Morele discipline
Morele discipline is het consequente gebruik van onze keuzevrijheid om altijd het goede te kiezen, ook als dat moeilijk is.
In de Tweede Wereldoorlog meldde president James E. Faust zich als jonge dienstplichtige in het Amerikaanse leger aan voor een officiersopleiding. Hij verscheen voor een toelatingscommissie waarvan hij de leden beschreef als ‘taaie beroepsmilitairen’. Na een tijdje werden de vragen op godsdienstige zaken gericht. De laatste vraag luidde:
‘Vindt u het geoorloofd om het in tijden van oorlog minder nauw te nemen met de goede zeden? Vindt u het geoorloofd dat militairen in oorlogstijd dingen doen die zij onder normale omstandigheden niet zouden doen?’
President Faust vertelt het volgende:
‘Ik zag in dat dit misschien een kans was om wat punten te scoren en ruimdenkend over te komen. Ik wist drommels goed dat de mensen die me deze vraag stelden, niet leefden naar de normen die mij waren bijgebracht. Ik bedacht ineens dat ik misschien kon zeggen dat ik wel mijn eigen overtuiging had, maar dat ik die niet aan anderen wilde opleggen. Maar toen leek ik in gedachten de gezichten te zien van de vele mensen die ik als zendeling de wet van kuisheid had geleerd. En uiteindelijk zei ik gewoon: “Ik geloof niet in een dubbele moraal.”
‘Ik verliet de hoorzitting en legde mij neer bij het feit dat [zij] niet blij waren met mijn antwoorden (…) en ik zeker een lage score zou krijgen. Een paar dagen later werden de resultaten bekendgemaakt. Tot mijn verbazing was ik toegelaten. Ik zat in de eerste groep voor de officiersopleiding! (…)
‘Dit was een van de belangrijkste kruispunten in mijn leven.’1
President Faust zag in dat wij allemaal de door God gegeven morele keuzevrijheid bezitten — het recht om keuzes te maken en de plicht om rekenschap af te leggen van die keuzes. (Zie LV 101:78.) Hij begreep ook, en liet dat blijken, dat voor positieve resultaten morele keuzevrijheid gepaard moet gaan met morele discipline.
Met ‘morele discipline’ bedoel ik zelfdiscipline op basis van morele normen. Morele discipline is het consequente gebruik van onze keuzevrijheid om altijd het goede te kiezen, ook als dat moeilijk is. Zij verwerpt een egocentrisch leven en streeft naar een karakter dat respect en ware grootsheid weerspiegelt door christelijk dienstbetoon. (Zie Marcus 10:42–45). Het woord discipline en discipel hebben allebei dezelfde stam. Zij geven aan dat de navolging van het voorbeeld en de leringen van Jezus Christus de ideale discipline vormt die, samen met zijn genade, iemand tot een deugdzaam en moreel hoogstaand persoon maken.
De morele discipline van Jezus zelf was gebaseerd op zijn discipelschap van de Vader. Hij legde zijn discipelen uit: ‘Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen’ (Johannes 4:34). Evenzo is onze morele discipline gebaseerd op onze trouw en toewijding aan de Vader en de Zoon. Het evangelie van Jezus Christus biedt het morele fundament waarop morele discipline is gegrond.
In de maatschappij wordt de morele discipline al meer dan een generatie zwaar verwaarloosd. Er wordt ons voorgehouden dat waarheid relatief is en dat iedereen voor zichzelf kan uitmaken wat goed is. Begrippen als zonde en kwaad worden als ‘waardeoordeel’afgedaan. De Heer zegt daar het volgende over: ‘Ieder mens wandelt op zijn eigen weg, en naar het beeld van zijn eigen god’ (LV 1:16).
Daardoor is zelfdiscipline uitgehold en verlaat de maatschappij zich op dwangmaatregelen om orde en fatsoen te handhaven. Het gebrek aan innerlijke zelfbeheersing werkt uitwendige handhaving door overheden in de hand. Een columnist heeft geschreven: ‘Fatsoenlijk gedrag van mannen zorgde er [bijvoorbeeld ooit] voor dat vrouwen niet ongepast behandeld werden. Tegenwoordig verwachten wij dat de wetten tegen seksuele intimidatie ongewenste intimiteiten tegengaan. (…)
Politie en wetgeving wegen nooit op tegen gewoonten, tradities en morele waarden om het gedrag van mensen te reguleren. De politie en het strafrechtsysteem vormen hooguit de laatste wanhopige verdedigingslinie voor een beschaafde samenleving. Onze toenemende toevlucht tot wetgeving om gedrag te reguleren, is een maatstaf van hoe onbeschaafd we zijn geworden.’2
In nagenoeg de hele wereld is er sprake van een aanhoudende en ernstige economische recessie. Daar zijn meerdere oorzaken voor aan te wijzen, maar een van de grootste oorzaken was wijdverbreide oneerlijkheid en onethisch gedrag, vooral op de Amerikaanse huizenmarkt en financiële markten. De reacties zijn vooral gericht op meer en strengere regelgeving. Misschien dat sommigen hun gewetenloze praktijken erdoor laten varen, maar anderen worden gewoon nog creatiever in het omzeilen van de wet.3 Er kunnen nooit genoeg regels worden bedacht en geformuleerd die alle mogelijke situaties voorzien en bestrijken. En ook al was dat wel mogelijk, dan zou de handhaving nagenoeg onbetaalbaar en onuitvoerbaar zijn. Deze aanpak leidt tot minder vrijheid voor iedereen — ofwel in de gedenkwaardige woorden van bisschop Fulton J. Sheen: ‘Wij wilden het juk van Christus niet op ons nemen; dus nu moeten wij beven onder het juk van de keizer.’4
Uiteindelijk kan alleen het innerlijke morele kompas in ieder individu doeltreffend afrekenen met de oorzaken en symptomen van het verval in de samenleving. De maatschappij zal tevergeefs blijven strijden voor het gemeenschappelijke belang, tenzij zonde weer zonde wordt en morele discipline als een maatschappelijke deugd wordt gezien.5
Morele discipline wordt thuis geleerd. Wij hebben niet in de hand wat anderen wel of niet doen, maar de heiligen der laatste dagen kunnen zich zeker scharen achter hen die deugdzaam leven en het opkomende geslacht deugd bijbrengen. Denk eens aan het verhaal in het Boek van Mormon over de jongemannen die de Nephieten aan de overwinning hielpen in de lange oorlog van 66 tot 60 v.C. — de zonen van het volk van Ammon. Hun karakter en discipline werden als volgt beschreven:
‘Het waren mannen die te allen tijde getrouw waren in alle dingen die hun werden toevertrouwd.
‘Ja, het waren mannen van waarheid en ernst, want hun was geleerd de geboden Gods te onderhouden en in oprechtheid voor zijn aangezicht te wandelen’ (Alma 53:20–21).
‘Nu, ofschoon zij nog nooit hadden gevochten, vreesden zij de dood niet; en zij hechtten meer belang aan de vrijheid van hun vaders dan aan hun eigen leven; ja, hun moeders hadden hun geleerd dat als zij niet twijfelden God hen zou bevrijden’ (Alma 56:47).
‘Dit nu was het geloof van hen over wie ik heb gesproken; zij zijn jong, en hun geest is onwrikbaar, en zij stellen hun vertrouwen voortdurend in God (Alma 57:27).
Dit stelt de norm voor wat er bij ons thuis en in de kerk moet gebeuren. Ons onderricht dient gebaseerd te zijn op ons eigen geloof en zich bovenal te richten op het aankweken van geloof in God bij het opkomende geslacht. Wij moeten de essentiële noodzaak verkondigen om de geboden van God te onderhouden en in oprechtheid en ernst, ofwel met eerbied, voor zijn aangezicht te wandelen. Eenieder moet inzien dat dienstbaarheid en opoffering voor het welzijn en geluk van anderen veel belangrijker zijn dan het louter najagen van het eigen gemak en bezit.
Dat vergt meer dan een incidentele verwijzing naar een of ander evangeliebeginsel. Er dient voortdurend onderricht te zijn, veelal door voorbeeld. President Henry B. Eyring heeft de visie die wij nastreven als volgt uiteengezet:
‘Het zuivere evangelie van Jezus Christus moet door de kracht van de Heilige Geest in het hart van [onze kinderen] worden gegrift. Het is niet voldoende als ze een geestelijk getuigenis van de waarheid ontvangen, maar pas later het goede willen doen. Het is niet voldoende als ze op een toekomstige zuivering en versterking hopen. Ons doel moet zijn dat ze bij ons [thuis] de kans krijgen om een getuigenis van het herstelde evangelie van Jezus Christus te ontvangen. …
Dan hebben ze de innerlijke kracht ontwikkeld, die niet alleen op hun kennis is gebaseerd. Dan worden ze discipelen van Christus.’6
Ik heb sommige ouders horen zeggen dat zij het evangelie niet aan hun kinderen willen opdringen, maar hun zelf laten beslissen wat ze wel en niet geloven en naleven. Zij vinden dat zij hun kinderen zo in staat stellen om hun keuzevrijheid te gebruiken. Zij vergeten echter dat het intelligente gebruik van onze keuzevrijheid kennis van de waarheid vereist, van dingen zoals ze werkelijk zijn. (Zie LV 93:24.) Anders kun je van jonge mensen niet echt verwachten dat ze de alternatieven die voorbijkomen goed begrijpen en afwegen. Ouders behoren te overwegen hoe de tegenstander hun kinderen benadert. Hij en zijn volgelingen moedigen geen objectiviteit aan, maar prijzen vol overgave en via allerlei kanalen zonde en zelfzucht aan.
Als wij neutraal in het evangelie willen staan, verwerpen wij in feite het bestaan en het gezag van God. Wij moeten Hem en zijn alwetendheid veeleer erkennen als wij willen dat onze kinderen de keuzes in het leven helder zien en voor zichzelf leren denken. Zij hoeven niet door droeve ervaring te leren dat ‘goddeloosheid (…) nooit geluk [heeft] betekend’ (Alma 41:10).
Ik wil u een klein voorbeeld uit mijn eigen leven geven van wat ouders kunnen doen. Toen ik zo’n vijf of zes jaar oud was, woonde ik tegenover een kruidenierswinkeltje. Op een dag vroegen twee andere jongens mij om mee te gaan naar het winkeltje. Toen we daar begerig naar het snoepgoed stonden te kijken, griste de oudste jongen een reep chocola weg en stopte die in zijn zak. Hij spoorde de andere jongen en mij aan om dat ook te doen, en na enige aarzeling deden wij dat ook. We gingen vlug de winkel uit en renden in verschillende richtingen weg. Ik vond thuis een rustig plekje en scheurde de verpakking los. Mijn moeder betrapte me. Met de chocolade nog op mijn gezicht nam ze me mee terug naar het winkeltje. Bij het oversteken van de straat wist ik zeker dat ik levenslang de gevangenis in zou gaan. Al snikkend bood ik de eigenaar mijn verontschuldigingen aan en betaalde ik de chocoladereep met een dubbeltje dat ik van mijn moeder had geleend (en dat ik later moest verdienen). De liefde en discipline van mijn moeder maakten een abrupt en vroegtijdig einde aan mijn criminele levenswandel.
Wij staan allemaal bloot aan verleidingen. Dat gold ook voor de Heiland, maar Hij ‘sloeg er geen acht op’ (LV 20:22). Evenzo wil een verleiding die zijn kop opsteekt niet zeggen dat we er dan maar aan toe moeten geven. Misschien willen we dat wel, maar wij hoeven dat niet. Een sceptische vriendin vroeg eens aan een jonge vrouw, die zich aan de wet van kuisheid wilde houden, hoe het mogelijk was dat ze nog nooit ‘met iemand naar bed was geweest’. ‘Wil je dat niet graag?’ vroeg de vriendin. De jonge vrouw dacht: ‘Dat is een intrigerende vraag, omdat het daar helemaal niet om gaat. (…) Iets graag willen is niet bepaald een goed richtsnoer voor moreel gedrag.’7
Sommige verleidingen zijn extra gevaarlijk door het mogelijke of feitelijke verslavende karakter ervan. Ik ben dankbaar dat de kerk steeds meer mensen verschillende soorten therapeutische hulp kan bieden om verslavingen te voorkomen of ermee te breken. Maar ook al kan therapie iemands wil sterker maken, zij kan er nooit voor in de plaats komen. Er komt altijd discipline bij kijken — morele discipline gebaseerd op geloof in God de Vader en de Zoon en wat Zij met ons kunnen bereiken door de verzoenende genade van Jezus Christus. Met de woorden van Petrus: ‘De Here [weet] de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen’ (2 Petrus 2:9).
Wij kunnen er niet van uitgaan dat de toekomst als het verleden zal zijn — dat dingen en systemen waarop wij onze economie, politiek en samenleving hebben gebaseerd, zullen blijven zoals ze waren. Wellicht zal onze morele discipline, als wij die ontwikkelen, een goede invloed hebben en anderen inspireren om dezelfde koers te volgen. Zo kunnen wij toekomstige trends en gebeurtenissen mogelijk beïnvloeden. In elk geval zal morele discipline ons immens helpen om met de druk en uitdagingen van een uiteenvallende samenleving om te gaan.
Wij hebben weloverwogen en geïnspireerde toespraken gehoord in deze conferentie. Straks zal president Thomas S. Monson nog afsluitende woorden van raad geven. Als wij onder gebed overdenken wat wij hebben geleerd en opnieuw hebben geleerd, geloof ik dat de Geest meer licht zal werpen op die dingen die specifiek voor eenieder van ons van toepassing zijn. Wij zullen worden gesterkt in de morele discipline om oprecht voor de Heer te wandelen en één met Hem en de Vader te zijn.
Ik getuig met mijn medebroeders en met u, broeders en zusters, dat God onze Vader is en dat zijn Zoon, Jezus, onze Verlosser is. Hun wet is onveranderlijk; hun waarheid is eeuwigdurend; en hun liefde is oneindig. In de naam van Jezus Christus. Amen.