt u niet terug, alleen maar vooruit. In plaats van ons blind te staren op het verleden, moeten we het heden, het hier en nu, optimaal benutten en doen wat we kunnen om fijne herinneringen te scheppen voor de toekomst.

Als u nog opgroeiende kinderen hebt, bedenk dan dat de kleine vingerafdrukken die op bijna elk schoongemaakt oppervlak te zien zijn, de speeltjes die door het hele huis liggen en de grote stapels wasgoed maar al te gauw zullen verdwijnen en dat u ze tot uw verbazing heel erg zult missen.

In wat voor omstandigheden we ons ook bevinden, we krijgen allemaal te maken met stress. We moeten er gewoon zo goed mogelijk mee omgaan. Maar we moeten het niet het allerbelangrijkste in de weg laten staan — en wat het allerbelangrijkste is, heeft vrijwel altijd te maken met de mensen om ons heen. We nemen vaak aan dat ze wel moeten weten hoeveel we van ze houden. Maar dat moeten we niet zomaar aannemen, we moeten het zeggen. William Shakespeare heeft geschreven: ‘Hij slechts heeft lief, die ’t toont in woord en daad.’3 We zullen het spreken van vriendelijke woorden of tonen van onze liefde nooit betreuren. We zullen het juist betreuren als we dit niet doen in onze relaties met hen die het meeste voor ons betekenen.

Stuur de vriend die u hebt verwaarloosd eens een briefje; geef uw kind een knuffel; omhels uw ouders; zeg vaker ‘Ik hou van je’; spreek altijd uw dank uit. Laat een op te lossen probleem nooit belangrijker worden dan een persoon die liefde nodig heeft. Vrienden verhuizen, kinderen groeien op, dierbaren gaan heen. Het is zo makkelijk om anderen voor vanzelfsprekend aan te nemen, tot de dag dat ze uit ons leven verdwijnen en wij achterblijven met gevoelens van ‘als ik nou eens’ of ‘had ik maar’. De auteur Harriet Beecher Stowe heeft geschreven: ‘De bitterste tranen aan het graf worden geschreid over onuitgesproken woorden en ongedane zaken.’4

Tijdens de jaren zestig werd kerklid Jay Hess tijdens de oorlog neergeschoten boven Noord-Vietnam. Twee jaar lang had zijn familie geen idee of hij levend of dood was. Zijn cipiers in Hanoi stonden hem uiteindelijk toe om naar huis te schrijven, maar beperkten zijn boodschap tot minder dan vijfentwintig woorden. Wat zouden u en ik tegen onze familie zeggen als we ons in dezelfde situatie bevonden — als we ze meer dan twee jaar niet hadden gezien en niet wisten of we ze ooit weer zouden zien? Hij wilde iets schrijven dat de familie thuis zou herkennen als zijn woorden, maar hij wilde ze ook zinvolle raad geven. En dus schreef broeder Hess het volgende: ‘Deze dingen zijn belangrijk: tempelhuwelijk, zending, studie. Zet door, stel doelen, schrijf geschiedenis, neem twee keer jaarlijks foto’s.’5

Laten we van het leven genieten, vreugde vinden in de reis, en onze liefde delen met vrienden en familieleden. Op een dag heeft ieder van ons hier geen toekomst meer.

In het Nieuwe Testament spoort de Heiland ons in Johannes dertien vers 34 als volgt aan: ‘Gelijk Ik u liefgehad heb, [heb] elkander lief.’

Sommigen onder u kennen misschien het klassieke toneelstuk Our Town van Thornton Wilder. Als u het kent, dan zult u zich het plaatsje Grover’s Corners herinneren, waar het verhaal zich afspeelt. In het toneelstuk sterft Emily Webb in het kraambed, en we lezen hoe eenzaam haar rouwende jonge echtgenoot, George, zich voelt, die met hun zoontje van vier achterblijft. Emily wil niet in vrede rusten; ze wil de vreugde van haar leven opnieuw beleven. Ze krijgt de kans om nogmaals naar de aarde te gaan en haar twaalfde verjaardag opnieuw mee te maken. Aanvankelijk is het spannend om weer jong te zijn, maar de opwinding verdwijnt snel. De dag geeft haar geen vreugde nu Emily weet wat er voor haar in het verschiet ligt. Het besef dat ze zich gedurende haar leven niet bewust was van de zin en het wonder van het leven, kan ze niet verdragen. Voordat ze naar haar rustplaats gaat, beklaagt Emily zich: ‘Zijn mensen zich elke minuut dat ze leven wel bewust van hun leven?’

Ons besef wat het belangrijkste is in het leven gaat hand in hand met dankbaarheid voor onze zegeningen.

Een bekende auteur heeft geschreven: ‘We hebben in ons leven zowel overvloed als gebrek — die realiteiten doen zich gelijktijdig voor. Het is altijd een bewuste keuze welke gedachtes wij koesteren (…). Als we besluiten om geen aandacht te besteden aan wat er in ons leven ontbreekt, maar we dankbaar zijn voor de overvloed die we hebben — liefde, gezondheid, familie, vrienden, werk, de vreugde van de natuur en de bezigheden die ons [gelukkig maken] — vallen de gedachtes die wij verspillen aan illusies weg en ervaren wij een hemel op aarde.’6

In Leer en Verbonden 88 vers 33 wordt ons gezegd: ‘Want wat baat het een mens, indien hem een gift wordt geschonken, en hij ontvangt de gift niet? Zie, hij verheugt zich niet in hetgeen hem wordt gegeven, evenmin verheugt hij zich in hem die de gever is van het geschenk.’

De Romeinse filosoof Horatius heeft ons deze aansporing gegeven: ‘Welk uur God u ook mee gezegend heeft, neem het dankbaar aan en stel uw vreugde niet van jaar tot jaar uit, zodat u, waar u ook bent geweest, altijd kunt zeggen dat u een gelukkig leven hebt geleid.’

Vele jaren geleden werd ik geraakt door het verhaal van Borghild Dahl. Zij was in 1890 uit Noorse ouders geboren en had al van jongs af aan een zeer beperkt gezichtsvermogen. Ze had een groot verlangen om ondanks haar handicap deel te nemen aan het dagelijks leven. En door louter vastberadenheid slaagde ze in bijna alles wat ze ondernam. Tegen het advies van leerkrachten in, die meenden dat haar handicap te groot was, volgde ze eens studie en behaalde ze een bachelorsgraad aan de University of Minnesota. Later studeerde ze nog aan de Columbia University en de University of Ohio. Uiteindelijk werd ze hoofd van acht scholen in het westen van Minnesota en het noorden van Dakota.

In een van haar zeventien boeken schreef ze het volgende: ‘Ik had maar één oog, en dat zat zó onder de diepe littekens dat ik alleen maar door een kleine opening in mijn linkeroog kon kijken. Ik kon een boek alleen maar zien door het dichtbij mijn gezicht te houden en mijn ene oog zoveel als ik kon naar links in te spannen.’7

Gelukkig ontwikkelde men in 1943 — toen ze al over de vijftig was — een revolutionaire methode waarmee ze haar veel van het gezichtsvermogen konden teruggeven dat ze zolang had gemist. Er ging een nieuwe, spannende wereld voor haar open. Ze schepte groot plezier in de kleine dingen die de meesten onder ons voor zo vanzelfsprekend houden, zoals kijken naar vliegende vogels, of het licht dat weerspiegeld werd door de luchtbellen in haar afwaswater, of elke avond kijken naar het wassen of afnemen van de maan. Ze besloot een van haar boeken met deze woorden: ‘Geliefde (…) Vader in de hemel, ik dank U. Ik dank U.’8

Borghild Dahl was erg dankbaar voor haar zegeningen — niet alleen toen haar gezichtsvermogen hersteld was, maar ook daarvóór.

In 1982 — twee jaar voordat ze op 92-jarige leeftijd overleed — werd haar laatste boek gepubliceerd. De titel: Heel mijn leven gelukkig. Haar dankbare houding stelde haar in staat om haar zegeningen te waarderen en ondanks haar beperkingen een rijk en overvloedig leven te leiden.

In het Nieuwe Testament zegt de apostel Paulus ons in 1 Tessalonicenzen vijf vers achttien: ‘Dankt onder alles, want dat is de wil Gods.’

Laten wij samen terugdenken aan het verhaal van de tien melaatsen:

‘En toen [Jezus] een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan.

‘En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons.

‘En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.

‘En een van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende,

‘en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan.

‘En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen?

Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling?’9

De Heer heeft in een openbaring bij monde van de profeet Joseph Smith gezegd: ‘En in niets geeft de mens God aanstoot, ofwel tegen niemand is zijn verbolgenheid ontbrand, dan alleen tegen hen die niet in alle dingen zijn hand belijden en zijn geboden niet gehoorzamen.’10 Mogen wij ons onder diegenen bevinden die onze hemelse Vader danken. Als ondankbaarheid tot de ernstige zonden gerekend wordt, neemt dankbaarheid een plaats in onder de edelste deugden.

Mogen wij — ondanks de veranderingen die we in ons leven meemaken, en met dankbaarheid in ons hart — onze dagen zo veel mogelijk vullen met die dingen die het allerbelangrijkst zijn. Mogen wij hen die ons dierbaar zijn koesteren en onze liefde voor hen uiten in woord en daad.

Tot besluit bid ik dat wij allen onze dank zullen uiten voor onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Zijn heerlijke evangelie geeft antwoord op de grootste vragen van het leven: Waar komen we vandaan? Waarom zijn we hier? Waar gaat mijn geest heen bij mijn dood?’

Hij heeft ons geleerd hoe we moeten bidden. Hij heeft ons geleerd hoe we elkaar moeten dienen. Hij heeft ons geleerd hoe we moeten leven. Zijn leven is een legaat van liefde. Hij genas de zieken; Hij beurde de verdrukten op; Hij redde de zondaren.

De tijd brak aan waarop Hij alleen stond. Enkele apostelen twijfelden; één verraadde Hem. De Romeinse soldaten doorboorden zijn zij. De woedende bende benam Hem het leven. En toch weerklinken vanaf de heuvel Golgota zijn barmhartige woorden: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’11

Eerder al, misschien toen het tot Hem doordrong dat zijn aardse bediening tot een climax was gekomen, uitte Hij de klacht: ‘De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.’12 ‘Geen plaats in de herberg’13 was geen eenmalige uiting van een verwerping — het was slechts de eerste. En toch nodigt Hij u en mij uit om Hem te ontvangen. ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.’14

Wie was die Man van smarten, vertrouwd met ziekte? Wie is de Koning van heerlijkheid, deze Heer der heren? Hij is onze Meester. Hij is onze Heiland. Hij is de Zoon van God. Van Hem gaat ons heil uit. Hij wenkt ons: ‘Volg mij.’15 Hij geeft ons de opdracht: ‘Ga heen, doe gij evenzo.’16 Hij smeekt: ‘Onderhoud mijn geboden.’17

Laten wij Hem volgen. Laten wij zijn voorbeeld volgen. Laten wij zijn woord gehoorzamen. Daarmee geven wij Hem de goddelijke gave van dankbaarheid.

Broeders en zusters, het is mijn oprechte gebed dat wij ons mogen aanpassen aan de veranderingen in ons leven, dat wij mogen inzien wat het belangrijkste is, dat wij altijd onze dankbaarheid mogen uiten, en dat wij zo vreugde mogen vinden in de reis. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Meredith Willson en Franklin Lacey, The Music Man (1957).

  2. Arthur Gordon, A Touch of Wonder (1974), pp. 77–78.

  3. William Shakespeare, naar Twee edellieden van Verona, tweede bedrijf, regel 31.

  4. Harriet Beecher Stowe. In: Gorton Carruth en Eugene Erlich, reds., The Harper Book of American Quotations (1988), p. 173.

  5. Privécorrespondentie.

  6. Sarah Ban Breathnach. In: John Cook, red., The Book of Positive Quotations, 3de editie (2007), p. 342.

  7. Borghild Dahl, I Wanted to See (1944), p. 1.

  8. I Wanted to See, p. 210.

  9. Lucas 17:12–18.

  10. Leer en Verbonden 59:21.

  11. Lucas 23:34.

  12. Matteüs 8:20.

  13. Zie Lucas 2:7.

  14. Openbaring 3:20.

  15. Marcus 2:14.

  16. Lucas 10:37.

  17. LV 11:6.