Instituut
Hoofdstuk 30: Alma 32–35


Hoofdstuk 30

Alma 32–35

Inleiding

De zending van Alma en Amulek onder de Zoramieten laat zich kenmerken door diepzinnige leringen over geloof, gebed, aanbidding en de verzoening. Soms gieten leerkrachten dit schriftuurblok in een les die uitsluitend over een van deze onderwerpen gaat. Of ze onderwijzen in een paar van die onderwerpen maar vergeten duidelijk te maken hoe ze tot elkaar staan in de context van de leringen van Alma en Amulek. Uw onderwijs van Alma 32–35 zal het best tot zijn recht komen als u de cursisten laat zien dat elk van die onderwerpen verband met elkaar houden: Door het woord te beproeven, ontwikkelen we geloof. Ons geloof leidt ertoe dat we gaan bidden en gaan vertrouwen op het oneindige en eeuwige offer van Jezus Christus. Dit vertrouwen leidt er weer toe dat we ons gaan bekeren en ons gaan voorbereiden op de dag dat we in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader en Jezus Christus terugkeren. Met dit grotere plaatje in gedachten, zullen de cursisten begrijpen wat hun geloof voor hen kan doen.

Sommige onderdelen van deze les bevatten verschillende onderwijsideeën. Denk aan de capaciteiten en interesses van uw cursisten en kies alleen die onderwijsideeën uit die hun het meest tot nut zijn.

Enkele leerstellingen en beginselen

Onderwijsideeën

Alma 32:1–16, 25. Het is beter om uit eigen keuze ootmoedig te zijn dan ertoe te worden gedrongen

Vraag cursisten uit te leggen waarom ootmoed van essentieel belang is in het bekeringsproces.

Vraag een cursist Alma 32:1–3 voor te lezen.

  • Wat was de financiële en sociale status van hen die de boodschap van Alma en zijn metgezellen ontvingen?

  • Welke betekenis hecht u aan het feit dat deze Zoramieten zowel ‘arm van hart’ als ‘arm wat de dingen der wereld betreft’ waren?

Laat een andere cursist Alma 32:4–6 voorlezen.

  • Wat denkt u dat de zinsnede: ‘gereed waren om het woord te horen’ betekent?

Lees Alma 32:13–16 voor aan de cursisten. Vraag ze mee te lezen en te letten op waarheden over ootmoed en het proces om ootmoedig te worden, en die te markeren. Vraag ze wat ze hebben geleerd.

  • Waarom is het beter om uit eigen keuze ootmoedig te zijn dan ertoe te worden gedrongen?

Laat de cursisten alleen of in koppels werken aan een actielijst waarmee iemand meer ootmoed kan ontwikkelen. Vraag verschillende cursisten of koppels hun ideeën aan de klas mee te delen. Vraag ze aan te geven hoe de acties die zij hebben gevonden tot grotere ootmoed zullen leiden.

Vraag een cursist het citaat van president Ezra Taft Benson op p. 232 in het cursistenboek voor te lezen. Vraag de andere cursisten te luisteren of ze nog meer ideeën horen over ootmoedig worden.

Moedig de cursisten aan om ervoor te kiezen ootmoedig te zijn door de raad van president Benson op te volgen en een van de acties in praktijk te brengen die ze in de Schriften hebben gevonden. Maak ze duidelijk dat het voorbeeld van de Heiland te volgen altijd een goed idee is om ootmoediger te worden.

Alma 32:17–43; 33:12–23. Het woord beproeven leidt tot geloof in Christus

Vraag de cursisten waarom mensen proeven doen. (Om erachter te komen of een vooronderstelling klopt.) Vraag de cursisten om proeven te beschrijven die zij bij scheikunde of andere vakken hebben verricht. Vraag hun welke stappen ze hebben genomen om hun proeven te voltooien. Als onderdeel van deze bespreking maakt u uw cursisten duidelijk dat een proef actie vereist, niet slechts speculatie van de kant van de onderzoeker.

Laat een andere cursist Alma 32:4–6 voorlezen.

  • Wat denkt u dat Alma bedoelde toen hij de Zoramieten aanraadde ‘om [zijn] woorden te beproeven’?

  • Wat kan ieder van ons doen om dezelfde proef uit te voeren?

Ter bevordering van de bespreking van deze vraag kunt u uw cursisten de verzen 27–42 laten lezen en de stappen laten vaststellen van de proef die Alma voorstelde. Leg uit dat in deze passage het zaad het woord Gods voorstelt. Geef de cursisten voldoende tijd en vraag ze vervolgens wat ze gevonden hebben. Zet hun antwoorden op het bord. De lijst zou de volgende stappen kunnen bevatten:

  1. Verlangen te geloven — vers 27

  2. Ruimte geven aan het woord, zodat het in uw hart wordt gezaaid — verzen 27–28

  3. Het niet uitwerpen door ongeloof — vers 28

  4. De groei van het zaad zien—vers 28

  5. De boom verzorgen — vers 37

  6. De boom niet verwaarlozen — vers 38

  7. Uitzien naar de vrucht van de boom —vers 40

  8. De vrucht plukken —vers 42

  • Wat houdt het volgens u in om plaats in te ruimen ‘zodat [het woord Gods] in uw hart kan worden gezaaid’? (Vs. 28). Wat denkt u dat het betekent om het woord Gods in u te voelen ‘zwellen’? (Vs. 28). Wat denkt u dat het betekent om het woord te verzorgen? (Zie vs. 41). Hoe beschrijven de woorden verruimen, verlichten en ontspruiten in de verzen 28 en 34 het effect dat het woord Gods op ons kan hebben?

Vraag de cursisten de verzen 41–42 door te nemen en de woorden te noteren die de vruchten van de boom omschrijven. Zij kunnen bijvoorbeeld de zinsnede ‘opspruit tot het eeuwige leven’ noteren, alsmede de woorden kostbaar, zoet, wit en rein; en de belofte dat zij die zich aan de vrucht vergasten, gevuld zullen worden en niet meer zullen hongeren of dorsten. Maak de cursisten duidelijk dat de vrucht de zegeningen voorstelt die we kunnen ontvangen door de verzoening, met inbegrip van de zegen van het eeuwige leven (zie hoofdstuk 3 in dit boek).

Geef de cursisten de kans te vertellen wat hun ervaringen zijn geweest toen zij het woord Gods beproefden. U kunt desgewenst uw ervaringen vertellen over hoe uw geloof gesterkt is doordat u het woord heeft beproefd. Moedig de cursisten aan om het woord te blijven beproeven.

Deel de klas op in koppels. Zeg elk koppel Alma 32:28–43 te analyseren op beginselen die betekenis hebben voor hen. Laat ze hun bevindingen in hun Schriften markeren en daarna met hun koppelgenoot bespreken. Als ze voldoende tijd hebben gekregen om hun bevindingen te bespreken, vraagt u ze een lijst met vragen te maken die kunnen worden beantwoord met de leerstellingen en beginselen die zij hebben gevonden. U kunt hun vragen eventueel op het bord zetten. Maak de cursisten duidelijk dat ze door schriftstudie antwoord kunnen vinden op belangrijke vragen.

Vraag de cursisten om het gebed van de Zoramieten in Alma 31:15–18 door te lezen.

  • Wat geloofden de Zoramieten over de noodzaak van een Heiland?

Vraag de cursisten Alma 33:12–22 door te lezen, waar Alma tot de Zoramieten over Christus spreekt. Laat de cursisten tellen hoeveel keer Alma in deze verzen naar de Heiland verwijst.

  • Wat komen we uit deze verzen over Jezus Christus te weten?

  • Alma vertelde het verhaal van de Israëlieten die weigerden naar een door Mozes vervaardigd zinnebeeld van Christus te kijken (zie Alma 33:19–22; zie ook Numeri 21:5–9; 1 Nephi 17:41). Hoe kan dit voorbeeld van nut zijn geweest voor de Zoramieten? Hoe helpt het u?

U kunt uitleggen dat de Israëlieten niets anders hoefden te doen dan kijken. Dat kan vergeleken worden met Alma’s verzoek om ‘een sprankje geloof [te] oefenen’ (Alma 32:27).

Laat een cursist Alma 32:22–23 voorlezen.

  • Wat leren we uit deze verzen over de betekenis van het zaad, de boom en de vrucht in Alma 32? (Wellicht wilt u uitleggen dat Alma in vers 23 van hoofdstuk 33, waarin hij wenst dat zij ‘dit woord in [hun] hart zaai[en]’, verwijst naar een getuigenis van Jezus Christus, dat hij in vers 22 samenvat.)

Alma 33:1–11; 34:17–27, 39. Ons hart dient voortdurend in gebed tot Hem uit te gaan

Vraag de cursisten Alma 33:1 te lezen en de vragen te onderstrepen die de Zoramieten na zijn leerrede aan Alma stelden. Zet de vragen op aanwijzing van de cursisten op het bord. Vraag waarom die vragen belangrijk zijn.

Verzoek de cursisten Alma 33:2–11 te lezen en er op te letten hoe Alma de vragen in vers 1 begint te beantwoorden.

  • Hoe kan gebed de vragen in vers 1 helpen beantwoorden?

  • In vers 3 gebruikt Alma de woorden gebed en aanbidding als synoniemen. Hoe is gebed hetzelfde als aanbidding?

  • Wanneer hebben uw gebeden de meeste kracht?

Geef de cursisten de gelegenheid te vertellen wanneer zij de kracht van het gebed hebben gevoeld. Geef ze voldoende tijd om over hun ervaringen na te denken voordat ze antwoord geven.

  • Waarom is het een daad van barmhartigheid om naar onze gebeden te luisteren? Wat betekent de zinsnede ‘wegens uw Zoon’ in vers 11 voor u?

Vraag de cursisten Amuleks leerrede in Alma 13:6, 17–18 te lezen. Vraag ze daarna de verzen 27 en 39 te lezen en te zoeken naar een woord dat de frequentie van onze gebeden aangeeft. Als zij de tijd hebben gehad om de passage aan een onderzoek te onderwerpen, geeft u in overweging om het woord voortdurend te markeren.

  • Wat denkt u dat het betekent om uw hart ‘voortdurend in gebed [uit te laten gaan]’?

Terwijl de cursisten dit bespreken, vraagt u hen om het citaat van president Henry B. Eyring op p. 237  in het cursistenboek te lezen. Bespreek met de cursisten hoe dat citaat hun begrip verruimt van wat het betekent hun hart voortdurend in gebed uit te laten gaan. Laat de cursisten de volgende vragen overwegen en in hun hart beantwoorden:

  • Wat kunt u doen om deze leringen toe te passen? Wat kunt u doen om meer in gebed te zijn en ontvankelijker te worden voor persoonlijke openbaring?

Geef uw getuigenis in verband met de instructies van Amulek aangaande gebed.

Alma 33; 34:1–17. Het grote plan van de Eeuwige God vereiste een verzoening — een oneindig en eeuwig offer

Toen Alma tot de Zoramieten sprak, verwees hij naar de leringen van drie profeten van wie de geschriften op de platen van koper voorkwamen: Zenos, Zenock en Mozes. Laat de cursisten Alma 33:3–23 doorlezen en vaststellen wat deze profeten schreven over de Heiland. Geef ze in overweging alle teksten waarin Alma of een van die profeten verwijst naar Jezus Christus als de Zoon van God te markeren.

  • Waarom is het belangrijk dat we weten dat Jezus Christus de Zoon van God is? Hoe beïnvloedt deze kennis uw geloof in Jezus Christus?

  • Welke eigenschappen van God benadrukt Alma in Alma 33:4–11?

  • Welke aspecten van Christus’ eeuwige zending treden in Alma 33:22 op de voorgrond? Waarom wordt onze last licht als we deze kennis in ons hart zaaien en haar verzorgen? (Zie Alma 33:23.)

Zet de woorden oneindig en eeuwig op het bord. Vraag de cursisten de betekenis van deze woorden te bespreken.

Vraag de cursisten de woorden gehele en allen (twee keer) in Alma 34:9 te markeren. Bespreek wat Amulek in dit vers predikt over onze gevallen staat en de verzoening. De volgende vragen kunnen bij de bespreking van pas komen:

  • Hoe maakte de val van Adam en Eva de verzoening noodzakelijk? (Zie Mosiah 16:3–4; Alma 12:22; 22:14.)

  • Waarom was de Heiland volgens Alma 34:10 de enige die een offer kon brengen dat het gehele mensdom kon redden?

Wijs de cursisten op de woorden oneindig en eeuwig op het bord. Laat een cursist Alma 34:10–14 voorlezen terwijl de overige cursisten nagaan wat er in deze verzen oneindig en eeuwig is. (Maak ze duidelijk dat zowel de verzoening als de Zoon van God oneindig en eeuwig is.)

  • Hoe is de verzoening oneindig en eeuwig?

  • Hoe is de Heiland oneindig en eeuwig?

Ter bevordering van de bespreking over deze vragen, vraagt u de cursisten de citaten van ouderling Bruce R. McConkie en ouderling Russell M. Nelson op p. 238 in het cursistenboek te lezen. Het citaat van ouderling Nelson staat ook op de meegeleverde dvd A.

Overweeg het volgende citaat van president Ezra Taft Benson (1899–1994), de dertiende president van de kerk, voor te lezen en te bespreken:

‘Hij kon zijn zending vervullen, omdat Hij de Zoon van God was en Hij de macht Gods bezat.

‘Hij was bereid zijn zending te vervullen omdat Hij ons liefheeft.

‘Geen sterfelijk wezen had de macht of het vermogen om alle andere stervelingen uit hun verloren en gevallen staat te verlossen, noch kon iemand anders zijn leven afstaan en daarmee een universele opstanding van alle andere stervelingen teweegbrengen.

‘Alleen Jezus Christus was in staat en bereid om een dergelijke verlossende liefdesdaad tot stand te brengen’ (Conference Report, oktober 1983, p. 6; of Ensign, november 1983, pp. 6–7; cursivering toegevoegd).

Geef de cursisten aan hoe ze de zegeningen van de oneindige en eeuwige verzoening kunnen ontvangen door Alma 34:15–17 na te zoeken op een zinsnede die vier keer verschijnt. (‘Geloof tot bekering’.)

  • Wat betekent de zinsnede ‘geloof tot bekering’?

  • Hoe leidt geloof tot bekering?

  • Welke zegeningen ontvangen wij volgens Alma 34:16 als we ons geloof tot bekering oefenen? Wat gebeurt er als we geen geloof tot bekering oefenen?

Alma 34:1–8. De grote vraag van de Zoramieten

Vraag enkele cursisten naar voren te komen en op het bord verschillende grote vragen te zetten die het mensdom zich heeft gesteld. Dat kunnen vragen zijn als ‘Waar komen we vandaan?’, ‘Wat is het doel van het leven?’ of ‘Bestaat er een God?’ Vergelijk de vragen van de cursisten met de ‘grote vraag’ die de Zoramieten in Alma 34:5 hadden. Geef de cursisten in overweging dat de grote vraag van de Zoramieten — ‘of het woord in de Zoon van God is, of dat er geen Christus zal zijn’ — vergelijkbaar is met de vragen die veel mensen zich tegenwoordig stellen, zoals of hun heil in Christus is en of er werkelijk een Redder zal komen. Vraag de cursisten om Alma 34:6–8 door te lezen en daarna te vertellen hoe Amulek deze grote vraag beantwoordde. Bespreek hoe anders de wereld eruit zou zien als iedereen het juiste antwoord op deze vraag kende en geloofde. Ons antwoord op deze vraag beïnvloedt de keuzes die we maken.

Alma 34:32–41. De Heer gebiedt ons de dag van onze bekering niet uit te stellen

President Joseph Fielding Smith (1876–1972), de tiende president van de kerk, heeft verklaard: ‘Dit leven is de belangrijkste periode in ons eeuwig bestaan’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–56], deel 1, p. 69). Lees Alma 34:32–34 samen en let op beginselen die de verklaring van president Smith staven. Ter beklemtoning van de noodzaak om ons in dit leven te bekeren, leest u het citaat van ouderling Melvin J. Ballard op p. 240 in het cursistenboek.

  • Wat kunnen we doen om ons voor te bereiden op onze ontmoeting met God?

  • Stel u voor dat een vriend tegen u zegt: ‘Ik geniet ervan om een beetje met zonde te experimenteren, maar ik ben wel van plan mij te bekeren en mij aan de normen te gaan houden.’ Wat zou u zeggen tegen iemand met zo’n houding?

Stel de volgende vraag:

  • Wie is er verantwoordelijk voor ons heil?

Laat de cursisten Amuleks antwoord op deze vraag Alma 34:37–41 lezen.

  • Amulek raadde de mensen aan om hun ‘behoudenis [te bewerken]’ (Alma 34:37). Zowel hij als Alma leerde het volk dat zij voor hun heil op de Heer moesten vertrouwen. Hoe gaan die twee beginselen samen?

Geef uw getuigenis van de noodzaak om alles te doen wat we kunnen en tegelijk op de Heiland te vertrouwen (zie 2 Nephi 25:23–26).

Afdrukken