‘Toen [een] man langs het huis van zijn buurman liep, zag hij in het midden van die prachtige tuin één grote, gele paardenbloem staan. […] Waarom trok zijn buurman hem er niet uit? Zag hij hem niet? […] Die ene paardenbloem stoorde [de man] mateloos, en hij wilde er iets tegen doen. Zou hij hem er gewoon uitrukken? Of er onkruidverdelger op spuiten? Misschien kon hij hem ’s nachts ongezien weghalen. Al die gedachten maalden door zijn hoofd terwijl hij naar huis liep. Hij ging naar binnen zonder ook maar een blik op zijn eigen voortuin te werpen, die geel zag van de honderden paardenbloemen. […] Ik snap niet helemaal waarom we wel prima in staat zijn de gebreken van andere mensen op te merken en er een oplossing voor aan te dragen, maar vaak voorbijzien aan die van onszelf.’
President Dieter F. Uchtdorf, tweede raadgever in het Eerste Presidium, ‘Ben ik het Heere?’, Liahona, november 2014, pp. 56, 58.