2018
‘Wie zegt u dat Ik ben?’ Petrus’ getuigenis van Christus
February 2018


‘Wie zegt u dat Ik ben?’

Petrus’ getuigenis van Christus

Als we de apostel Petrus liefhebben en begrijpen, kunnen we zijn bijzondere getuigenis van Christus beter aanvaarden.

Afbeelding
Jesus walking on water

De Heiland liep over het water, Walter Rane

De apostel Petrus is geliefd onder gelovigen, misschien omdat hij ons zo oprecht en toegankelijk toeschijnt. We kunnen met hem meevoelen. We bewonderen zijn moed want toen de Meester wenkte met de woorden ‘Kom achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken’, liet hij zijn netten ‘meteen’ achter (Mattheüs 4:18–20). We begrijpen zijn verwarring over de betekenis en de boodschap van gelijkenissen (zie Mattheüs 15:15–16). We voelen de wanhoop in zijn uitroep als zijn geloof en zijn voeten het op een avond met roerige wateren op de Zee van Galilea begeven (Mattheüs 14:22–33). We waarderen zijn eerbied bij de gedaanteverandering (zie Mattheüs 17:1–13). We wenen met hem vanwege de schaamte om zijn driemalige verloochening (zie Mattheüs 26:69–75), we rouwen met hem in Gethsémané (zie Mattheüs 26:36–46) en we delen in zijn vreugde en verwondering over het lege graf (zie Johannes 20:1–10).

Misschien wilden de schrijvers van de evangeliën dat wij die persoonlijke band met Petrus kregen. In hun verslagen lijkt het of zij bewust meer over zijn ervaringen en gesprekken met Jezus vertellen dan die van enig ander lid van de oorspronkelijke Twaalf.1 Velen onder ons nemen aan dat er in de evangeliën zo veel aandacht aan Petrus wordt besteed omdat hij de hoofdapostel en de woordvoerder werd. Maar misschien hadden Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes het zo vaak en zo gedetailleerd over Petrus’ omgang met Christus omdat zij hoopten dat wij, als we Petrus liefhebben en begrijpen, zijn bijzondere getuigenis van Christus beter kunnen aanvaarden – een getuigenis waar hij zorgvuldig op voorbereid leek te zijn.

De voorbereiding van Petrus

Het lijkt erop dat Petrus zijn getuigenis dat de Meester de Messias was, heeft verkregen door de intellectuele, praktische en geestelijke ervaringen die hij door zijn omgang met Jezus in diens bediening hier op aarde had. Dat wil zeggen dat zijn getuigenis, net als het onze, door zijn hoofd, handen en hart kwam.

Afbeelding
Jesus healing the blind

De verloochening door Petrus, Carl Heinrich Bloch

Petrus wist dat Jezus van Nazareth geen gewoon mens was, want Hij zag Hem blinden hun gezichtsvermogen geven, melaatsen reinigen, lammen laten lopen en doden opwekken (zie Mattheüs 11:4–5; zie ook Johannes 2:11; 10:25; 20:30–31). Zijn logische conclusie dat Jezus de Christus was, werd gesterkt door wat hij leerde wanneer hij de aanwijzingen van de Meester opvolgde. Hij wierp op aanwijzing van de Heiland zijn net uit en haalde een groot aantal vissen binnen (zie Lukas 5:1–9; Johannes 21:5–7). Toen de Heiland ‘Kom’ zei, liep hij op het water (zie Mattheüs 14:22–33). En toen hij volgens de instructie van de Heiland de karige broden en vissen aan de menigte gaf, vond er in zijn handen een vermenigvuldigingswonder plaats (zie Johannes 6:1–14).

Die getuigenissen die hij door verstandelijke conclusies en praktische ervaringen ontving, zullen een aanvulling zijn geweest op het krachtigste getuigenis dat Petrus ontving: het getuigenis dat hem in zijn hart werd geopenbaard. Toen Jezus aan zijn discipelen vroeg: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’, noemden zij de veel voorkomende conclusies waartoe hun tijdgenoten waren gekomen. Vervolgens maakte de Heiland de vraag persoonlijker: ‘Maar u, wie zegt u dat Ik ben?’ (Zie Mattheüs 16:13–15.) Zonder aarzeling zei Petrus:

‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.

‘En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Mattheüs 16:16–17).

Petrus’ voorbereiding op zijn taak als bijzondere getuige van Christus omvatte enkele nogal persoonlijke ervaringen met Jezus.2 Hij kreeg die persoonlijke raad en aanwijzingen vaak als hij de Heiland vragen stelde of als Christus merkte dat hij nadere instructie nodig had.3

Petrus werd van alle discipelen van Christus misschien ook wel het meest berispt.4 Opmerkelijk genoeg besloot Petrus dat niet persoonlijk op te vatten maar bleef hij de Meester volgen, versterkte hij dagelijks zijn getuigenis en leerde hij van Hem.5

De voorbereiding van de Galileese visser bereikte een hoogtepunt toen hij getuige was van de gebeurtenissen na de kruisiging. Toen Petrus hoorde dat het graf leeg was, haastte hij zich erheen om het met eigen ogen te zien en hij ‘verwonderde zich over wat er gebeurd was’ (Lukas 24:1–12; zie ook Johannes 20:1–9). Lukas vermeldt dat de herrezen Heiland later die dag aan Petrus verscheen en onder vier ogen met Hem sprak, hoewel we weinig van dit voorval afweten (zie Lukas 24:34; 1 Korinthe 15:3–7). Later die avond verscheen de herrezen Heer aan de apostelen en enkele andere discipelen, en nodigde hen uit om de wonden in zijn lichaam aan te raken. Vervolgens gaf Hij hun begrip van de manier waarop zijn herrijzenis de profetieën in de wet van Mozes en de Schriften vervulde, en zei: ‘U bent van deze dingen getuigen’ (zie Lukas 24:36–48; zie ook Markus 16:14; Johannes 20:19–23). De elf discipelen reisden later in opdracht van de Heiland naar Galilea. Daar verzekerde Hij hen, op een berg ‘waar Jezus hen ontboden had’, ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (zie Mattheüs 28:7, 10, 16–20).

Door al die ervaringen leerden Petrus’ hoofd, handen en hart verder hoe ze getuigen van de herrezen Christus konden zijn. Want Petrus zag de herrezen Heer met eigen ogen, hoorde Hem met eigen oren, raakte Hem met eigen handen aan, en voelde beslist de bevestiging van de Geest in zijn hart.

Petrus’ opdracht

Net zoals het een tijd duurde voordat Petrus door onderwijs en ervaring volledig begreep wat de verzoeningsopdracht van de Messias was, ging hij zijn eigen opdracht als bijzondere getuige van Christus ook maar geleidelijk begrijpen.

Het lijkt erop dat wat er van Hem gevergd werd pas volledig duidelijk werd toen de Heer hem op de oever van de Zee van Galilea onderwees. Petrus had twee keer de wonden van de kruisiging in het herrezen lichaam van de Meester gevoeld, maar wist zich er blijkbaar nog geen raad mee en kondigde aan: ‘Ik ga vissen’ (Johannes 21:3). Nu Jezus niet meer bij hen was, leek Petrus erin te berusten dat hij naar zijn oude leven en beroep zou terugkeren. Zijn broeders gingen met hem mee.

Ze werkten de hele nacht hard, maar vingen niets. Toen ze, schijnbaar afgemat en ontmoedigd, bij de oever kwamen, zagen ze daar iemand staan die ze niet herkenden, maar die zei dat ze hun netten nog een keer moesten uitwerpen. Ze herinnerden zich misschien een vorige keer waarbij ze een grote vangst kregen door een soortgelijke raad op te volgen. Dus trokken ze het dit keer niet in twijfel en gaven er zonder protest gehoor aan (zie Lukas 5:1–9; Johannes 21:3–6). Toen ze hun netten, die weer vol vis zaten, binnenhaalden riep Johannes naar Petrus: ‘Het is de Heere!’ (Johannes 21:7.) Petrus was te enthousiast om te wachten tot de boot de oever bereikte en ‘wierp zich in de zee’ om de Meester sneller te bereiken (Johannes 21:7). Toen de anderen arriveerden, wachtte hen een maaltijd van vis en brood (zie Johannes 21:9).

Afbeelding
Jesus speaking with Peter

Hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? David Lindsley

Na de maaltijd wendde Jezus zich tot Petrus en, waarschijnlijk wijzend naar de vis die Petrus wilde gaan vangen, vroeg Hij zijn apostel: ‘Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen?’ (Johannes 21:15.) Dat zal Petrus een vreemde vraag gevonden hebben. Uiteraard had hij de Heiland meer lief dan vis of vissen. Zijn antwoord zal misschien iets ongelovig hebben geklonken: ‘Ja, Heere, U weet dat ik van U houd’, waarop Christus antwoordde: ‘Weid mijn lammeren’ (Johannes 21:15). De Heiland stelde Petrus die vraag nogmaals, en weer betuigde Petrus zijn liefde voor Christus, waarop Christus nogmaals gebood: ‘Hoed Mijn schapen’ (Johannes 21:16). Het kwetste Petrus toen Jezus hem een derde keer vroeg om zijn liefde te bevestigen. We kunnen de passie in Petrus’ derde betuiging voelen als Hij aangedaan zegt: ‘Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd’ (Johannes 21:17). Nogmaals gebood Jezus: ‘Weid mijn schapen’ (Johannes 21:17).6 Als hij de Heer echt liefhad, dan moest Petrus in plaats van visser voortaan herder zijn en voor de kudde van de Meester zorgen.7 Uit Petrus’ daden en bediening van dat moment af aan blijkt dat hij zijn opdracht en zending als bijzondere dienstknecht en getuige van Christus eindelijk begreep.

Getuigenis van Petrus

Afbeelding
peter healing a lame man

Jezus werd voor hun ogen van gedaante veranderd, Walter Rane

Na die dag in Galilea vervulde Petrus zijn opdracht van Christus met opmerkelijk geloof, met moed en overtuigingskracht. Als de leider van de apostelen nam hij zijn roeping om de kerk te presideren op zich. Hoewel de vele taken van dat ambt hem druk bezighielden, verwaarloosde Petrus zijn plicht als getuige van Christus niet. Hij gaf zijn getuigenis onder meer bij de uitstorting van de Heilige Geest aan de menigte die op de Pinksterdag bijeen was gekomen (zie Handelingen 2:1–41), bij de poort van de tempel van Salomo, na een wonderbaarlijke genezing (zie Handelingen 3:6–7, 19–26), toen hij gearresteerd en voor de joodse leiders gebracht was (zie Handelingen 4:1–31; zie ook Handelingen 5:18–20), in zijn prediking tot de heiligen (zie Handelingen 15:6–11), en in zijn zendbrieven.

In zijn zendbrieven overpeinst hij zijn getuigenis van Christus’ lijden en spreekt hij de hoop uit dat hij ‘deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden’ mag zijn (1 Petrus 5:1). Tegen het eind erkent hij resoluut dat ook voor hem ‘het afbreken van mijn tent nu snel zal plaatsvinden, zoals onze Heere Jezus Christus mij ook duidelijk heeft gemaakt’ (2 Petrus 1:14).

Toen Petrus deze ernstige opmerking maakte, dacht hij misschien aan de woorden die Jezus zoveel jaren geleden op de oevers van Galilea tegen hem had gesproken. Daar zei de Heiland, nadat Hij Petrus had geboden om zijn schapen te weiden: ‘Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen u jonger was, omgordde u uzelf en liep u waar u wilde; maar als u oud geworden bent, zult u uw handen uitstrekken, en een ander zal u omgorden en u brengen waar u niet heen wilt’ (Johannes 21:18). Zoals Johannes uitlegt: ‘En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood [Petrus] God verheerlijken zou. En nadat Hij dit gezegd had, zei Hij tegen [Petrus]: Volg Mij!’ (Johannes 21:19.) Toen Petrus op zijn oude dag de dood overpeinsde, kon hij beslist gemoedsrust en vreugde putten uit de wetenschap dat hij Christus in het leven inderdaad had gevolgd, en dat hij klaar was om Hem in de dood te volgen.

We zouden wensen dat er in het Nieuwe Testament meer van Petrus’ geschriften en bezigheden was behouden. Maar wát er behouden is, is een schat die deze trouwe visser geliefd bij ons maakt. Hoe kort deze kroniek ook is, zij laat ons zien hoe Petrus zorgvuldig en persoonlijk door Christus werd voorbereid om zijn bijzondere getuige te zijn. Bij het lezen van dit verslag kunnen we ons eigen geloof en begrip van Christus samen met dat van Petrus zien groeien. Die groei kan ons op onze eigen geloofsreis hoop en visie geven. Zien we Petrus ontdekken wat Christus van hem verwachtte, en zien we de moed en toewijding waarmee hij zich inzette om die opdracht van de Heiland uit te voeren, dan brengt dit ons ertoe om ons af te vragen: ‘Wat verwacht Christus van mij?’ en ‘Doe ik wel genoeg?’ Bestuderen we Petrus’ getuigenis van Christus, dan willen we zijn woorden maar al te graag herhalen: ‘Wij hebben geloofd en erkend dat U de Christus bent, de Zoon van de levende God’ (Johannes 6:69).

Noten

  1. Hoewel het getuigenis, de ervaringen en de leringen van de apostel Paulus beter te boek zijn gesteld in het Nieuwe Testament dan die van Petrus, was Paulus niet een van de oorspronkelijke Twaalf en wordt hij niet in de vier evangeliën genoemd.

  2. Zie Mattheüs 17:1–13; 26:36–46, 58; Markus 13:1–37; Lukas 8:49–56; 9:28–36.

  3. Zie Mattheüs 17:24–27; 18:2–35; 19:27–20:28; Lukas 12:31–49; Johannes 13:6–19.

  4. Zie Mattheüs 14:31; 15:15–16; 26:33–34, 40; Markus 8:32–33; Johannes 18:10–11.

  5. President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft over Petrus en zijn veelvuldige berispingen door Christus opgemerkt: ‘Hij berispte Petrus soms omdat Hij hem liefhad, en Petrus, die een groot man was, was in staat om door die berispingen te groeien. Er staat een prachtige tekst in het boek Spreuken die wij allemaal moeten onthouden: “Een oor dat naar de bestraffing ten leven luistert, zal te midden van wijzen overnachten. Wie vermaning verwerpt, veracht zijn leven, maar wie naar bestraffing luistert, verwerft verstand” (Spreuken 15:31–32). Een wijs leider of een wijze volgeling kan omgaan met de “bestraffing ten leven”. Petrus kon dit omdat Hij wist dat Jezus hem liefhad, en daarom was Jezus in staat om Petrus voor te bereiden op een uiterst verantwoordelijke plaats in het koninkrijk.’ (‘Jesus: The Perfect Leader’, Ensign, augustus 1979, 5.)

  6. Sommigen merken op dat Christus, door Petrus drie keer zijn liefde voor Hem te laten betuigen, Petrus een kans gaf om zijn drievoudige verloochening op die wanhopige avond van de rechtszaak goed te maken. Zie bijvoorbeeld James E. Talmage, Jesus the Christ, 3e ed. (1916), 693; Jeffrey R. Holland, ‘Het eerste grote gebod’, Liahona, november 2012, 83–84. Voor een bespreking van de verloochening en de lessen die we daar uit kunnen leren, zie Gordon B. Hinckley, ‘And Peter Went Out and Wept Bitterly’, Ensign, mei 1979, 65–67; Neal A. Maxwell, ‘A Brother Offended’, Ensign, mei 1982, 37–38. Andere commentatoren, die opmerkten dat er subtiele verschillen in de Griekse tekst zijn, hebben gesuggereerd dat de drie vragen aan Petrus elk een ander aspect van de taken van zijn roeping leerden. Volgens hen vroeg de Heiland Petrus twee keer ‘Hebt u mij lief?’ met het Griekse woord agapao voor liefde, wat een sociale of morele liefde inhoudt, die vaak als een goddelijke of onvoorwaardelijke liefde wordt beschouwd en elders ook wel vertaald is met ‘broederliefde’ of gewoon ‘liefde’ (bijv. 1 Korinthe 13:1–4; 2 Petrus 1:7; Openbaring 2:19). De derde keer dat Jezus Petrus vroeg: ‘Hebt u Mij lief?’, gebruikte Hij de term phileo voor liefde, wat vriendschap, genegenheid of broederlijke liefde betekent. Interessant is dat Petrus in antwoord op elk van die drie vragen zijn liefde betuigde met het woord phileo. Op de eerste betuiging van Petrus’ liefde gebood Christus hem om zijn lammeren te ‘weiden’ met het Griekse woord bosko, wat weiden, grazen of voeden betekent, en waarbij het Griekse woord voor ‘lammeren’ arnion was, wat een jong schaap betekent. Op de tweede betuiging van Petrus’ liefde gebood Christus hem zijn schapen te ‘hoeden’, weergegeven met het Griekse poimaino, wat hoeden of verzorgen betekent, en waarbij het woord voor ‘schapen’ het Griekse probaton was, wat een volwassen schaap betekent. In antwoord op Petrus’ derde betuiging van liefde voor Christus, moest hij bosko zijn probaton. Dus door de vraag drie keer op drie manieren te stellen, vroeg de Heiland de discipel of hij zowel liefde als broederlijke liefde voor Hem koesterde, en in de geboden die Hij hem toen gaf, leerde de Heiland Petrus dat hij niet alleen moest weiden of voeden, maar ook voor de jongeren en ouderen in zijn kudde moest zorgen.

  7. Zie voor een nadere behandeling van deze gebeurtenis en de beginselen die we er uit kunnen leren Robert D. Hales, ‘When Thou Art Converted, Strengthen Thy Brethren’, Ensign, mei 1997, 80–83.

Afdrukken