Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 9: Bekering en de doop


Hoofdstuk 9

Bekering en de doop

Op een koude, sneeuwachtige dag in april 1832 liet Brigham Young zich in het ijskoude water van zijn eigen molenbeek dopen door Eleazer Miller, die zelf nog maar vier maanden lid was van de kerk. Hierover heeft hij gezegd: ‘Ik voelde een nederige geest als die van een kind, een geest die tot mij getuigde dat mijn zonden vergeven waren’ (MHBY–1, 2–3). Hij zei dat het water op zich ‘geen enkele deugd heeft om zonde weg te wassen’ (DBY, 159), maar dat de doop ons doeltreffend reinigt van zonde, mits de doop bediend wordt door hen die daartoe bevoegd zijn aan hen die toerekeningsvatbaar zijn, en mits voorafgegaan door bekering en gevolgd door oprechte inzet om zich aan de doopverbonden te houden.

Leringen van Brigham Young

Naarmate ons begrip toeneemt, nemen onze toerekeningsvatbaarheid en verantwoordelijkheid ook toe.

Zonde bestaat uit het verkeerde doen wanneer we beter weten en beter kunnen doen, en het zal rechtvaardig bestraft worden op de juiste tijd van de Heer (DBY, 156).

Ook al doen we het zo goed als we nu weten dat we moeten, kunnen we toch geen verbetering aanbrengen in ons leven? Jazeker. Als we iets in onwetendheid verkeerd doen, dan is het zodra we leren dat het verkeerd is onze taak om onmiddellijk en voor altijd op te houden verkeerd te doen (DBY, 156).

Wij kunnen de verzoening door oprechte bekering werkzaam maken in ons leven.

Als ik iemand heb gekwetst, dan zou ik dat moeten toegeven tegenover hem en rechtzetten wat ik verkeerd heb gedaan (DBY, 158).

Ik geloof in openhartigheid en in eerlijk en duidelijk zeggen wat er openbaar gemaakt moet worden, en in voor jezelf houden wat vertrouwelijk gehouden moet worden. (…) Vertel het publiek dat wat het publiek toebehoort. Als u tegen de mensen hebt gezondigd, geef het dan tegenover hen toe. Als u hebt gezondigd tegen een gezin of een buurtgemeenschap, ga dan naar ze toe en geef het toe. (…) Als u hebt gezondigd tegen één persoon, neem die persoon dan terzijde en geef het tegenover hem toe (DBY, 158).

Als mensen zich waarlijk en van harte bekeren, en de hemelen te kennen geven dat hun bekering oprecht is, door zich te houden aan de vereisten die hen gegeven zijn door de wetten van het evangelie, dan hebben zij recht op de bediening van verlossing, en geen enkele macht kan de goede geest van hen weerhouden (DBY, 156).

Uit enkele van onze oude tradities leren wij dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan afschuwwekkende moorden, op het schavot nog een verlossende bekering kan ondergaan, waarop hij bij zijn executie de volgende uitspraak hoort: ‘Gezegend zij de Heer! Hij is naar de hemel gegaan, om in heerlijkheid gekroond te worden, vanwege de allesverlossende verdienste van Christus, de Heer’. Dat is allemaal onzin. Zo’n figuur zal de hemel nooit zien. Sommigen bidden: ‘O, was ik op de avond van mijn bekering maar door de sluier gegaan!’ Dat bewijst de onjuistheid van de ideeën en ijdele denkbeelden die de christelijke wereld koestert (DBY, 157).

De doop is een verordening die nodig is voor onze verlossing.

Wij, de heiligen der laatste dagen, geloven in de doop door onderdompeling voor de vergeving van zonden, volgens het getuigenis van de discipelen van Jezus, en de openbaringen van de Heer die in deze laatste tijd gegeven zijn. Pasgeboren kinderen zijn rein, zij hebben geen hartzeer, noch hebben zij zonden om zich van te bekeren en van af te keren, en daarom kunnen zij niet gedoopt worden voor de vergeving van zonde. Als wij gezondigd hebben, moeten wij goed van kwaad kunnen onderscheiden; een pasgeboren kind weet dat verschil niet, het kan het ook niet weten; het is nog niet toe aan het stadium waarin men goed en kwaad overdenkt; het heeft niet het vermogen om te luisteren naar de ouder, de leraar of de priester, wanneer zij vertellen wat goed of slecht of schadelijk is; en totdat dat begrepen wordt, kan iemand niet als toerekeningsvatbaar beschouwd worden en kan hij dus niet worden gedoopt voor de vergeving van zonde [zie Moroni 8] (DBY, 158–159).

Er is geen enkele verordening die God door zijn eigen stem heeft gegeven, door zijn Zoon Jezus Christus, of door de stem van zijn profeten, apostelen of evangelisten, die nutteloos is. Elke verordening, elk gebod en elke vereiste is nodig voor de verlossing van de mensheid (DBY, 152).

Als u van uw geboorte af rechtschapen bent geweest, en u nooit de bekende zonden of overtredingen hebt begaan, laat u dan in elk geval dopen om alle gerechtigheid te vervullen, zoals Jezus. Als u kunt zeggen dat u geen zonden hebt om u van te bekeren, zweer dan uw onjuiste theorieën af en heb God lief en dien Hem met heel uw hart (DBY, 159).

Alle heiligen der laatste dagen gaan het nieuw en eeuwig verbond aan wanneer zij lid worden van deze kerk. Zij verbinden zich om op te houden het koninkrijk van de duivel te steunen en te koesteren en de koninkrijken van deze wereld. Zij gaan het nieuw en eeuwig verbond aan om alleen het koninkrijk van God en geen enkel ander koninkrijk te steunen. Zij leggen een eed van de heiligste soort af voor de hemelen en de aarde, en ook op de geldigheid van hun eigen verlossing, dat zij de waarheid en rechtschapenheid zullen steunen in plaats van goddeloosheid en valsheid, en het koninkrijk van God zullen opbouwen in plaats van de koninkrijken van deze wereld (DBY, 160).

Hoezeer wij ook onze toewijding aan God en zijn doeleinden mogen voorwenden, wij hebben pas recht op de zegeningen en voorrechten van zijn koninkrijk wanneer wij daar burger van worden. Hoe kunnen we dat doen? Door ons te bekeren van onze zonden en de vereisten van het evangelie van de Zoon van God te gehoorzamen dat aan ons is gegeven. Honderden en duizenden mensen hebben geloof gehad in de Heer Jezus Christus, en hebben zich van hun zonden bekeerd, en hebben de Heilige Geest ontvangen om tot hen te getuigen dat God liefde is, dat zij Hem lief hebben gehad en dat Hij hen heeft liefgehad, en toch bevinden zij zich niet in zijn koninkrijk. Zij hebben niet voldaan aan de nodige vereisten, zij zijn niet door de deur binnengegaan (DBY, 152–153).

U hebt niet de macht om uzelf te dopen, noch om uzelf op te wekken; en u kunt niet met bevoegdheid een derde persoon dopen voor de vergeving van zonden tot iemand anders u eerst heeft gedoopt en u heeft geordend tot die bevoegdheid (DBY, 160).

Heeft water op zich enige deugd om zonde weg te wassen? Zeker niet; maar de Heer zegt: ‘Als de zondaar zich van zijn zonden bekeert, en de wateren van de doop ingaat, en daar wordt begraven als een gelijkenis van in de aarde begraven worden, en daarna uit het water voortkomt, als een gelijkenis van geboren worden – als hij dat in de oprechtheid van zijn hart doet, zullen zijn zonden worden weggewassen.’ [Zie LV 128:12–13.] Wast het water zelf die zonden weg? Nee; gehoorzaamheid aan de geboden van God verwijdert de vlekken van zonde (DBY, 159).

Studiesuggesties

Naarmate ons begrip toeneemt, nemen onze toerekeningsvatbaarheid en verantwoordelijkheid ook toe.

  • Welke definitie van zonde heeft president Young gegeven? (Zie ook Jakobus 4:17.)

  • Wat heeft president Young gezegd over onze verantwoordelijkheid naarmate wij toenemen in kennis van goed en kwaad? (Zie ook 2 Nephi 9:25–27.)

  • Wat zou onze houding moeten zijn ten aanzien van het beteren van ons leven? (Zie ook Alma 34:33.) Wat leren wij daaruit over kennis, toerekeningsvatbaarheid en verantwoordelijkheid?

Wat leren wij daaruit over kennis, toerekeningsvatbaarheid en verantwoordelijkheid?

  • Wat is het resultaat van ware bekering? Waarom is gehoorzaamheid aan de wetten van het evangelie een noodzakelijk onderdeel van de bekering?

  • Wat heeft president Young gezegd over sterfbedbekeringen?

De doop is een verordening die nodig is voor onze verlossing

  • Welke rol speelt de doop in het tot Christus komen? (Zie ook Moroni 8:25–26.)

  • Wat heeft president Young gezegd over de vraag wie er wel en wie er niet gedoopt behoort te worden? Waarom is het niet goed om hen te dopen die niet toerekeningsvatbaar zijn? (Zie ook Moroni 8:9–14.) Wat heeft president Young gezegd tegen toerekeningsvatbare mensen die zeggen geen zonde te hebben?

  • Volgens president Young zijn alle evangelieverordeningen, inclusief de doop, nodig voor ons heil. Hoe zijn de evangelieverordeningen u tot zegen geweest?

  • President Young heeft de leden geleerd dat ‘alle heiligen der laatste dagen het nieuw en eeuwig verbond sluiten wanneer zij lid worden van deze kerk.’ Wat beloven wij wanneer we ons laten dopen? Wat beloven wij achterwege te laten? (Zie ook Mosiah 18:8–10.)

  • Waarom is geloven in de Heer Jezus Christus en Hem liefhebben niet genoeg om de deur van zijn koninkrijk in te gaan?

  • Waarom moet men ‘geordend [worden] tot deze bevoegdheid’ om te dopen?

  • Wat is volgens president Young het belang en de symboliek van de doop? (Zie ook Romeinen 6:3–6, 11; Mozes 6:58–60; 1 Johannes 5:7–8.) President Young heeft uitgelegd dat ‘water op zich [geen enkele] deugd [heeft] om zonde weg te wassen.’ Wat reinigt ons dan wel van zonde?

Afbeelding
John the Baptist baptizing Jesus

Johannes de Doper doopt Jezus Christus. De doop is een vereiste om het koninkrijk van God binnen te kunnen gaan (zie Johannes 3:5).

Afbeelding
Native Americans being baptized

1875: Daniel D. MacArthur doopt Oui-Tuss, opperhoofd van de Shivwits-indianen. Op diezelfde dag werden er nog 130 andere leden van die stam gedoopt.

Afdrukken