Hoe familiegeschiedenis ons hart en verstand verandert
Door onze familiegeschiedenis uit te zoeken en tempelverordeningen voor onze voorouders te verrichten, zien we de onmetelijkheid, maar ook het persoonlijke karakter van Gods plan.
Jarenlang moest ik telkens als ik naar de tempel ging aan mijn betovergrootmoeder Hannah Mariah Eagles Harris (1817–1888) denken, maar niet omdat ik tempelwerk voor haar moest verrichten.
Mariah (zo wilde ze genoemd worden) is een van de redenen waarom mijn gezin lid van de kerk is. Ze liet zich in 1840 in Engeland dopen, ontving in Nauvoo (Illinois, VS) haar begiftiging, werd in Winter Quarters (Nebraska) aan haar man verzegeld, en stierf in Utah. In de tempel moest ik niet denken aan de verordeningen die voor haar verricht moesten worden, maar aan hoe die verordeningen ons voor tijd en alle eeuwigheid aan elkaar verbonden.
Als kind groeide ik op in dezelfde plaats waar zij gewoond had en later bezocht ik Winter Quarters, Nauvoo en het kleine Engelse dorpje waar ze geboren was. Ik was onder de indruk van de grote afstand die ze afgelegd had en van de grote verschillen tussen haar leven en dat van mij.
Ondanks die verschillen in tijd en omstandigheden voel ik me toch met mijn betovergrootmoeder verbonden, zowel door het verzegelingsverbond als door mijn kennis van haar leven. Die band is de reden waarom we familiegeschiedenis en tempelwerk voor de doden doen.
Door familiehistorisch onderzoek te doen, leren we over de onmetelijkheid en omvang van Gods schepping en wordt de persoonlijke en barmhartige reikwijdte van de verzoening van Christus onderstreept.
Meer liefde dankzij familiegeschiedenis
De Heer heeft gezegd dat hoewel de werelden die Hij voor zijn kinderen geschapen heeft ‘voor de mens ontelbaar [zijn], alle dingen [bij Mij] zijn geteld, want ze zijn de mijne en Ik ken ze’ (Mozes 1:35). Familiegeschiedenis en tempelwerk bieden ons de gelegenheid om tot het heilswerk van Jezus Christus bij te dragen.1 Als we dat doen, ontwikkelen we liefde en barmhartigheid voor onze familieleden, buren en iedereen die we tegenkomen, want ze zijn allen onze broeders en zusters.2
Als we met onze eigen voorouders bezig zijn, zien we de omvang van het plan en de schepping van onze hemelse Vader in. De Heer schiep een plek waar we beproefd konden worden en geloof konden ontwikkelen, maar omdat zeer weinigen de kans hebben om de volheid van Gods verbonden in dit leven te ontvangen, herinnert plaatsvervangend werk ons eraan dat de Heer al zijn kinderen liefheeft en een weg bereid heeft, zodat iedereen ervoor kan kiezen om de volledige zegeningen van het evangelie ongeacht zijn omstandigheden in dit leven te aanvaarden (zie 2 Nephi 26:20–28, 32–33).
Daarnaast wordt ons uit het leven van onze voorouders duidelijk dat het leven niet altijd makkelijk is, dat er in deze gevallen wereld teleurstelling en ongelijkheid is. Maar als we meer over hun leven te weten komen en plaatsvervangend werk voor hen doen, worden we er ook aan herinnerd dat niemand zich buiten het bereik van de liefde van God bevindt (zie Romeinen 8:38–39).
Mijn betovergrootmoeder Mariah putte uit die waarheid kracht toen die voor het eerst tot haar gepredikt werd. Toen de eerste plaatsvervangende dopen in 1840–1841 in de Mississippi en in de nog niet voltooide Nauvootempel plaatsvonden, greep ze de kans om zich voor haar overleden zus te laten dopen, die gestorven was vóór de zendelingen in Engeland aankwamen.3 Hoewel ik Mariah nooit ontmoet heb, deel ik haar liefde voor broers en zussen en de kennis dat die liefde dankzij tempelverbonden na de dood kan blijven bestaan. Doordat ik dat over haar te weten ben gekomen, voel ik ook liefde voor haar.
Het is niet verwonderlijk dat de profeet Joseph Smith haast overweldigd werd door de mooie en barmhartige leer van de verlossing voor de doden, die hij de ‘heerlijkste aller onderwerpen in verband met het eeuwigdurend evangelie’ (LV 128:17) noemde: ‘Laten de bergen van vreugde juichen, en al gij valleien het uitroepen; en al gij zeeën en al het droge land de wonderen van uw eeuwige Koning verhalen! En gij, rivieren en stroompjes en beken, stroomt voort met blijdschap. Laten de wouden en alle bomen des velds de Heer loven; en gij vaste rotsen, weent van vreugde! En laten de zon, de maan en de morgensterren tezamen zingen, en laten alle zonen van God van vreugde juichen! En laten de eeuwige scheppingen zijn naam verkondigen tot in alle eeuwigheid!’ (LV 128:23).4
Net als Mariah, die zich enthousiast voor haar zus liet dopen, waren de andere eerste heiligen ook vervuld van vreugde. Een van hen, Sally Carlisle, schreef: ‘Wat is het magnifiek dat we geloven en […] ons nu voor al onze overleden vrienden kunnen laten dopen en ze kunnen redden voor zover hun gegevens ons bekend zijn.’5
Voor allen — en voor die ene
U merkt dat de onmetelijkheid van familiegeschiedenis door het persoonlijke aspect getemperd wordt. We komen niet alleen de grootheid maar ook de diepte van de liefde van de Heer te weten, want hij geeft om het individu. De Heer die het vallen van een mus opmerkt en het ene verloren schaap zoekt (zie Mattheüs 10:29; Lukas 15:4), verlost ons niet en masse, maar een voor een, net zoals hij de mensen tijdens zijn aardse bediening hielp en het volk bij de tempel in het land Overvloed zegende (zie 3 Nephi 17).
Op dezelfde manier leerde de Heer de eerste heiligen een uiterst nauwkeurige maatstaf voor het bijhouden van het plaatsvervangend werk van ieder persoon (zie LV 128:1–5, 24). Bijgevolg zoeken we nauwgezet naar onze individuele voorouders, niet slechts naar catalogi met namen. Door dit werk vangen we een glimp van Gods barmhartigheid, mededogen, en de waarde van iedere ziel op.
Als we te weten komen wat onze voorouders hebben meegemaakt, leren we bovendien onze voorouders lief te hebben, ongeacht hun tekortkomingen en gebreken. Doordat we weten hoe de onbestendigheden van het leven de keuzes van onze voorouders beïnvloedden, voelen we medeleven voor hen. Dat proces helpt ons ons om diezelfde liefde voor de levenden te ontwikkelen, zowel in ons gezin als voor al Gods kinderen. Als we begrijpen dat alle mensen, zelfs de meerderheid die op aarde leefde zonder een kans om verbonden te sluiten en verordeningen te ontvangen, kinderen van hemelse Ouders zijn, leren we waarderen dat het leven een beproeving van geloof en standvastigheid is voor iedereen die ooit geleefd heeft, ‘naar zijn gebruik van het licht dat [God] hem geeft’.6
De zuiverende invloed van familiehistorisch werk kan ons eigen vermogen om lief te hebben, stimuleren. Als we mensen die lang geleden gestorven zijn en die heel anders leefden dan wij leren liefhebben, zullen we dan niet beseffen hoe liefdevol en barmhartig God jegens ons is? En kunnen we dan onze familieleden en naasten niet liefhebben en hun tekortkomingen door de vingers zien?
Als anderen de enige foto van mijn betovergrootmoeder Mariah zien, zeggen ze vaak dat ze er hard en onaangenaam uitziet. Ik verdedig haar altijd onmiddellijk omdat ik haar ken. Ik ken de vrouw die als jong meisje en later als moeder met kleine kinderen langs de rivier de Severn wandelde. Ik ken de vrouw die de oceaan overstak en tijdens de reis haar vierde kind het leven schonk. Ik ken de vrouw die haar man bij het leger zag gaan en bij zijn afwezigheid een baby verloor. Ik ken de vrouw die ruim 1600 kilometer naar een nieuwe woonplaats in de westelijke Amerikaanse woestijn trok. Ik ken de vrouw die werkte, verbonden sloot, op de boerderij leefde en liefhad. En omdat ik haar ken, besef ik een beetje beter hoeveel onze hemelse Ouders van haar en van al hun kinderen houden.
Familiegeschiedenis — de omvang en barmhartige reikwijdte
Familiegeschiedenis draait niet om een computer gebruiken, een oud handschrift lezen of nauwgezet aantekeningen maken. Dat zijn hulpmiddelen en manieren om familiegeschiedenis te doen, maar ze zijn niet de kern van familiegeschiedenis, noch omvatten ze het belang van waarom heiligen der laatste dagen hun voorouders opzoeken. Familiegeschiedenis leert ons in essentie de omvang van de schepping en verlossing, en herinnert ons tegelijkertijd aan de persoonlijke en barmhartige reikwijdte van de verzoening van Christus.
Onze voorouders uitzoeken kan een vergelijkbaar effect op ons hart en ons verstand hebben als we beseffen dat al die mensen — ‘ontelbaar als het zand aan de oever der zee (Mozes 1:28) — kinderen van hemelse Ouders zijn, die hen liefhebben en kennen. Het is niet verwonderlijk dat Joseph de ingang tot het celestiale koninkrijk beschreef als een poort van ‘bovenaardse schoonheid’ (LV 137:2), want wat kan er mooier zijn dan gered zijn met de mensen die we kennen en liefhebben, die net als ons door Gods overvloedige en persoonlijke liefde verlost zijn? Ik kijk ernaar uit mijn betovergrootmoeder Mariah aan die poort te zien.