De liefde en de wet
Gods liefde overstijgt zijn wetten en geboden van God niet, evenmin als de werking van Gods wetten en geboden afdoet aan het doel en de werking van Gods liefde.
Ik kreeg het gevoel dat ik vandaag moet spreken over Gods liefde en Gods geboden. Mijn boodschap is dat Gods universele en volmaakte liefde tot uiting komt in alle zegeningen van zijn evangelieplan, en dat zijn voortreffelijkste zegeningen voorbehouden zijn aan hen die zijn wetten gehoorzamen.1 Dit zijn eeuwige beginselen die ouders in hun liefde voor en opvoeding van hun kinderen tot leidraad zouden moeten nemen.
I.
Ik begin met vier voorbeelden die aangeven dat mensen de liefde en de wet soms verwarren.
-
Een jongvolwassene die met iemand samenwoont zegt tegen de bedroefde ouders: ‘Als jullie echt van me hielden, zouden jullie mij en mijn partner net zo aanvaarden als jullie je getrouwde kinderen aanvaarden.’
-
Een jongere reageert op ouderlijke regels of weerstand met de uitspraak: ‘Als je echt van me hield, zou je me niet dwingen.’
In deze voorbeelden beweert iemand die een gebod overtreedt dat ouderlijke liefde voorrang moet krijgen boven goddelijke wetten en geboden, en de leringen van ouders.
Uit de volgende twee voorbeelden blijkt de heersende verwarring over de werking van Gods liefde.
-
Iemand verwerpt de leerstelling dat een echtpaar voor de eeuwigheid gehuwd moet zijn om in het hiernamaals een gezin te hebben, en zegt: ‘Ik geloof niet dat een God die echt van ons houdt man en vrouw zo van elkaar zou scheiden.’
-
Iemand beweert dat hij zijn geloof heeft verloren doordat God het lijden van een persoon of een ras toelaat, en concludeert: ‘Als er een God bestond die ons liefhad, zou Hij niet toestaan dat dit gebeurde.’
Die mensen geloven niet in eeuwige wetten omdat ze die niet vinden stroken met hun denkbeelden over hoe Gods liefde werkt. Mensen die dit standpunt innemen, begrijpen de aard van Gods liefde of het doel van zijn wetten en geboden niet. Gods liefde overstijgt de wetten en geboden van God niet, evenmin als de werking van Gods wetten en geboden afdoet aan het doel en de werking van Gods liefde. Dat zou ook moeten gelden voor ouderlijke liefde en regels.
II.
Denk eerst eens aan de liefde van God, vanochtend zo betekenisvol uitgelegd door president Uchtdorf. ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’ vroeg de apostel Paulus. Geen benauwdheid; geen vervolging; geen gevaar of het zwaard’ (zie Romeinen 8:35). ‘Want ik ben verzekerd,’ besluit hij, ‘dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, (…) noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods’ (vss. 38–39).
Er is geen groter bewijs van de oneindige kracht van Gods volmaakte liefde dan wat de apostel Johannes heeft verklaard: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft’ (Johannes 3:16). Een andere apostel schreef dat God ‘zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft’ (Romeinen 8:32). Bedenk eens hoeveel verdriet het onze hemelse Vader moet hebben gedaan om zijn Zoon te sturen en te zien hoe onbevattelijk veel die moest lijden voor onze zonden. Dat is het grootste bewijs van zijn liefde voor ieder van ons!
Gods liefde voor zijn kinderen is een eeuwige waarde, maar waarom heeft Hij ons zo lief, en waarom verlangen wij naar die liefde? Het antwoord heeft alles te maken met het verband tussen de liefde Gods en de wetten Gods.
Sommigen lijken Gods liefde op prijs te stellen omdat ze hopen dat zijn liefde zó groot en onvoorwaardelijk is dat die hen genadig zal verschonen van gehoorzaamheid aan zijn wetten. Maar wie Gods plan voor zijn kinderen begrijpen, weten dat Gods wetten onveranderlijk zijn, wat nog een groot bewijs is van de liefde die Hij voor zijn kinderen heeft. Barmhartigheid kan de gerechtigheid niet beroven.2 Zij die barmhartigheid ontvangen zijn ‘zij die het verbond bewaard hebben en het gebod onderhouden hebben’ (LV 54:6).
Wij lezen in de Bijbel en hedendaagse Schriftuur keer op keer van Gods toorn over de goddelozen3 en hoe Hij in zijn verbolgenheid4 optreedt tegen hen die zijn wetten overtreden. In welk opzicht zijn toorn en verbolgenheid een bewijs van zijn liefde? Joseph Smith heeft gezegd dat God ‘wetten heeft ingesteld waardoor [de geesten die Hij de wereld in zou sturen] het voorrecht konden krijgen om vooruitgang te maken, net als Hij.’5 Gods liefde is zo volmaakt dat Hij in liefde van ons eist dat wij zijn geboden onderhouden, omdat Hij weet dat wij alleen door gehoorzaamheid aan zijn wetten volmaakt kunnen worden zoals Hij. Daarom zijn Gods toorn en verbolgenheid niet in tegenspraak met zijn liefde, maar zijn ze een bewijs ervan. Iedere ouder weet dat je een kind volledig lief kunt hebben en tegelijkertijd boos en teleurgesteld kunt zijn vanwege het zelfbelemmerende gedrag van dat kind.
Gods liefde is zo universeel dat Hij met zijn volmaakte plan vele gaven aan zijn kinderen geeft, zelfs aan hen die zijn wetten niet gehoorzamen. Het sterfelijk leven is een van die gaven, gegeven aan ieder die zich daarvoor in de oorlog in de hemel heeft gekwalificeerd.6 Een andere onvoorwaardelijke gave is de opstanding voor alle mensen: ‘Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Korintiërs 15:22). Er zijn nog veel meer aardse gaven die niet afhankelijk zijn van onze individuele gehoorzaamheid aan de wet. Zoals Jezus heeft gezegd: ‘Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Matteüs 5.45).
Als we maar luisteren, kunnen we Gods liefde kennen en voelen, zelfs als we ongehoorzaam zijn. Onlangs beschreef een vrouw die kort daarvoor weer actief was geworden in de kerk dit als volgt in een toespraak in de avondmaalsdienst: ‘Hij stond altijd voor me klaar, zelfs als ik Hem verwierp. Hij heeft me altijd geleid en getroost met zijn liefdevolle barmhartigheden, maar ik [was] te boos om de voorvallen en gevoelens als dusdanig te herkennen en te aanvaarden.’7
III.
Gods voortreffelijkste zegeningen zijn duidelijk afhankelijk van gehoorzaamheid aan Gods wetten en geboden. De belangrijkste lering dienaangaande komt uit hedendaagse openbaring:
‘Er is een wet vóór de grondlegging dezer wereld onherroepelijk in de hemel afgekondigd, waarop alle zegeningen zijn gegrond —
‘en wanneer wij enige zegening van God ontvangen, is het door gehoorzaamheid aan die wet waarop zij is gegrond’ (LV 130:20–21).
Dit grote beginsel doet ons inzien waarom veel dingen zo zijn, zoals het evenwicht dat tussen gerechtigheid en barmhartigheid bestaat door de verzoening. Het legt ook uit waarom God niet voorkomt dat zijn kinderen hun keuzevrijheid gebruiken. Keuzevrijheid — het vermogen om te kiezen — is een fundamenteel onderdeel van het evangelieplan, dat ons leven op aarde mogelijk maakt. God komt niet tussenbeide om de gevolgen van iemands keuzen op te heffen, zodat het welzijn van anderen wordt gewaarborgd — zelfs al doden, verwonden of onderdrukken mensen elkaar. Daarmee zou Hij immers zijn plan voor onze eeuwige vooruitgang tenietdoen.8 Hij zegent ons om de gevolgen van andermans keuzen te doorstaan, maar Hij verhindert die keuzen niet.9
Als iemand de leringen van Jezus begrijpt, kan hij of zij redelijkerwijs niet tot de conclusie komen dat onze liefdevolle hemelse Vader of zijn goddelijke Zoon gelooft dat hun liefde hun geboden overstijgt. Denk eens na over deze voorbeelden.
Toen Jezus aan zijn bediening begon, was zijn eerste boodschap er een van bekering.10
Toen Hij liefdevol en barmhartig de overspelige vrouw niet veroordeelde, zei Hij niettemin tegen haar: ‘Ga heen, zondig van nu af niet meer!’ (Johannes 8:11.)
Jezus heeft verklaard: ‘Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is’ (Matteüs 7:21).
De werking van Gods geboden en wetten veranderen niet om tegemoet te kunnen komen aan trendy gedrag of heersende verlangens. Als iemand meent dat goddelijke of ouderlijke liefde iemand vrijstelt van gehoorzaamheid aan de wet, begrijpt hij of zij ofwel de liefde ofwel de wet niet. De Heer heeft verklaard: ‘Hetgeen een wet schendt en zich niet aan de wet houdt, maar zichzelf tot wet wil worden, en in de zonde wil verblijven, en er geheel in verblijft, kan niet door de wet worden geheiligd, noch door barmhartigheid, gerechtigheid, of het oordeel. Daarom moeten zij nog vuil blijven’ (LV 88:35).
We lezen in hedendaagse openbaring: ‘Alle koninkrijken is een wet gegeven’ (LV 88:36). Bijvoorbeeld:
‘Want wie niet in staat is zich aan de wet van een celestiaal koninkrijk te houden, kan geen celestiale heerlijkheid verdragen.
‘En wie niet in staat is zich aan de wet van een terrestriaal koninkrijk te houden, kan geen terrestriale heerlijkheid verdragen.
‘En wie niet in staat is zich aan de wet van een telestiaal koninkrijk te houden, kan geen telestiale heerlijkheid verdragen’ (LV 88:22–24).
Met andere woorden, het koninkrijk van heerlijkheid waaraan wij bij het laatste oordeel worden toegewezen, wordt niet bepaald door liefde, maar door de wet die God in zijn plan heeft ingesteld om ons in aanmerking te laten komen voor het eeuwige leven, grootste van alle gaven Gods’ (LV 14:7).
IV.
Ouders hebben in hun wisselwerking met en onderwijs aan hun kinderen veel gelegenheden om die beginselen toe te passen. Bijvoorbeeld wanneer ouders hun kinderen voorzien van aardse gaven. Net zoals God zijn kinderen op aarde gaven schenkt zonder daarvoor gehoorzaamheid aan zijn wetten te eisen, geven ouders hun kinderen veel — zoals onderdak en voedsel — ook al voldoen de kinderen niet volledig aan alle ouderlijke regels. Maar als ouders het voorbeeld volgen van een alwijze en liefdevolle hemelse Vader die zijn kinderen wetten en geboden heeft opgelegd om hun welzijn te waarborgen, maken ook zij sommige ouderlijke gaven afhankelijk van gehoorzaamheid.
Als ouders een opstandig kind hebben — zoals een tiener die alcohol of drugs gebruikt — staan ze voor een ernstig dilemma. Vereist de ouderlijke liefde dat ze het gebruik van die middelen in hun huis toestaan, of vereisen de burgerlijke wet, de ernst van het gedrag of de belangen van de andere kinderen in het gezin dat dit verboden wordt?
Een nog ernstiger vraag is de volgende: als een volwassen kind met iemand gaat samenwonen, vereist de ernst van buitenechtelijke seks dan dat de ouders alle contact met dat kind verbreken om hun volledige afkeuring te laten blijken, of vereist de ouderlijke liefde dat het samenwonen wordt genegeerd? Ik heb beide uitersten gezien, en ik denk dat beide ongepast zijn.
Waar trekken ouders de grens? Dat is een kwestie van ouderlijke wijsheid gebaseerd op de inspiratie van de Heer. Er is geen enkel aspect van het ouderschap waarin we hemelse leiding meer behoeven of kunnen ontvangen dan bij beslissingen omtrent de opvoeding van kinderen en het besturen van het gezin. Dit zijn beslissingen van eeuwig belang.
Ouders dienen in hun worsteling met deze problemen te denken aan de lering van de Heer dat we de negenennegentig achterlaten en de wildernis ingaan om het verloren schaap te redden.11 President Monson heeft opgeroepen tot een liefdevolle kruistocht om onze broeders en zusters die ronddolen in de wildernis te redden van onverschilligheid en onwetendheid.12 Die leringen vereisen blijvende, liefdevolle zorg, wat ongetwijfeld betekent dat we liefdevol met hen blijven omgaan.
Ouders dienen ook aan de veelvuldige lering van de Heer te denken dat ‘wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here’ (Hebreeën 12:6).13 In zijn conferentietoespraak over liefde en verdraagzaamheid heeft ouderling Nelson gezegd dat ‘ware liefde voor de zondaar een moedige confrontatie noodzakelijk kan maken — maar geen berusting! Ware liefde ondersteunt geen zelfvernietigend gedrag.’14
Waar de grens ook wordt getrokken tussen de macht van de liefde en de toepassing van de wet — als er geboden worden overtreden, heeft dat onvermijdelijk zijn uitwerking op liefdevolle gezinsbanden. Jezus heeft gezegd:
‘Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? Neen, zeg Ik u, veeleer verdeeldheid.
‘Want van nu aan zullen vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie.
‘Zij zullen verdeeld zijn, vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder’ (Lucas 12:51–53).
Deze ernstige lering herinnert ons eraan dat als gezinsleden er niet eensgezind naar streven om Gods geboden te onderhouden, er verdeeldheid zal heersen. Wij doen al wat wij kunnen om de gezinsbanden niet te schaden, maar soms gebeurt dat toch, ondanks al onze pogingen om dat te voorkomen.
De spanningen die afdwalende dierbaren met zich meebrengen, zullen afbreuk doen aan ons geluk, maar ze behoren geen afbreuk te doen aan onze liefde voor elkaar, noch aan onze geduldige inspanningen om weer eensgezind te worden in ons begrip van Gods liefde en Gods wetten.
Ik getuig van de waarheid van deze zaken, die deel uitmaken van het heilsplan en de leer van Christus, van wie ik getuig. In de naam van Jezus Christus. Amen.