Meegaand en gewillig geloven
Door het evangelie dagelijks na te leven wordt ons hart verzacht zodat we meegaand en gewillig zijn om het woord van God te geloven.
De afgelopen maanden heb ik herhaaldelijk enkele teksten in Heleman 6 gelezen: ‘En aldus zien wij dat de Heer zijn Geest op de Lamanieten begon uit te storten wegens hun meegaandheid en gewilligheid om in zijn woorden te geloven’ (vs. 6:36).
Toen ik deze tekst tijdens mijn studie las, werd ik diep in mijn hart geraakt en heb ik er wekenlang over nagedacht. Ik begon me af te vragen of ik meegaand genoeg was om het woord van God te geloven. En waarom waren deze Lamanitische bekeerlingen meegaand genoeg om te geloven? Waardoor werden mensen die zo haatdragend en ongelovig waren zo meegaand en gewillig om het woord van God te geloven (zie 4 Nephi 1:39)?
We zien dat deze verandering in een opmerkelijk jaar plaatsvond. Tijdens het 62e jaar van de regering van de rechters bekeerden achtduizend Lamanieten in Zarahemla zich toen Nephi en Lehi met macht en gezag predikten en het hun gegeven werd wat zij moesten spreken (zie Helaman 5:18–19). Driehonderd anderen bekeerden zich door een wonderbaarlijke ervaring waarbij ze een stem hoorden die tot diep in hun ziel doordrong (zie Helaman 5:30). Die driehonderd mensen hadden geprobeerd Nephi en Lehi te vermoorden toen ze in de gevangenis zaten, maar ze riepen God aan toen Aminadab, een voormalig Nephiet en afvallige van de kerk, zich herinnerde dat ze moesten bidden totdat ze geloof in Christus hadden (zie Helaman 5:35–41). Er waren veel meer Lamanieten die zich door het getuigenis van de driehonderd bekeerden toen die zich onder de mensen begaven en getuigden van wat ze hadden gezien en gehoord (zie Helaman 5:49–50).
Het 62e jaar eindigt met deze uitspraak: ‘Al die dingen hadden plaatsgevonden toen (…) het merendeel der Lamanieten een […] rechtvaardig volk was geworden’ (Helaman 6:1).
Door de kwaliteit van hun bekering werden deze Lamanieten ertoe gezet om hun haat en hun oorlogswapens af te leggen (zie Helaman 5:51); ze waren onwrikbaar en standvastig in hun geloof (zie Helaman 6:1); ze onderhielden de geboden en wandelden in waarheid en oprechtheid (zie Helaman 6:34); en zij namen toe in de kennis van hun God (zie Helaman 6:34).
Maar wat ik het indrukwekkendst vond, was hoe meegaand en gewillig zij waren om het woord van God te geloven. Door deze meegaandheid en gewilligheid om te geloven, werden zij overvloedig door de Geest gezegend om in geloof tot het einde te volharden (zie Helaman 15:5–9).
Helaas werden veel Nephieten in diezelfde periode verstokt, onboetvaardig en uitermate goddeloos (Helaman 6:2; zie ook vss. 31–34). Met de Nephieten gebeurde het tegenovergestelde van wat de Lamanieten ondervonden. Door de verstoktheid van hun hart begon de Geest zich te onttrekken (zie Helaman 6:35), terwijl het verzachte hart van de Lamanieten ertoe leidde dat de Geest op hen werd uitgestort.
Toen ik me afvroeg waardoor die machtige verandering in hun hart was teweeggebracht, kwam ik tot de conclusie dat deze meegaandheid en gewilligheid om het woord van God te geloven uit de zachtheid van hun hart voortkomen. Het komt door een hart dat openstaat voor de Heilige Geest. Het komt door een hart dat kan liefhebben. Het komt door een hart dat heilige verbonden sluit en naleeft. Het komt door een zacht hart dat de kracht van de verzoening van Christus kan voelen.
Deze meegaandheid om te geloven komt voort uit het voorbeeld van anderen die een zacht hart hebben en die daar een voorbeeld van zijn, zoals Nephi en Lehi. Hun vader, Helaman, noemde ze Nephi en Lehi om ze te herinneren aan het geloof van hun voorvaderen (zie Helaman 5:6). Ook velen van ons hebben in onze naam een erfgoed van geloof, van voorouders die een zacht hart hadden en meegaand genoeg waren om het woord van God te geloven. Sommigen van hen leken op mijn betovergrootvader Ephraim K. Hanks, die erachter kwam dat zijn oudere broer ‘met de mormonen was meegegaan’ en vastbesloten was om hem terug naar huis te brengen. Maar het was niet zo verbazingwekkend dat Ephraim naar Nauvoo verhuisde en zich liet dopen kort nadat hij zijn broer van Joseph Smith en het herstelde evangelie had horen getuigen. (Zie Richard K. Hanks, ‘Eph Hanks, Pioneer Scout’ [proefschrift Brigham Young University, 1973] pp. 18–21).
We zijn gezegend met anderen in de Schriften die ons leren hoe we deze meegaandheid en gewilligheid om te geloven kunnen verkrijgen. Nephi, de zoon van Lehi, is een voorbeeld. Toen hij van zijn vader hoorde dat Jeruzalem verwoest zou worden, riep hij als eerste de Heer aan totdat zijn hart werd verzacht en hij alle woorden geloofde die zijn vader sprak (zie 1 Nephi 2:16). De Heer sprak tot Nephi en zei: ‘Gezegend zijt gij, Nephi, wegens uw geloof, want gij hebt Mij ijverig gezocht met een nederig hart’ (1 Nephi 2:19). Nephi leert ons hoe belangrijk het is om het verlangen en de ijver te hebben om de geboden te onderhouden en God aan te roepen, zodat we met gemak kunnen zeggen: ‘Ik zal heengaan en doen’ (1 Nephi 3:7).
Van Enos leren we hoe belangrijk het is om de woorden van God diep in ons hart te laten doordringen totdat we naar de waarheid hongeren (zie Enos 1:3–4). We worden meegaand om te geloven als het woord van God in ons hart is gegrift (zie Jeremia 31:33; 2 Korintiërs 3:3).
Van het voorbeeld van Lamoni’s vader leren we hoe belangrijk het is om een zacht hart te hebben dat bereid is om te veranderen. Lamoni’s vader was bereid om de helft van zijn koninkrijk aan Ammon te geven in ruil voor zijn leven (zie Alma 20:21–23). Toen Ammon eenvoudigweg verzocht of Lamoni in zijn eigen koninkrijk naar wens mocht aanbidden, werd de koning door de vrijgevigheid en grootsheid van Ammons woorden verontrust in zijn geest en hart (zie Alma 20:24; 22:3). Toen Aäron kwam om de koning te onderwijzen, was zijn hart veranderd en was hij meegaand om te geloven. Hij zei tegen Aäron: ‘Zie, dan geloof ik dat’ (Alma 22:7). Toen zei hij dat hij bereid was om al zijn bezittingen op te geven, zelfs zijn koninkrijk, om de vreugde van de Heer te ontvangen (zie Alma 22:15). Toen hij voor het eerst in gebed ging, bood hij aan wat onze hemelse Vader verwachtte: ‘Ik zal al mijn zonden afleggen om U te kennen’ (Alma 22:18). Een meegaandheid en gewilligheid om het woord van God te geloven, komt voort uit bekering en gehoorzaamheid.
Als we ons leven onder de loep nemen, zullen we zien dat er momenten zijn waarop we meegaander zijn om het woord van God te geloven. Perioden met veel veranderingen, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind, perioden waarin we veel dienstbetoon verrichten door een nieuwe roeping of een zending, perioden in onze jeugd met een geweldige bisschop, leiders en seminarieleerkrachten, perioden van beproeving, en perioden van groei als we voor het eerst over het evangelie horen — het zijn allemaal perioden waarin het makkelijker is meegaand te zijn om te geloven. De belangrijkste periode is wellicht onze kindertijd. Als kind was ik meegaand om het woord van God te geloven dat me door uitstekende ouders en grootouders werd bijgebracht. Het is dan ook geen wonder dat we als kleine kinderen moeten worden om het eeuwige leven te kunnen beërven (zie 3 Nephi 11:38). En het is niet zo vreemd dat we onze kinderen in licht en waarheid moeten grootbrengen (zie LV 93:40).
Als u op mij lijkt, zult u weten dat niet onze omstandigheden ertoe leiden dat we meegaand en gewillig zijn om het woord van God te geloven, maar onze toewijding om het evangelie in die levensfasen na te leven. In die perioden hebt u vaker tijd op uw knieën en met de Schriften doorgebracht. Toen was u meegaander om gezinsavond te houden en als gezin te bidden. U was meegaand om naar de kerk en de tempel te gaan. U was meegaand om tiende en andere gaven te betalen. Door het evangelie dagelijks na te leven wordt ons hart verzacht zodat we meegaand en gewillig zijn om het woord van God te geloven.
Het is mijn getuigenis dat we, als we de leringen van onze profeet en apostelen volgen die zij tijdens deze conferentie geven, meegaand en gewillig zullen zijn om het woord van God te geloven. We hebben het advies gekregen om naar de tempel te gaan; ons gezin te sterken door gezinsgebed, schriftstudie en gezinsavond; ijverig ons priesterschap te gebruiken en onze roepingen groot te maken; tiende en andere gaven te betalen; geloof te hebben en om leiding te bidden; en zo te leven dat we het gezelschap van de Heilige Geest verdienen.
Vaak lijken we op Naäman, de Syrische melaatse, die naar de profeet in Israël werd gestuurd om gereinigd te worden. Toen Elisa eenvoudigweg een boodschapper stuurde met de instructie dat hij zich zevenmaal in de Jordaan moest onderdompelen, werd Naäman erg kwaad. Gelukkig had hij een dienstknecht die zei: ‘Had de profeet u iets moeilijks opgedragen, zoudt gij dat dan niet doen? Hoeveel te meer, nu hij tot u gezegd heeft: Baad u en gij zult rein worden?’ (2 Koningen 5:13).
Ik getuig dat deze meegaandheid en gewilligheid om te geloven tot stand komt door de ogenschijnlijk onbelangrijke dingen die we voortdurend vanaf onze jeugd leren. Gehoorzaamheid verzacht ons hart en maakt ons meegaand om het woord van God te geloven. Ik getuig dat als wij meegaand zijn om te geloven, de Geest op ons wordt uitgestort.
Iedere week als we aan het avondmaal deelnemen, worden onze meegaandheid en gewilligheid om te geloven getoetst. Tijdens de avondmaalsdienst hernieuwen we onze verbonden en geven we uitdrukking aan onze gewilligheid om de naam van Christus op ons nemen, Hem altijd indachtig te zijn en zijn geboden te onderhouden (zie LV 20:77.) In de avondmaalsdienst moet het eenvoudig voor ons zijn om deze verbonden te sluiten en door de Heilige Geest te luisteren en te leren.
Ik verlang ernaar om de Geest van de Heer op mij uitgestort te krijgen, ‘wegens [mijn] meegaandheid en gewilligheid om in zijn woorden te geloven.’ Ik heb gevoeld dat deze tekst mij wakker heeft geschud tot een besef van mijn ‘plicht jegens God’; dat ik ‘onderworpen en zachtmoedig moet zijn, gezeggelijk, [en] een en al geduld, […], te allen tijde nauwgezet in het onderhouden van de geboden Gods; en God altijd dankt voor alle dingen die [ik] ontvang’ (Alma 7:22–23).
Ik hoop dat we meegaand zullen zijn om zijn woord te geloven. Ik bid dat u net als ik in alle meegaandheid kunt verklaren dat Jezus de Zoon van God is. Hij is onze Herder, en zij die meegaand en gewillig zijn om te geloven, zullen zijn stem kennen. In de naam van Jezus Christus. Amen.