2019
Op Ian wachten
Juni 2019


Op Ian wachten

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Ian.

‘We vinden het fijn in het jeugdwerk en zijn blij dat jij er ook bent’ (Children’s Songbook, 256).

Waiting for Ian

Toen Ian wakker werd, hoorde hij zijn moeder zingen. Ze zong ‘Ik voel uw liefde, Heer.’ Dat was Ians favoriete jeugdwerkliedje! Hij begon met haar mee te zingen.

‘Je bent wakker!’ zei ze. Ze lachte en had tranen in haar ogen. Ians vader zat naast haar. Hij keek ook blij.

‘Ik heb elke dag je lievelingsliedjes voor je gezongen’, zei mama.

Ian lachte ook, maar zijn hoofd deed pijn. Eigenlijk deed zijn hele lichaam pijn, vooral zijn been.

Hij keek om zich heen. Hij was niet thuis. Hij lag in een metalen bed in een onbekende kamer. Toen zag hij een verpleegster en om zich heen nog meer bedden. Dit moet wel een ziekenhuis zijn, dacht hij.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.

Mama keek verdrietig. ‘Je hebt een ernstig ongeluk gehad. Er is een metalen hek op je gevallen. Je ligt al twee weken in het ziekenhuis, maar het komt allemaal goed.’

Twee weken! Wauw, dat is wel lang slapen, dacht Ian. Het laatste wat hij zich herinnerde, was dat hij in de kerk was om voor de jeugdwerkpresentatie te oefenen.

O nee! De presentatie!

‘Heb ik de avondmaalspresentatie gemist?’ vroeg Ian. Hij had er al zo lang naar uitgekeken! Hij zong graag met zijn vrienden.

Mama glimlachte en schudde haar hoofd. ‘Nee, je hebt het niet gemist. De wijk heeft besloten het uit te stellen totdat jij wakker was, zodat je nog mee kunt doen.

‘Echt waar?’

‘Echt,’ zei papa, ‘alle jeugdwerkkinderen vroegen de bisschop of ze op jou mochten wachten. Ze wilden dat je erbij kon zijn. Ze wisten hoe je er dit jaar naar uitgezien had.’

Ian was blij dat hij toch nog aan de jeugdwerkpresentatie mee kon doen. Maar eerst moest hij beter worden. En dat duurde lang. Hij moest nog een poos in het ziekenhuis blijven. En toen hij tenslotte thuis kwam, kon hij nog niet lopen of spelen.

Maar hij kreeg wel vriendjes op bezoek. Ian vroeg hun naar school en de kerk. En zij vroegen hem wanneer hij terugkwam.

‘Pas als mijn been beter is’, zei hij dan. ‘Ik kan nog niet lopen.’

Het werd november en Ian werd langzaamaan beter. Op een dag vroegen zijn vrienden hem om samen naar een film te komen kijken. Ians vader en moeder brachten en haalden hem.

‘Doet je been nog pijn?’ vroeg Chaís.

‘Ja’, zei Ian. ‘Maar het gaat elke dag wat beter.’

‘Kun je al lopen?’ vroeg Chaís.

‘Dat weet ik niet’, zei Ian.

‘Kom, laten we het proberen’, zei Chaís. Ze hielp bij het opstaan. Ian zette zijn voet voorzichtig neer. Hij bracht zijn lichaam naar voren. Hij stond nog steeds! Het was zijn eerste stapje na ruim een maand! Iedereen klapte.

‘Nu kun je weer naar de kerk!’ zei Chaís.

En ze had gelijk. Binnen een paar weken had Ian geen pijn in zijn been meer. De dokters haalden het gips eraf en deden er een brace om. De volgende zondag was het tijd voor de jeugdwerkpresentatie.

Tijdens de avondmaalsdienst wandelde Ian met zijn vrienden naar het podium van de kapel. Hij stond rechtop en lachte naar zijn vader en moeder. Bij de liedjes zong hij uit volle borst. En toen hij aan de beurt was, stond hij bij de microfoon en gaf zijn getuigenis. Hij was dankbaar voor zijn jeugdwerkvrienden. En hij was blij dat hij toch nog aan de jeugdwerkpresentatie mee kon doen.