2009
Beheers uw gevoelens, o mijn broeder
November 2009


Beheers uw gevoelens, o mijn broeder

Als we te allen tijde de juiste geest bij ons willen hebben, moeten we ervoor kiezen nooit boos te worden.

Afbeelding
President Thomas S. Monson

Broeders, we maken deel uit van een grote groep priesterschapsdragers, zowel hier in het Conferentiecentrum als elders in de wereld. We hebben vanavond inspirerende toespraken gehoord, en ik spreek dan ook mijn waardering uit voor de broeders die ons hebben toegesproken. Hoewel het een eer is om u toe te spreken, stemt het mij nederig, en ik bid dat de inspiratie van de Heer op mij zal rusten.

Toen ik onlangs naar het journaal keek, besefte ik dat er een rode draad door het nieuws liep, namelijk dat het te herleiden was tot één emotie: boosheid. De vader van een baby was gearresteerd omdat hij die baby zwaar had mishandeld. Er werd gezegd dat de huilende baby hem zo kwaad had gemaakt dat hij een van de armpjes en verschillende ribben van het kindje had gebroken. Er was een alarmerend bericht over het toenemende geweld van jeugdbendes, dat had geleid tot een scherpe stijging in dodelijke slachtoffers. Ook werd er bericht over een vrouw die was neergeschoten door haar ex-man die jaloers was geworden toen hij haar met een andere man zag. En uiteraard werd er aandacht besteed aan de oorlogen en gewapende conflicten die in de wereld woeden.

Ik moest aan de woorden van de psalmist denken: ‘Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen.’1

Lang geleden kreeg mijn kantoor een telefoontje van een jong echtpaar dat zei raad nodig te hebben. Ze gaven aan dat er iets vreselijks was gebeurd en dat hun huwelijk op instorten stond. Er werd een afspraak gemaakt.

De spanning tussen deze man en vrouw was te snijden toen zij mijn kantoor binnenkwamen. De man vertelde hun verhaal met horten en stoten terwijl de vrouw stilletjes zat te huilen en maar heel weinig zei.

De jongeman had een zending vervuld en was daarna gaan studeren aan een prestigieuze universiteit in het oosten van de Verenigde Staten. Daar was hij in een universiteitswijk zijn toekomstige vrouw tegengekomen. Zij studeerde aan dezelfde universiteit. Na een jaar waren ze naar Utah gereisd en in de Salt Laketempel getrouwd, waarna ze teruggingen om hun opleiding af te ronden.

Tegen de tijd dat ze afstudeerden en terugkeerden naar hun geboortestaat, had de man een baan gevonden die aansloot op zijn studie en zouden zij spoedig hun eerste kind krijgen. De vrouw beviel van een jongetje. Het leven zag er goed uit.

Toen hun zoon ongeveer anderhalf was, besloten ze een korte vakantie te nemen om hun familie op te zoeken die een paar honderd kilometer verder woonden. Dit was nog in de tijd dat er nauwelijks autostoeltjes voor kinderen en gordels voor volwassenen waren, laat staan dat die gebruikt werden. Het drietal zat naast elkaar op de voorbank van de auto, met de dreumes in het midden.

Tijdens de rit kregen de man en vrouw een meningsverschil. Na zoveel jaar weet ik niet meer wat de reden was. Maar ik herinner mij wel dat hun meningsverschil zo hoog opliep dat ze tegen elkaar begonnen te schreeuwen. Begrijpelijkerwijs begon de kleine jongen te huilen, wat de vader alleen nog maar kwader maakte. Hij werd zo driftig dat hij een speeltje oppakte dat het kind op de bank had laten vallen en het naar zijn vrouw gooide.

Maar het miste de vrouw. In plaats daarvan werd hun zoontje geraakt, met een hersenbeschadiging als gevolg. Hij zou zijn hele leven gehandicapt blijven.

Dit was een van de schrijnendste gevallen die ik ooit was tegengekomen. Ik gaf ze goede raad en stak ze een riem onder het hart. We spraken over betrokkenheid en verantwoordelijkheid, over berusting en vergiffenis. We spraken over de genegenheid en het respect die ze zouden moeten herwinnen. We lazen troostende woorden in de Schriften. We baden samen. Hoewel ik sinds die dag lang geleden niets van ze gehoord heb, zag ik wel een glimlach door hun tranen heenbreken toen ze vertrokken. In al die tussenliggende jaren ben ik blijven hopen dat ze de kracht zouden vinden om bij elkaar te blijven, getroost en gezegend door het evangelie van Jezus Christus.

Ik denk aan hen wanneer ik de volgende woorden lees: ‘Boosheid lost niets op. Het bouwt niets op, maar het kan wél alles vernietigen.’2

We zijn allemaal weleens boos geweest. Dat kan gebeuren als alles niet naar wens verloopt. Als reactie op iets wat tegen of over ons wordt gezegd. Of als iemand zich niet gedraagt zoals wij dat willen. Misschien overvalt het ons als we langer dan verwacht op iets moeten wachten. We worden wellicht boos als anderen een andere mening zijn toegedaan. Er lijken vele mogelijke redenen voor boosheid te zijn.

Het kan voorkomen dat we boos zijn om vermoede beledigingen en vermeend onrecht. President Heber J. Grant, zevende president van de kerk, haalde eens een voorbeeld uit zijn jonge jaren aan, toen hij een klus deed voor iemand, die hem vervolgens een cheque van 500 dollar stuurde, met een briefje dat het hem speet dat hij hem niet meer kon betalen. Daarna deed president Grant een klus voor iemand anders — een klus die volgens hem tien keer zo moeilijk was en hem wel tien keer zoveel tijd en energie kostte. De tweede man stuurde hem een cheque van 150 dollar. De jonge Heber vond dat hij oneerlijk was behandeld. Hij was eerst beledigd en daarna razend.

Hij besprak de kwestie met een oudere vriend, die vroeg: ‘Heeft die man je opzettelijk beledigd?’

President Grant antwoordde: ‘Nee. Hij heeft tegen mijn vrienden gezegd dat hij mij royaal beloond heeft.’

Toen antwoordde de oudere vriend: ‘Wie boos wordt om een onbedoelde belediging, is een dwaas.’3

De apostel Paulus vraagt in Efeziërs, hoofdstuk 4, vers 26 in de Bijbelvertaling van Joseph Smith: ‘Kunt gij vertoornd zijn en niet zondigen? Laat de zon niet ondergaan over uw verbolgenheid.’ Ik stel de vraag: ‘Is het mogelijk om de Geest van onze hemelse Vader te voelen als we boos zijn? Ik kan niets bedenken waarbij dat het geval zou zijn.

In 3 Nephi in het Boek van Mormon lezen we:

Er zal geen woordenstrijd onder u zijn (…).

Want voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, hij die de geest van twisten heeft, is niet van Mij, maar van de duivel, die de vader van twisten is, en hij hitst het hart der mensen op om in toorn te twisten, de een met de ander.

Ziet, het is niet mijn leer om het hart der mensen tot toorn tegen elkander op te hitsen; maar dit is mijn leer, dat zulke dingen zullen worden weggedaan.’4

Boos worden is toegeven aan de invloed van Satan. Niemand kan ons boos maken. Het is onze keuze. Als we te allen tijde de juiste geest bij ons willen hebben, moeten we ervoor kiezen nooit boos te worden. Ik getuig dat dat mogelijk is.

Boosheid, een wapen van Satan, is in zoveel opzichten dodelijk.

Ik denk dat de meesten van ons wel bekend zijn met het trieste verhaal over Thomas B. Marsh en zijn vrouw, Elizabeth. Broeder Marsh was in deze bedeling een van de eerste hedendaagse apostelen in de herstelde kerk. Hij werd uiteindelijk president van het Quorum der Twaalf Apostelen.

Toen de heiligen in Far West (Missouri) woonden, besloten Elizabeth Marsh, de vrouw van Thomas, en haar vriendin, zuster Harris, om van elkaars melk gebruik te maken, zodat ze meer kazen konden maken. Om alles eerlijk te laten verlopen, kwamen ze overeen dat ze de zogenaamde melkstremsels niet opzij zouden leggen, maar melk en stremsels zouden afstaan. De stremsels zaten in de laatste melk en daar zat meer room in.

Zuster Harris hield zich aan de overeenkomst, maar zuster Marsh, die extra smakelijke kaas wilde maken, zette het stremsel van elke koe apart en gaf zuster Harris de melk zonder de stremsels. Dat had een fiks meningsverschil tot gevolg. Toen ze er samen niet uitkwamen, vroegen ze de huisonderwijzers naar hun mening. Zij vonden dat Elizabeth zich niet aan de overeenkomst had gehouden. Zij en haar man waren furieus over de uitspraak, waarna de zaak werd voorgelegd aan een bisschopsraad. De bisschopsraad besloot dat de stremsels ten onrechte waren achtergehouden en dat zuster Marsh haar overeenkomst met zuster Harris niet was nagekomen.

Thomas Marsh ging in beroep bij de hoge raad, maar de mannen in deze raad onderschreven de uitspraak van de bisschop. Daarna deed hij een beroep op het Eerste Presidium van de kerk. Joseph Smith en zijn raadgevers overwogen de kwestie en schaarden zich achter de beslissing van de hoge raad.

Ouderling Thomas B. Marsh, die zijn vrouw de hand boven het hoofd bleef houden, werd met elke volgende uitspraak kwader, zo kwaad zelfs dat hij naar een magistraat toestapte en onder ede verklaarde dat de mormonen de staat Missouri vijandig gezind waren. Zijn verklaring leidde ertoe, of droeg er in elk geval toe bij, dat gouverneur Boggs zijn infame bevel tot uitroeiing uitvaardigde, waardoor 15 duizend heiligen uit Missouri werden verdreven, met alle verschrikkelijke gevolgen van lijden en dood vandien. Dit alles voltrok zich vanwege een onenigheid over melk en room.5

Na negentien jaar van rancune en verlorenheid reisde Thomas B. Marsh naar de Salt Lake Valley om Brigham Young om vergiffenis te vragen. Broeder Marsh schreef ook een brief aan Heber C. Kimball, eerste raadgever in het Eerste Presidium, over de les die hij geleerd had. Daarin schreef broeder Marsh: ‘De Heer heeft het zeer wel zonder mij kunnen doen en (…) heeft niets verloren doordat ik uit de kerk ben gegaan; maar, o, wat heb ik verloren?! Rijkdommen, grotere rijkdommen dan deze hele wereld of vele vergelijkbare planeten kunnen verschaffen.’6

De woorden van de dichter John Greenleaf Whittier zijn hier heel toepasselijk: ‘Van alle gesproken of geschreven woorden zijn de droevigste wel: Het had gekund!’7

Broeders, we kunnen allemaal te maken krijgen met dergelijke gevoelens die, als we niet oppassen, tot boosheid kunnen leiden. We ergeren ons, raken geïrriteerd of zijn onvriendelijk en, als we ervoor kiezen, verliezen ons geduld en worden boos op anderen. Het jammerlijke is dat die anderen vaak onze vrouw of kinderen zijn — de mensen van wie we het meest houden.

Lang geleden las ik het volgende bericht van Associated Press in de krant: Een bejaarde man had op de begrafenis van zijn broer, met wie hij vanaf hun vroege volwassenheid in één kamer had gewoond vlak bij Canisteo (New York) onthuld dat hij na een ruzie de kamer met krijt in tweeën had gedeeld en dat geen van beiden over die lijn was getreden of met elkaar had gesproken sinds die dag — 62 jaar geleden. Denk eens na over de gevolgen van die boosheid. Wat een drama!

Laten wij er bewust voor kiezen, elke keer als die keuze voor ons ligt, om niet boos te worden en de scherpe, pijnlijke woorden die ons op de tong liggen niet uit te spreken.

Ik hou van de woorden van de lofzang die vroeg in de twintigste eeuw is geschreven door ouderling Charles W. Penrose, toentertijd lid van het Quorum der Twaalf en later van het Eerste Presidium:

Beheers uw gevoelens, o mijn broeder,

oefen uw ontvlambare, impulsieve ziel.

Want zuivere wijsheid is uw hoeder,

ook al zijn emoties uw achilleshiel.

Vorm uw gevoelens; want er is kracht

in de kalme, bedaarde ziel.

Boosheid heeft u nooit iets gebracht

en maakt u slechts serviel.8

Ieder van ons draagt het priesterschap van God. De eed en het verbond van het priesterschap is op ons allen van toepassing. Voor hen die het Melchizedeks priesterschap dragen, is het een verklaring over de bereidheid om getrouw te zijn, de wetten van God na te leven en onze roeping groot te maken. Voor hen die het Aäronisch priesterschap dragen, is het een verklaring over de toekomstige plichten en taken, waarop jij je hier en nu kunt voorbereiden.

Deze eed en verbond zijn met de volgende woorden door de Heer uiteengezet:

‘Want wie ook getrouw zijn zodat zij deze twee priesterschappen, waarvan Ik heb gesproken, verkrijgen en hun roeping grootmaken, worden door de Geest geheiligd ter vernieuwing van hun lichaam.

‘Zij worden de zonen van Mozes en van Aäron en het nageslacht van Abraham, en de kerk en het koninkrijk, en de uitverkorenen Gods.

‘En ook: allen die dit priesterschap ontvangen, ontvangen Mij, zegt de Heer;

‘want wie mijn dienstknechten ontvangt, ontvangt Mij;

‘en wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Vader;

‘en wie mijn Vader ontvangt, ontvangt mijn Vaders koninkrijk; daarom zal alles wat mijn Vader heeft, hem gegeven worden.9

Broeders, er wachten ons grote beloften als we toegewijd en getrouw zijn aan de eed en het verbond van dit kostbare priesterschap dat wij dragen. Mogen wij waardige zoons van onze hemelse Vader zijn. Mogen wij ons thuis altijd voorbeeldig gedragen en getrouw alle geboden onderhouden, opdat we niemand vijandig gezind zullen zijn, maar vredestichters, die de aansporing van de Heiland indachtig zijn: ‘Hieraan zullen allen weten dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.’10 Dit bepleit ik vanavond aan het eind van deze geweldige priesterschapsbijeenkomst, en het is ook mijn nederige en oprechte gebed, want ik houd van u, broeders, met heel mijn hart en ziel. En ik bid onze hemelse Vader dat zijn zegen op eenieder van u zal rusten, in uw leven, in uw gezin, in uw hart, in uw ziel. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Psalmen 37:8.

  2. Lawrence Douglas Wilder. Geciteerd in: ‘Early Hardships Shaped Candidates’, Deseret News, 7 december 1991, p. A2.

  3. Zie Heber J. Grant, Gospel Standards, samengesteld door G. Homer Durham (1969), pp. 288–289.

  4. 3 Nephi 11:28–30.

  5. Zie George A. Smith, ‘Discourse’, Deseret News, 16 april 1856, p. 44.

  6. Thomas B. Marsh aan Heber C. Kimball, 5 mei 1857, Brigham Young Collection, bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  7. ‘Maud Muller’, The Complete Poetical Works of John Greenleaf Whittier (1876), p. 206.

  8. ‘School Thy Feelings’, Hymns, nr. 336.

  9. LV 84:33–38.

  10. Johannes 13:35.

Afdrukken