2009
Rentmeesterschap: een heilige verantwoordelijkheid
November 2009


Rentmeesterschap: een heilige verantwoordelijkheid

We dienen onze medemens omdat wij geloven dat God wil dat we dat doen.

Afbeelding
Elder Quentin L. Cook

Wij leven in een gevaarlijke tijd waarin velen geloven dat wij geen rekenschap verschuldigd zijn aan God, en dat wij geen persoonlijke verantwoordelijkheid of rentmeesterschap hebben wat betreft onszelf of anderen. Velen in deze wereld concentreren zich op het vervullen van hun eigen behoeften, zetten zichzelf op de eerste plaats, en houden meer van plezier dan van rechtschapenheid. Zij geloven niet dat zij hun broeders hoeder zijn. In de kerk geloven wij echter dat deze rentmeesterschappen een heilige verantwoordelijkheid zijn.

Onlangs bracht een groep gerespecteerde joodse leiders en rabbi’s een bezoek aan de kerkfaciliteiten in de Salt Lake Valley, waaronder Welfare Square, het centrum voor humanitaire diensten, het centrum voor familiegeschiedenis en de open dagen van de Oquirrh Mountaintempel. Aan het eind van hun bezoek vertelde een van de meest vooraanstaande rabbi’s in Amerika wat hij vond van wat hij had gezien en gevoeld.1

Hij haalde denkbeelden aan van joodse denkers die hun oorsprong vinden in de Talmoed2 en wees erop dat er twee heel verschillende redenen zijn waarom men goede en gulle daden doet. Sommigen bezoeken de zieken, helpen de armen en dienen hun medemens omdat zij geloven dat dit goed is, en dat anderen dit zullen belonen en hetzelfde voor hen zullen doen als ze in nood zijn. Hij legde uit dat dit weliswaar goed is, dat het bijdraagt tot een zorgzame samenleving, en dat we het als een edele beweegreden moeten zien, maar dat er een hoogstaandere motivatie is om onze medemens te dienen, namelijk omdat wij geloven dat God wil dat we dat doen.

Hij zei dat hij er door zijn bezoek van overtuigd was dat de heiligen der laatste dagen hun welzijnswerk en humanitaire dienstverlening, en het reddende werk in onze tempels, doen omdat wij geloven dat God wil dat wij dit doen.

Dat gevoel van rekenschap verschuldigd zijn, dat deel uitmaakt van het eerste grote gebod om God lief te hebben, is wel eens beschreven als ‘gehoorzaamheid aan iets dat niet af te dwingen is’.3 We proberen het goede te doen omdat we onze Vader in de hemel willen behagen, niet omdat iemand ons dwingt om te gehoorzamen.

De oorlog in de hemel werd gestreden nadat Satan had gezegd dat hij iedereen zou dwingen om zijn ideeën te volgen. Zijn plan werd verworpen. Als gevolg daarvan hebben wij morele keuzevrijheid, en de vrijheid om onze eigen koers te bepalen in dit leven. Maar wij zijn rekenschap verschuldigd voor ons gebruik van die keuzevrijheid. De Heer heeft gezegd dat ieder van ons ‘op de dag des oordeels rekenschap verschuldigd zal zijn van zijn eigen zonden.’4 De beginselen van rekenschap afleggen en rentmeesterschap zijn erg belangrijk in onze leer.5

In de kerk strekt het begrip rentmeesterschap zich niet alleen maar uit tot een verantwoordelijkheid voor materiële zaken. President Spencer W. Kimball heeft gezegd: ‘Wij zijn rentmeester van ons eigen lichaam en gedachten, gezin en bezittingen. (…) Een getrouwe rentmeester is iemand die rechtvaardige heerschappij uitoefent, voor het zijne zorgt, en voor de armen en behoeftigen zorgt.’6

Ons rentmeesterschap beslaat veel terreinen, maar ik heb besloten er twee te bespreken. Ten eerste: rentmeesterschap voor onszelf en onze familieleden. Ten tweede: rentmeesterschap voor de armen en behoeftigen.

De Heer trekt vaak de vergelijking met grond of land om ons te leren wat verantwoordelijkheid en rentmeesterschap inhouden. Ik bezocht in mijn jonge jaren vaak in de zomer mijn grootouders op hun boerderij. Ze hadden geen elektriciteit, stromend water of waterleidingen in huis. Maar ze hadden wel een bron bij hun boerderijtje. Uit die bron ontstond een poel met helder, zuiver water waar ik mijn grootmoeder enkele malen per dag hielp om water naar huis te dragen om te drinken, te koken, te baden en kleren te wassen. Mijn grootouders vonden die levengevende bron erg belangrijk en namen speciale voorzorgsmaatregelen om hem te beschermen.

Vele jaren later was mijn grootvader al in de negentig en woonde hij daar niet meer; hij kon de boerderij niet meer bijhouden of overzien. Ik reed hem naar de boerderij waar hij zo van hield. Zijn hoge verwachtingen van wat hij op de boerderij zou zien sloegen om in teleurstelling toen hij besefte dat de hekken die de bron hadden beschermd, door verwaarlozing waren afgetakeld en dat koeien de bron hadden beschadigd, waardoor het waardevolle, heldere bronwater ernstig was vervuild. Hij was van streek vanwege de schade en de vervuiling. Voor hem was het alsof een vertrouwen waar hij zijn hele werkende leven aan had gewerkt, beschaamd was. Hij had op de een of andere manier het gevoel dat hij die levengevende bron die zoveel voor hem had betekend, niet had beschermd.

Zoals die zuivere bron vervuild raakte toen hij niet werd beschermd, leven wij in een tijd waarin deugdzaamheid en kuisheid niet worden beschermd.7 Het eeuwige belang van de persoonlijke moraal wordt niet gerespecteerd. Een liefhebbende Vader in de hemel heeft ons de middelen gegeven om zijn geestkinderen in deze wereld te brengen teneinde het potentieel van hun schepping te verwezenlijken. Hij heeft ons de opdracht gegeven om deze levensbronnen rein te houden, net zoals die prachtige bron op de boerderij bescherming nodig had om leven in stand te kunnen houden. Dit is een van de redenen waarom deugdzaamheid en kuisheid zo belangrijk zijn voor het plan van onze hemelse Vader.

Op mijn grootvaders reactie op de vervuilde bron werd actie ondernomen in de vorm van verbeteringen en beschermingsmaatregelen, waardoor de bron weer net zo mooi en zuiver werd als voorheen.

Als dienstknechten en -maagden van de Heer Jezus Christus is het onze heilige plicht om in zijn morele norm te onderrichten, die voor al zijn kinderen hetzelfde is. Als onze gedachten of daden niet rein zijn, overtreden wij zijn norm. De Heer heeft gezegd: ‘Ik (…) kan de zonde niet met de geringste mate van toelating aanschouwen.’8 Sommigen proberen hun gedrag weg te redeneren.

In een gedicht van John Holmes, ‘Talk’ getiteld, leert een oude, dove scheepsbouwer uit New England een jongen wat wegredeneren is. De jongen legde uit wat hij had geleerd: ‘Hoe je je schip ook bouwt, het moet zeewaardig zijn, want je excuses laten de oceaan koud.’9

Er is wel eens gezegd dat wat er in een bepaalde stad gebeurt, ook in die bepaalde stad blijft. Ik vind een bordje in Sevier County (Utah) erg goed. Het luidt: ‘Wat in Sevier County gebeurt (…) kun je aan je vrienden vertellen!!!’ Als we bedenken dat we rekenschap verschuldigd zijn aan God, zien we in hoe dwaas het kan zijn om iets weg te redeneren. Wie iets wegredeneren, doen ons denken aan kleine kinderen die hun ogen bedekken in de overtuiging dat als ze ons niet kunnen zien, wij hen niet kunnen zien. Ik stel dat we, als we eraan denken dat we ons tegenover de Heiland moeten verantwoorden voor onze daden, onze neiging om iets weg te redeneren in het juiste licht zullen zien.

Wij zijn ons bewust dat er mensen zijn die zich al hebben overgegeven aan gedrag dat niet in overeenstemming is met deze heilige morele norm. Bedenk alstublieft dat ieder van ons zich dankzij de verzoening van de Heiland kan bekeren en de water- bron weer rein en zuiver kan maken. Bekering is moeilijk; er is een gebroken hart en een berouwvolle geest voor nodig.10 Maar als de stappen tot bekering goed gevolgd worden, zijn de woorden die de profeet Alma tot zijn zoon Corianton sprak, die morele overtredingen had begaan, van toepassing: ‘En nu, mijn zoon, wens ik dat gij u niet meer door deze dingen laat verontrusten, en u alleen door uw zonden laat verontrusten met die onrust die u tot bekering zal verootmoedigen.’11 De Heiland heeft gezegd: ‘Zie, wie zich van zijn zonden bekeerd heeft, die ontvangt vergeving, en Ik, de Heer, denk er niet meer aan.’12

Er is ons geleerd dat als we verslag uitbrengen aan de Heiland en Hij ons vraagt om een verslag van onze aardse verantwoordelijkheden, de eerste twee op onze familie betrekking zullen hebben. De eerste gaat over onze relatie met onze huwelijkspartner en de tweede over ieder van onze kinderen.13

Het is makkelijk om onze prioriteiten te verwarren. Wij hebben de plicht om voor de veiligheid en het welzijn van onze kinderen te zorgen. Maar sommige ouders geven onterecht prioriteit aan materiële bezittingen. Sommige doen ook niet veel moeite om hun kinderen onder te dompelen in het evangelie van Jezus Christus.14 Bedenk dat het naleven van een godsdienst thuis net zo belangrijk is als kinderen van voedsel, kleding en onderdak voorzien. Ouders kunnen kinderen ook helpen om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen. Wij zijn verantwoordelijk voor de talenten die we hebben ontvangen. Kinderen die niet leren dat ze rekenschap moeten afleggen van het gebruik van hun tijd en talenten, raken steeds meer onderworpen aan de dwaasheid die alomtegenwoordig is in de wereld.15 In de proclamatie over het gezin wordt gewaarschuwd dat ‘degenen die (…) hun taken in het gezin niet nakomen (…) op een dag aan God rekenschap moeten afleggen.’16

Het tweede rentmeesterschap is zorgen voor de armen en behoeftigen, wat wel eens op vrijwel ieder van ons slaat. De aansporing van de Heer om een rentmeester te zijn van hen die in nood zijn, bevat enkele van de sterkste bewoordingen in de Schrift. ‘Daarom, indien iemand neemt van de overvloed die Ik heb gemaakt, en niet zijn deel, volgens de wet van mijn evangelie, aan de armen en behoeftigen geeft, zal hij, onder kwelling, met de goddelozen, zijn ogen opslaan in de hel.’17 Als rentmeesters van onze aardse zegeningen van de Heer zijn wij Hem rekenschap verschuldigd.

De joodse leiders die ik eerder noemde, waren vooral onder de indruk van het beginsel van de vasten en vervolgens een royale vastengave betalen. Ze vonden het opmerkelijk dat kerkleden over de hele wereld maandelijks vasten en vervolgens een vrijwillige gave schenken voor het welzijn van mensen in nood.

Toen de rabbi’s Welfare Square bezochten, ontroerde het hen om te vernemen dat onze leden zelfs in economisch moeilijke tijden bezorgd waren om de moeilijkheden van velen en dat ze gul bleven geven om de armen en behoeftigen te helpen.

Ik kan me herinneren dat toen ik geroepen werd als bisschop, bisschop Russell Johnson — mijn voorganger — waarschuwde dat ik moest oppassen wat ik de leden vroeg te doen. Hij zei: ‘Sommigen zullen op elke suggestie ingaan, ten koste van grote opoffering.’ Hij noemde een weduwe in de tachtig die zowel haar man als een zoon gedurende slepende ziekten had verpleegd tot ze overleden. Bisschop Johnson zei dat ze een bescheiden inkomen had, maar toch altijd probeerde te helpen. Ik merkte dat dit waar was. Elke keer dat ik een bijdrage of dienstbetoon vroeg om andere mensen te helpen, was Sarah vaak de eerste die reageerde.

Op een zaterdag belde een andere zuster me en zei: ‘Bisschop, kom gauw, red Sarah!’ De zuster vertelde dat de tachtigjarige Sarah op een ladder stond om de regengoten van een buurman schoon te maken. De zuster was erg bang dat Sarah zou vallen, en ze wilde dat de bisschop tussenbeide kwam.

Ik wil hiermee niet zeggen dat iedereen Sarah kan of moet nadoen. Sommigen voelen zich schuldig omdat ze niet onmiddellijk aan iedere behoefte tegemoet kunnen komen. Ouderling Maxwell heeft vaak een goede uitspraak van Anne Morrow Lindbergh aangehaald: kan onmogelijk alles ter hand nemen wat ik in mijn hart graag zou willen doen voor al die mensen die op mijn pad komen.’18 Koning Benjamin heeft gezegd: ‘Ziet toe dat al deze dingen in wijsheid en ordelijkheid worden gedaan, want het is niet nodig dat iemand harder loopt dan hij kracht heeft.’19 Maar daar voegde hij aan toe dat wij wél ijverig moeten zijn.

Mijn hart is verheugd als ik kijk naar de heiligen overal in de kerk die alles doen wat ze kunnen om overal waar dat nodig is christelijke diensten te verlenen. Door die bijdragen van haar leden kan de kerk stilletjes en zonder de eigen loftrompet te steken reageren op behoeften over de hele wereld.20 De kerk is al in actie gekomen voor de natuurrampen van de afgelopen week in de Filipijnen, Oceanië en indonesië.

Afgelopen jaar boden onze leden hulp nadat orkaan Gustav had toegeslagen. De kerk werkte nauw samen met een humanitaire organisatie die onder leiding stond van Martin Luther King III. Vervolgens bracht de heer King een bezoek aan Salt Lake City en zei: kwam aanvankelijk om mijn waardering uit te spreken aan de kerk voor haar humanitaire hulp, maar ik vernam al snel dat het bij u om een veel diepgaander ideaal gaat. Nu ik het centrum voor humanitaire diensten, Welfare Square en de tempel heb gezien, heb ik veel meer waardering voor de reden waarom u doet wat u doet.’

Wij volgen Christus in onze gehele inzet als rentmeesters. Wij proberen Hem te volgen en te doen wat Hij ons gevraagd heeft, zowel door zijn leringen als door zijn voorbeeld. Met heel ons hart spreken wij onze waardering uit voor de leden van de kerk en voor hun gulle gaven en christelijke dienstbetoon.

Jesaja had het over de vasten en het voeden van de hongerigen en kleden van de naakten toen hij in ontroerende bewoordingen beloofde: ‘Als gij dan roept, zal de HERE antwoorden.’21 Jesaja vervolgt: ‘wanneer gij de hongerige schenkt wat gij zelf begeert en de verdrukten verzadigt, dan zal […] de Here […] u voortdurend leiden (…) dan zult gij zijn als (…) een bron, waarvan het water niet teleurstelt (…) En […] de grondvesten van vorige geslachten zult gij herstellen (…).’22

Ik hoop dat ieder van ons individueel en als gezin zijn rentmeesterschap evalueert en nadenkt waarover hij rekenschap en verantwoording verschuldigd is. Ik bid dat wij dat zullen doen in de wetenschap dat wij uiteindelijk God rekenschap verschuldigd zijn, en dat we het onafdwingbare zullen gehoorzamen.

Ik ben dankbaar voor de raad van een liefdevolle, getrouwe profeet om te dienen en mensen in nood te redden. Volgen wij die raad op, dan weet ik dat wij in aanmerking komen voor deze belofte van de Heer: ‘En wie een trouwe, een rechtvaardige en een verstandige rentmeester wordt bevonden, zal ingaan in de vreugde van zijn Heer en het eeuwige leven beërven.’23

Ik getuig van deze heilige waarheid in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Rabbi Haskel Lookstein, voormalig voorzitter van de New York Board of Rabbis, voorzitter van de Synagogue Council of America, en voorzitter van het National Rabbinic Cabinet of UJA.

  2. ‘De Talmoed is de verzameling van duizenden jaren aan joodse wijsheid, en de mondeling overgedragen wet (…) wordt hierin beschreven’ (Adin Steinsaltz, The Essential Talmud [2006], p. 4).

  3. John Fletcher Moulton. Geciteerd in: Clayton M. Christensen, ‘The Importance of Asking the Right Questions’ (rede gehouden bij aanvang van het studiejaar aan de Southern New Hampshire University, 16 mei 2009), p. 3; zie ook Deuteronomium 6:4–7).

  4. LV 101:78.

  5. Zie LV 20:71. Allen die toerekeningsvatbaar zijn dienen zich te bekeren en zich te laten dopen (LV 18:42). Wie sterven voordat ze de jaren van verantwoordelijkheid bereikt hebben, worden in het celestiale koninkrijk verlost (LV 137:10; zie ook LV 29:46–47, 50).

  6. Spencer W. Kimball, ‘Welfare Services: The Gospel in Action’, Ensign, november 1977, p. 78.

  7. Zie Gregory Katz, ‘U.K. Health Booklet’s Message: Teen Sex Can Be Fun’, Deseret News, 15 juli 2009, p. A9.

  8. LV 1:31.

  9. ‘Talk’. In: Collected Poems of John Holmes, http://hdl.handle.net/10427/14894.

  10. Zie LV 20:37; 2 Nephi 2:7; Alma 39; 3 Nephi 9:20. President Ezra Taft Benson definieerde een gebroken hart en een berouwvolle geest als volgt: ‘Goddelijk berouw (…) is een diep besef dat we onze Vader en onze God door onze daden gekrenkt hebben. Het is een helder en duidelijk besef (…) door onze zonden bloedde [de Heiland] uit elke porie. Deze uiterst werkelijke en geestelijke kwelling is wat de Schriften “een gebroken hart en een verslagen geest” noemen.’ (‘Een grote verandering van hart’, De Ster, maart 1990, p. 5).

  11. Alma 42:29.

  12. LV 58:42.

  13. Zie Robert D. Hales, ‘Understanding of the Heart’. In: Brigham Young University 1987–1988 Devotional and Fireside Speeches (1988), p. 129; zie ook 2 Nephi 9:41).

  14. Zie Joseph Fielding Smith, Take Heed to Yourselves! Samengesteld door Joseph Fielding Smith jr. (1971), p. 221.

  15. Zie Marcus 7:20–23.

  16. ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, De Ster, januari 2004, p. 93; zie ook Nelson, Russell M., ‘Uw eigen huis in orde brengen’, Liahona, Jan. 2002, pp. 80–83.

  17. LV 104:18.

  18. Anne Morrow Lindbergh. Geciteerd in: Neal A. Maxwell, ‘Wijsheid en orde’, Liahona, december 2001, p. 20.

  19. Mosiah 4:27.

  20. De afgelopen tien jaar heeft de kerk meer dan negenhonderd miljoen dollar in geld en goederen geschonken voor humanitaire hulp, en talloze vrouw- en manuren gedoneerd. Een voorbeeld: na orkaan Katrina werden er 330 duizend uren in harde arbeid gestoken om hulp te verlenen. (Uit een verslag van gebiedszeventiger John Anderson, die toezicht hield op de noodhulp.)

  21. Jesaja 58:9.

  22. Jesaja 58:10–12.

  23. LV 51:19; zie ook Matteüs 25:34–46.

Afdrukken