Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 15: Vestiging in het westen


Hoofdstuk 15

Vestiging in het westen

President Brigham Young heeft gezegd: ‘God heeft me laten zien dat dit de plek is om deze mensen te huisvesten en waar ze voorspoedig zullen zijn. (…) Als de heiligen hier verzamelen en sterk genoeg worden om het land in bezit te nemen, zal God het klimaat matigen en zullen wij hier een stad houwen en een tempel voor de allerhoogste God. Wij zullen onze nederzettingen naar het oosten en het westen, naar het noorden en het zuiden uitbreiden, we zullen honderden dorpen en steden bouwen, en duizenden heiligen zullen uit alle landen ter wereld hierheen komen. Dit zal de grote verzamelplaats van de volken worden’ (JSB).

Leringen van Brigham Young

Het conflict in Illinois en de vlucht van de heiligen westwaarts.

Ik wil niet dat er mensen zijn die denken dat ik iets te maken had met onze trek hier naartoe [naar de Salt Lake Valley], want het was de voorzienigheid van de Allerhoogste, het was de macht van God waardoor de verlossing van dit volk tot stand kwam, ik had zo’n plan nooit kunnen bedenken (DBY, 480).

Ik heb het plan niet bedacht waardoor de Heer de mogelijkheid geschapen heeft om dit volk naar deze bergen te sturen. Joseph heeft de trek al jaren voordat die plaatsvond overwogen, maar hij kon hier niet heen (DBY, 480).

In de tijd van Joseph hebben we urenlang over dit land zitten praten. Joseph heeft vaak gezegd: ‘Zat ik maar met honderd trouwe mannen in de Rocky Mountains, wat zou ik dan gelukkig zijn, en ik zou geen enkele gunst van het gepeupel vragen’ (DBY, 480).

Van 1839 tot 1844 hebben we in Illinois gewoond, en in die tijd zijn [vijanden van de kerk] er opnieuw in geslaagd de geest van vervolging tegen Joseph en de heiligen der laatste dagen aan te wakkeren. Verraad! Verraad! Verraad! riepen ze, en ze noemden ons moordenaars, dieven, leugenaars, echtbrekers en de slechtste mensen op aarde. (…) Ze pakten Joseph en Hyrum op, en om hun veiligheid in Illinois te waarborgen stelde gouverneur Thomas Ford zich namens de staat Illinois garant. Onder het mom ze in veiligheid te brengen, omdat het gepeupel zo woedend en gewelddadig was, werden ze in de gevangenis [in Carthage (Illinois)] gezet. De gouverneur liet ze in handen van het gepeupel, dat de gevangenis binnendrong en ze doodschoot. John Taylor, die vandaag bij ons is, zat ook in de gevangenis, werd ook neergeschoten, en was maanden daarna nog aan bed gekluisterd. Nadat het gepeupel die moorden gepleegd had, kwamen ze naar ons toe en staken onze huizen en ons graan in brand. Toen de broeders het vuur wilden gaan doven, verschool het gepeupel zich achter omheiningen en schoot ze in het nachtelijk donker neer (DBY, 473).

In 1845 heb ik brieven geschreven naar de gouverneurs van alle staten en gebieden in de Unie en ze gevraagd om de heiligen der laatste dagen binnen hun grenzen asiel te verlenen. Dat werd ons in alle gevallen geweigerd, door stilzwijgende minachting of door botte afwijzing. Ze waren het er allemaal over eens dat wij niet binnen de grenzen van hun gebied of staat mochten komen (DBY, 474).

Drie congresleden kwamen in de herfst van 1845 naar Nauvoo en vergaderden met de Twaalf en anderen; zij wilden dat we de Verenigde Staten verlieten. Wij vertelden hun dat we dat zouden doen, omdat we er al lang genoeg gebleven waren; we kwamen overeen dat we de staat Illinois zouden verlaten vanwege dat godsdienstige vooroordeel tegen ons waardoor we daar niet langer in vrede konden verblijven. Die mannen zeiden dat de mensen bevooroordeeld waren. Stephen A. Douglas, een van de drie, kende ons. Hij zei: ‘Ik ken u, ik ken Joseph Smith; het was een goed mens, en deze mensen zijn goede mensen; maar de vooroordelen van de (…) goddelozen zijn zodanig,’ zei hij, ‘dat u, heren, hier niet in vrede kunt blijven wonen’. We kwamen overeen dat we zouden vertrekken. In februari 1846 verlieten we Nauvoo (DBY, 473).

Ik stak met mijn broeders de Mississippi over, op weg hier naartoe, in die tijd niet wetend waar we naartoe moesten, maar met een sterk geloof dat de Heer een goede plek in de bergen voor ons bereid had en dat Hij ons er rechtstreeks naartoe zou leiden (DBY, 482).

Aan alle kanten werden we bedreigd door de wrede vervolgingen van onze aartsvijanden; honderden gezinnen die uit hun huizen verdreven waren en gedwongen waren al hun bezittingen achter te laten, zwierven als bannelingen in de grootste armoede rond (DBY, 482).

We trokken weg, niet wetend waar naartoe; het was alleen onze bedoeling om buiten het bereik van onze vijanden te komen. We hadden geen huizen, behalve onze wagens en tenten, geen voorraad levensmiddelen en kleding; maar we moesten in onze dagelijkse behoeften voorzien door onze gezinnen achter te laten in veilige, afgelegen gebieden en bij onze vijanden te gaan werken (DBY, 478).

We reisden naar het westen, hielden af en toe ergens halt, bouwden nederzettingen waar we [tijdelijk] de ongelukkigen achterlieten die niet met de groep verder konden trekken (DBY 474).

Rekrutering en mars van het Mormoons Bataljon.

Toen we ons temidden van indianen bevonden, die ons, naar men zei, vijandig gezind waren, werden vijfhonderd mannen naar Mexico geroepen om daar te vechten [in de Mexicaanse oorlog, 1846–1848] (DBY, 476).

Zelf legde ik, met een aantal van mijn broeders, ongeveer tweehonderd kilometer langs verschillende wegen af. We hielden halt bij elk klein kamp en gebruikten onze invloed om vrijwilligers te krijgen, en op de afgesproken dag [16 juli 1846 in Council Bluffs (Iowa)] hadden we het benodigde aantal bij elkaar; en dat alles was bereikt in ongeveer twintig dagen nadat de oproep was gedaan (DBY, 479).

Het bataljon begon de mars vanaf Fort Leavenworth via Santa Fe over een hete en moeilijke route, en vestigde zich in het zuiden van Californië, tot vreugde van alle officiers en trouwe manschappen. Op het moment dat zij daar aankwamen, bevond generaal [Stephen W.] Kearny zich in een moeilijke positie, en kolonel P. St. George [de nieuwe aanvoerder van het bataljon] ging hem met het bataljon assisteren, en zei tegen hem: ‘Nu hebben we de jongens hier die zorgen dat het allemaal goed komt.’ De jongens van dat bataljon hebben hun plicht trouw vervuld. Als ik aan die kleine groep mannen denk, komen er altijd gedachten in me op als: ‘God zegene hen voor altijd en eeuwig.’ We hebben dat alles gedaan om de regering onze trouw te bewijzen (DBY, 477).

Ons bataljon ging naar het front, niet in comfortabele hutten op stoomboten, en ook niet voor een paar maanden, maar meer dan driehonderd kilometer te voet door ruwe woestijnen en over dorre vlakten. Ze leden alle mogelijke ontberingen en keerden pas na twee jaar bij hun gezin terug. Aldus was onze bevrijding opnieuw beïnvloed door de tussenkomst van de Alwetende die het einde weet vanaf het begin (DBY, 479).

Onder (…) moeilijke omstandigheden werd ons gevraagd om uit onze kampen vijfhonderd van de meest bekwame mannen af te staan waarbij de ouderen, de jongeren en de vrouwen aan de zorg en steun van de rest werden toevertrouwd (DBY, 487).

De achtergeblevenen werkten hard om in de wildernis in onze behoeften te voorzien. We moesten onze eigen leerkrachten betalen, ons eigen brood en onze eigen kleding verdienen of het anders zonder doen: we hadden geen keuze (DBY, 476).

Het ‘kamp van de armen’ werd door de genade van de Heer in stand gehouden.

Er bleef een aantal van de armsten, zieken en bejaarden achter, die opnieuw leden onder het geweld van het gepeupel; zij werden gegeseld en geslagen, en hun huizen werden in brand gestoken (DBY, 473–474).

Deze leden van de kerk die langs de route [aan de oever van de rivier boven Montrose (Iowa)] bleven wachten, hadden te kampen met armoede en ellende. Eens, zo werd mij verteld, zouden ze van honger zijn omgekomen als de Heer hun geen kwartels gestuurd had. Deze vogels vlogen tegen hun wagens op en doodden of verdoofden zichzelf, en de broeders en zusters raapten ze op waardoor ze dagenlang voedsel hadden, totdat ze verder de wildernis introkken. [Brigham Young stuurde reddingsploegen om deze heiligen te herenigen met familieleden en vrienden in kampen verderop langs de route.] (DBY, 474.)

In 1847 ging de groep van Brigham Young voor op weg naar de Salt Lake Valley.

Soms volgden we de paden van indianen, soms bepaalden we onze koers door middel van het kompas; toen we de Missouri-rivier achter ons lieten, volgden we de Platte River. Op sommige plaatsen doodden we talloze ratelslangen; en we legden wegen aan en bouwden bruggen tot onze rug pijn deed. Waar we geen brug over de rivier konden bouwen, brachten we de mensen per pont over (DBY, 480).

Toen we de heer Bridger [eigenaar van Fort Bridger (Wyoming)] ontmoetten op de Big Sandy River [op 28 juni 1847], zei hij: ‘Meneer Young, ik zou er duizend dollar voor overhebben als ik wist dat er [in deze bergen] een sprietje graan kon groeien.’ Toen zei ik: ‘Als u anderhalf jaar geduld heeft, zal ik u er hele velden van laten zien.’ Zei ik dat omdat ik dat wist? Nee, het kwam door mijn geloof; maar we hadden niets dat ons kon bemoedigen – door verstandelijke overwegingen en alles wat we over dit land te weten konden komen, door de onvruchtbaarheid, de koude en de vorst – om te geloven dat we hier ooit iets zouden kunnen telen. (…) We geloofden dat we graan konden telen; stak daar iets kwaads in? Zeker niet. Wat zou er van ons geworden zijn als we geen geloof hadden gehad? We zouden in ongeloof zijn ondergegaan, alle mogelijkheden voor ons levensonderhoud hebben uitgesloten en nooit iets tot stand hebben gebracht (DBY, 481).

[Op 30 juni 1847,] toen de pioniersgroep de Green River bereikte [ongeveer honderd kilometer ten oosten van de Great Salt Lake Valley], ontmoetten we Samuel Brannan met een paar anderen uit [San Francisco] Californië, en die wilden dat we daarheen gingen. Ik merkte op: ‘Gaan we naar Californië, dan zullen we daar niet langer dan vijf jaar kunnen blijven; maar blijven we in de bergen dan zullen we onze eigen aardappels kunnen telen en eten; en ik ben van plan hier te blijven.’ We bevinden ons hier op een plek die ons een stevig fundament verschaft, we zijn van plan hier te blijven, en zelfs de hel kan ons daar niet vanaf brengen (DBY, 475).

Ik was met anderen samen uit de canyon gekomen die we Emigration Canyon genoemd hadden; we trokken door de Big en Little Mountains en kwamen ongeveer een kilometer ten zuiden van hier het dal binnen. [Orson Pratt en Erastus Snow kwamen op 21 juli 1847 de Salt Lake Valley binnen; de eerste en grootste groepen arriveerden op 22 juli. De laatste groep met president Brigham Young, die leed aan bergkoorts, kwam het dal op 24 juli binnen.] We namen het in bezit, keken rond en sloegen ten slotte ons kamp op tussen de twee uitlopers van de City Creek, waarvan de ene zuidwaarts en de andere westwaarts stroomde. We hebben onze vlag geplant op de grond waar de tempel zou komen en op het hoger gelegen terrein; daar sloegen we ons kamp op en besloten dat we ons daar zouden vestigen (DBY, 474).

Door geloof in God zijn de heiligen hun moeilijkheden in het westen te boven gekomen.

Toen we hier aankwamen, troffen we een paar (…) indianen aan, een paar wolven en konijnen en talloze sprinkhanen; maar er was geen enkele groene boom of fruitboom, geen groene weide te bekennen, behalve een paar populieren en wilgen aan de oever van de City Creek. Toen we hier aankwamen, hadden we over een afstand van ongeveer tweeduizend kilometer al onze voorraden meegezeuld. Toen we ons huis verlieten, hadden we alles meegenomen wat het gepeupel had overgelaten van onze paarden, ossen en kalveren, en sommige vrouwen hadden hun eigen span meegenomen. In plaats van de ongeveer 150 kilo meel waarmee ze bij de Missouri-rivier begonnen waren, had nog niet de helft er de helft van over. We moesten onze zaden, landbouw-werktuigen, kasten, tafels, banken, piano’s, grote spiegels, fauteuils, vloerkleden, mooie spaden, tangen en ander mooi meubilair, bakovens enzovoort meenemen, haastig en wanordelijk opgestapeld, met daarbij een aantal vrouwen en kinderen, afgetobde paarden en ander vee in abominabele toestand. Zo verplaatsten we ons, en als we onze spullen niet hadden meegebracht, zouden we niets gehad hebben, want er was hier niets (DBY, 480).

De heiligen waren arm toen ze het dal binnenkwamen (DBY, 475).

Ze bemachtigden een paar bokken-, antilopen-, schapen- en bizonhuiden, maakten er beenkappen en mocassins van en sloegen de bizonhuiden om hun schouders. Sommigen hadden dekens en sommigen niet; sommigen hadden hemden, en anderen niet. Iemand vertelde me dat hij voor zichzelf en zijn gezin geen enkel hemd had (DBY, 475–476).

Ik durf te zeggen dat van mijn gezinsleden een op de vier geen schoenen aan zijn voeten had toen we in dit dal aankwamen (DBY, 476).

We hebben geloof; geloof houdt ons in leven; door geloof hebben we deze bergen bereikt. Vaak zeg ik, al zal dat in sommige oren nogal grof klinken, dat we hier naakt en barrevoets zijn aangekomen, en dat is betrekkelijk waar (DBY, 481).

We hebben voor het land gebeden, en het met het water, de lucht en alles wat er zich bevond aan de Heer toegewijd, en de zegen van God rustte op het land, het bracht vrucht voort, en nu geeft het ons het beste graan, fruit en de beste groenten (DBY, 483).

Voordat de heiligen hier kwamen, geloofde, voor zover wij konden natrekken, geen van degenen die door deze bergen heen getrokken zijn, dat er in deze dalen een sprietje graan kon groeien. Wij weten dat maïs en tarwe hier uitbundig groeien, en wij weten dat we een uitstekend gebied hebben waar we vee, paarden en alle andere dieren kunnen fokken die we nodig hebben (DBY, 485).

Nooit is er, vanaf de tijd van Adam tot nu toe, een land geweest dat onze hemelse Vader meer gezegend heeft dan dit; en het zal steeds meer gezegend worden als wij trouw en nederig blijven en God dankbaar zijn voor de tarwe en de maïs, de haver, het fruit, de groenten, het vee en alles wat Hij ons geeft, en als we proberen dat te gebruiken voor de opbouw van zijn koninkrijk op aarde (DBY, 483).

Wij zijn de pioniers van dit land (DBY, 474).

Wij hebben ongeveer op twee na de eerste kranten gedrukt, de eerste boomgaarden geplant, de eerste tarwe geteeld, zo goed als de eerste scholen gesticht en op grote schaal de eerste verbeteringen in het pioniersbestaan aangebracht, van de Mississippi tot aan de Stille Oceaan; en uiteindelijk zijn we hier aangekomen, om, indien mogelijk, bij iedereen uit de buurt te blijven. Wij wilden zover mogelijk uit de buurt van de mensen naar een vreemd land trekken, net als Abraham, opdat we niet steeds met de een of ander in conflict zouden zijn (DBY, 476).

We willen dat buitenstaanders begrijpen dat we hier niet gekomen zijn uit vrije keuze, maar omdat we gedwongen waren ergens heen te gaan en dat dit de beste plaats was die we konden vinden. Het leven hier was voor iedereen onmogelijk, tenzij hij hard werkte en het gevecht met de elementen aanging, maar het was een uitstekende plek om heiligen der laatste dagen te maken, en we zullen hier gezegend worden en het maken tot een hof van Eden; en de almachtige Heer zal zijn heiligen beschermen en ze verdedigen en behoeden als ze zijn wil doen. Mijn enige angst is dat we het niet goed doen; als we het [goed] doen, zullen we zijn als een stad op een berg en zal ons licht niet verborgen blijven (DBY, 474).

Nog maar zeven jaar geleden zijn we uit Nauvoo vertrokken, en nu zijn we klaar voor de bouw van een volgende tempel. Ik kijk met vreugde terug op onze inspanningen. Er zijn hier honderdduizenden mensen die niet dezelfde voorrechten als wij genoten hebben. U vraagt welke voorrechten dat waren? Nou, al onze riskante ondernemingen. Zij hebben niet net als wij het voorrecht gehad te worden beroofd van hun bezittingen en, met de dood voor ogen, omringd te zijn door gepeupel (DBY, 482).

U vraagt of we in deze bergen zullen blijven. Mijn antwoord is bevestigend, zolang wij bereid zijn de wil te doen van God, onze Vader in de hemel. Als wij verkiezen om ons, net als het oude Israël, af te keren van de heilige geboden van de Heer Jezus Christus, en iedereen zijn eigen weg gaat, zullen we verstrooid worden en uiteenvallen, voortgejaagd en vervolgd door onze vijanden totdat we leren de Heer onze God te gedenken en gewillig zijn om in zijn wegen te wandelen (DBY, 483–484).

Velen zullen vragen: ‘Hoelang zullen we hier blijven?’ We blijven hier zolang dat moet. ‘Als we hier vertrekken, worden we dan verdreven?’ Als we dusdanig leven dat we tevreden kunnen zijn en niet onszelf uit ons huis verdrijven, zullen we nooit verjaagd worden. Streef naar de hoogste wijsheid, leer hoe u uw arbeid moet toepassen, bouw goede huizen, vestig mooie boerderijen, plant appel-, peren- en andere fruitbomen die hier zullen gedijen, ook de aalbessen- en frambozenstruiken uit de bergen, leg aardbeienbedden aan, en bouw een prachtige stad op (DBY, 483–484).

Kijk eens naar onze nederzettingen in een gebied met een lengte van duizend kilometer en kijk dan eens naar de weg die we ons gebaand hebben door het bouwen van bruggen en het banen van de wegen over de prairies, bergen en ravijnen. We zijn hier berooid in oude wagens naartoe gekomen en onze vrienden (…) zeiden dat we ‘alle proviand mee [moesten] nemen; want meer kun je niet krijgen! Neem zoveel mogelijk zaad mee, want daar is niets te krijgen!’ Dat hebben we gedaan, en daarbij hebben we nog alle armen verzameld, en de Heer heeft ons in deze dalen neergezet met de belofte dat Hij ons korte tijd zou verbergen totdat Hij zijn toorn en kastijdende hand over de volken had uitgestrekt. Zullen we op de Heer vertrouwen? Zeker! (DBY, 475.)

Door goedgunstige tussenkomst van de hemel zijn we in staat gesteld al die moeilijkheden te overwinnen en nu in de beschutting van de bergen bij elkaar te komen waar niemand ons angst aanjaagt, ver van onze vervolgers, ver van de onrust en de verwarring van het verleden (DBY, 482).

Studiesuggesties

Het conflict in Illinois en de vlucht van de heiligen westwaarts.

  • Aan wie gaf president Young de eer voor het plan om de heiligen naar de Rocky Mountains en de Salt Lake Valley te verhuizen?

  • Welke omstandigheden waren de aanleiding tot de uittocht van de heiligen uit Illinois? Hoe wist president Young waar hij met de heiligen naartoe moest?

Rekrutering en mars van het Mormoons Bataljon.

  • Waarom moedigden de kerkleiders vijfhonderd vrijwilligers aan om zich bij het Mormoons Bataljon aan te sluiten en, in zo’n hachelijke periode van hun trek naar het westen, hun gezinnen achter te laten?

  • Het Mormoons Bataljon heeft nooit aan de oorlog deelgenomen omdat de strijd voorbij was toen zij hun bestemming bereikten. Wat hebben de heiligen moeten doorstaan vanwege de oproep van de regering een bataljon te leveren? Waarom was het belangrijk dat ze dat offer brachten? Wat waren de positieve gevolgen ervan?

Het ‘kamp van de armen’ werd door de genade van de Heer in stand gehouden.

  • Hoe heeft de Heer enige tijd de honger van de heiligen gestild? Hoe heeft de Heer u in tijden van nood geholpen?

In 1847 ging de groep van Brigham Young voor op weg naar de Salt Lake Valley.

  • Afdeling 136 van de Leer en Verbonden bevat ‘het Woord en de Wil des Heren aangaande Israels kamp en zijn reizen naar het Westen’ (vers 1). Deze openbaring kreeg president Young op 14 januari 1847 in Winter Quarters. Welk andere raad kregen de heiligen die naar het westen trokken nog meer?

  • Welke vraag legde Jim Bridger aan president Young voor? Waarop was het antwoord van president Young gebaseerd? Welke positieve ervaringen hebt u gehad die een rechtstreeks gevolg waren van uw geloof?

  • Waarom verkoos president Young om in de Rocky Mountains te blijven en niet verder te trekken naar Californië?

Door geloof in God zijn de heiligen hun moeilijkheden in het westen te boven gekomen.

  • Welke oplossingen zochten de heiligen voor hun armoede?

  • President Young heeft gezegd: ‘Nooit is er, vanaf de tijd van Adam tot nu toe, een land geweest dat onze hemelse Vader meer gezegend heeft dan dit.’ Wat moeten de heiligen, waar zij zich ook bevinden, doen om van verdere zegeningen verzekerd te zijn? Wat is de betekenis van ‘uit geloof leven’? Wat kunnen wij doen om meer te leven uit geloof in Jezus Christus?

  • Wat hebben de heiligen als pioniers van de Rocky Mountains tot stand gebracht? Wat kunt u doen om de kerk in uw woonplaats op te bouwen?

  • President Young heeft de volgende ongewone uitspraak gedaan: ‘Er zijn hier honderdduizenden mensen die niet dezelfde voorrechten als wij genoten hebben. (…) Zij hebben niet net als wij het voorrecht gehad te worden beroofd van hun bezittingen en, met de dood voor ogen, omringd te zijn door gepeupel.’ Wat bedoelde hij daarmee? Waarom was de Salt Lake Valley ‘een uitstekende plek om heiligen der laatste dagen te maken’? In welk opzicht zijn de moeilijkheden in uw leven u tot zegen geweest? Wat kunnen wij doen om zelfs de moeilijkste beproevingen te veranderen in een kans om te groeien?

Afbeelding
pioneers and seagulls

In 1848 werd de oogst van de heiligen door een sprinkhanenplaag met vernietiging bedreigd. Op dit schilderij zien we hoe de Heer in antwoord op vurig gebed zeemeeuwen zond om de sprinkhanen een halt toe te roepen.

Afbeelding
pioneers entering Salt Lake Valley

Deze kunstenaar heeft afgebeeld hoe president Young in 1847 de heiligen westwaarts leidde naar‘de beste plaats die we konden vinden. Het leven hier was voor iedereen onmogelijk, tenzij hij hard werkte ( … ) maar het was een uitstekende plek om heiligen der laatste dagen te maken’(DBY, 474).

Afdrukken