Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 39: Eeuwige oordelen


Hoofdstuk 39

Eeuwige oordelen

‘Ik ben tot de conclusie gekomen,’ zei president Brigham Young, ‘dat wij zullen worden geoordeeld overeenkomstig de handelingen in het lichaam verricht en overeenkomstig de gedachten en voornemens van ons hart’ (DNW, 17 aug. 1869, blz. 2; zie ook LV 137:9). Hij verkondigde duidelijk dat ieder mens dit oordeel zal meemaken: ‘Ieder intelligent wezen zal woorden geoordeeld (…) overeenkomstig zijn werken, geloof, verlangens en oprechtheid of onoprechtheid voor God; van elk van zijn karaktertrekken zullen de verdiensten of tekortkomingen worden bepaald, en hij zal overeenkomstig de wet van de hemel worden geoordeeld’ (DNW, 12 sept. 1860, 2).

Leringen van Brigham Young

Wij zullen worden geoordeeld overeenkomstig onze werken, woorden, gedachten en reactie op de waarheid.

Dit is een wereld waarin we ons moeten bewijzen. Het leven van de mens is een periode van beproeving, waarin wij God kunnen bewijzen dat wij, in onze duisternis, in onze zwakheid en waar de vijand heerst, vrienden van onze Vader zijn, en dat wij licht van Hem ontvangen en waardig zijn om leiders van onze kinderen te zijn – om heren der heren en koningen der koningen te worden – om volmaakte heerschappij te hebben over dat deel van ons gezin dat in het celestiale koninkrijk zal worden gekroond met heerlijkheid, onsterfelijkheid en het eeuwige leven (DBY, 87).

Ik weet dat de dag van het oordeel spoedig voor u en voor mij zal komen; en het zal niet lang duren totdat wij deze tabernakel af zullen moeten leggen en naar de geestenwereld zullen gaan. En ik weet dat, wanneer we ons neerleggen, het oordeel over ons zal komen, en dat is volgens de Schriften; ‘als een boom valt, (…) daar blijft hij liggen’ [zie Prediker 11:3], of, met andere woorden, wanneer de dood ons achterlaat, zal het oordeel ons vinden (DBY, 382).

De dood maakt de machtigste vorst gelijk aan de armste, verhongerende bedelaar; en beiden moeten voor de rechterstoel van Christus staan om zich te verantwoorden voor de handelingen die zij in het lichaam hebben verricht (DBY, 445).

Laat een ieder geloven wat hij wil en de overtuigingen van zijn eigen gedachten volgen, want allen zijn vrij om te kiezen of te weigeren; ze zijn vrij om God te dienen of Hem te verloochenen. We hebben de Schriften, die de goddelijke waarheid bevatten, en we zijn vrij om ze te geloven of ze te verloochenen. Maar we zullen ten oordeel voor God worden gebracht voor al deze dingen, en zullen rekenschap moeten afleggen tegenover Hem die het recht heeft om ons ter verantwoording te roepen voor de handelingen die we in het lichaam hebben verricht (DBY, 67).

Tijd en het vermogen om te werken vormen het kapitaal van de gehele mensheid. Omdat wij allen God dank verschuldigd zijn voor het vermogen om onze tijd goed te gebruiken, zal Hij ons ter verantwoording roepen voor de manier waarop wij dat vermogen hebben aangewend (DBY, 301).

De kinderen der mensen zullen worden geoordeeld naar hun werken, of deze goed of slecht zijn. Als iemands dagen gevuld zijn met goede werken, zal hij in overeenstemming daarmee worden beloond. Als zijn dagen daarentegen zijn gevuld met slechte daden, zal hij overeenkomstig die daden ontvangen. (…) Wanneer zullen de mensen beseffen dat dit het tijdsbestek is waarin ze zouden moeten beginnen het fundament te leggen voor hun verhoging voor tijd en eeuwigheid, dat dit de tijd is om zaad te planten en vrucht voort te brengen voor de eer en heerlijkheid van God, zoals Jezus? (DNW, 13 apr. 1854, 1).

Allen die geloven, een oprecht hart hebben en vruchten van gerechtigheid voortbrengen, zijn de uitverkorenen van God en erfgenamen van alle dingen. Allen die weigeren de heilige geboden van de Heer en de verordeningen van zijn huis te gehoorzamen, zullen worden geoordeeld naar de uitingen van hun eigen mond, zullen zichzelf veroordelen zoals zij nu doen, zullen als slecht worden gerekend en zullen part noch deel hebben aan het lot van de rechtschapenen (DBY, 383–384).

‘Nou,’ zou iemand kunnen zeggen, ‘als ik er toch al tamelijk zeker van ben dat ik in een staat van heerlijkheid zal komen die beter is dan deze, dan denk ik dat ik er maar geen moeite voor zal doen om meer dan dat te beërven.’ Nou, neem dat risico dan maar, ieder mens op aarde heeft dat recht. Het evangelie wordt verkondigd, de zonde herleeft, sommigen sterven en sommigen strijden ertegen [tegen het evangelie] – sommigen ontvangen het en anderen niet; maar dit is de zonde van de mensen – de waarheid is hun gezegd en ze verwerpen haar. Dat is de zonde van de wereld. ‘Het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen hebben de duisternis liever dan het licht, omdat hun werken boos zijn’ [zie Johannes 3:19]. Zo sprak Jezus in zijn tijd. Wij zeggen: hier is het evangelie van leven en heil, en iedereen die het zal ontvangen – heerlijkheid, eer, onsterfelijkheid en eeuwig leven zal het zijne zijn; wie het verwerpt, neemt wel een risico (DBY, 384).

Als iemand het licht van de kennis van God krijgt, en hij het verwerpt, is dat zijn veroordeling (DBY, 383).

De beginselen van het eeuwige leven die ons zijn voorgelegd, zijn bestemd om ons tot macht te verhogen en ons voor verval te bewaren. Als we ervoor kiezen de tegenovergestelde richting op te gaan, en de beginselen in ons op te nemen en toe te passen die tot de dood leiden, is dat onze fout. Als we er niet in slagen de zaligheid te verkrijgen waar we naar streven, zullen we moeten erkennen dat we ons elke beloning hebben verworven die ons op grond van onze daden toekomt, en dat we hebben gehandeld overeenkomstig de mogelijkheid die ons is gegeven om onafhankelijk te kiezen, en dat we zullen worden geoordeeld uit onze eigen mond, of dat we gerechtvaardigd worden of veroordeeld (DNW, 17 aug. 1859, 1).

Wij zullen worden geoordeeld naar ons leven ‘volgens het beste licht dat we hebben’.

Het heeft mij, vanaf mijn kinderjaren tot op heden, altijd volkomen onzin geleken om te spreken over de bewoners van de aarde als zouden zij aldus voor altijd verloren zijn – om zo te spreken over mijn vader en moeder, en die van u, of onze voorouders die oprecht hebben geleefd volgens het beste licht dat ze hadden; maar dat ze, omdat ze het eeuwigdurende verbond en het heilig priesterschap niet in hun midden hadden, naar de hel zouden gaan en daar voor eeuwig zouden branden. Ik vind dat onzin; dat is het altijd geweest, en dat zal het altijd blijven (DBY, 384).

Een mens moet Gods wegen kennen voordat hij of zij goddeloos kan worden. Sommige mensen zullen zondaars zijn, ze zullen onrechtvaardig zijn, ze zullen slecht zijn, ze hebben nooit van het heilsplan gehoord, ze kennen zelfs niet de geschiedenis van de Zoon des Mensen; of ze hebben de naam van de Heiland gehoord, en misschien de geschiedenis van zijn leven op aarde, maar hebben door hun traditie en opvoeding ongeloof geleerd; maar om goddeloos te zijn in de strikte betekenis van het woord, moeten ze in zekere mate begrijpen wat godvruchtigheid is (DBY, 384).

In het sterfelijk leven zijn er miljoenen bewoners van de aarde die in overeenstemming leven met het beste licht dat ze hebben – naar de beste kennis die ze bezitten. Ik heb u al vaak gezegd dat ze zullen ontvangen naar hun werken; en allen die leven naar de beste beginselen die ze hebben, of die ze kunnen begrijpen, zullen vrede, heerlijkheid, troost en vreugde ontvangen, en een kroon die hun verwachtingen ver te boven gaat. Ze zullen niet verloren gaan (DBY, 384).

Als mensen een wet hebben, ongeacht wie hem heeft gemaakt, en doen naar eigen weten het beste, dan zullen ze een heerlijkheid bezitten die uw voorstellingsvermogen te boven gaat, hoe ik hem ook zou beschrijven; u kunt zich nog niet het kleinste deel voorstellen van Gods heerlijkheid, die Hij heeft bereid voor zijn schepselen, het werk van zijn handen (DBY, 385).

Ik zeg tot iedere priester op het oppervlak der aarde – het maakt mij niet uit of hij christen, heiden of [moslim] is – U moet leven in overeenstemming met het beste licht dat u bezit; en als u dat doet, zult u alle heerlijkheid ontvangen waar u ooit op hebt gehoopt (DBY, 384–385).

Allen, behalve de zonen des verderfs, zullen uiteindelijk een koninkrijk van heerlijkheid beërven.

De discipelen van Jezus zouden bij Hem verblijven. Waar zal de rest naartoe gaan? Naar koninkrijken die voor hen bereid zijn, waar zij zullen wonen en voortleven. Jezus zal, door zijn eigen verlossing, het leven schenken aan iedere zoon en dochter van Adam, behalve de zonen des verderfs, die in de hel zullen worden geworpen. Anderen zullen Gods toorn ondergaan – ze zullen boeten met alles wat de Heer van hen kan eisen, of wat de gerechtigheid van hen kan verlangen; en wanneer zij voor Gods toorn hebben geboet totdat de laatste penning is betaald, zullen zij uit de gevangenis worden gebracht. Is dit een gevaarlijke leer om te prediken? Sommigen vinden hem gevaarlijk; maar het is waar dat iedere persoon die zijn dag van genade niet ongeldig maakt door te zondigen en een engel van de duivel te worden, het leven zal ontvangen om een koninkrijk van heerlijkheid te beërven (DBY, 382).

Er zullen er meer getrouw blijken te zijn dan er zullen afvallen. Een bepaalde groep van deze mensen zal naar het celestiale koninkrijk gaan, terwijl anderen daar niet binnen kunnen gaan, omdat ze geen celestiale wet kunnen nakomen; maar zij zullen het beste koninkrijk bereiken wat ze wensen en waarnaar ze hebben geleefd (DBY, 383).

Al deze verschillende heerlijkheden zijn ingesteld om te passen bij de verschillende geschiktheid en omstandigheden van de mensen (DNW, 13 aug. 1862, 2).

We lezen in de Bijbel dat er een heerlijkheid der zon is, een heerlijkheid der maan en een heerlijkheid der sterren [zie 1 Korintiërs 15:40–42]. In het boek der Leer en Verbonden [zie LV 76] worden deze heerlijkheden telestiaal, terrestriaal en celestiaal, die het hoogste is, genoemd. Dit zijn werelden, verschillende afdelingen of woningen in het huis van onze Vader. Nu zullen deze mensen, die niet meer weten over Gods macht en de invloed van de Heilige Geest doordat ze zich geheel door iemand anders hebben laten leiden, waarbij ze hun eigen verstand hebben uitgeschakeld en hun geloof aan dat van een ander opgehangen, nooit in staat zijn om het celestiale koninkrijk binnen te gaan en te worden gekroond zoals zij hopen; ze zullen nooit in staat zijn om een god te worden. Ze kunnen zichzelf niet besturen, laat staan anderen besturen, maar moeten in elke kleinigheid worden bevolen, zoals een kind. Ze kunnen zichzelf niet in het minste leiden, maar Jakobus, Petrus of iemand anders moet hen leiden. Ze kunnen nooit een god worden, noch worden gekroond als regeerder met heerlijkheid, onsterfelijkheid en het eeuwige leven. Ze zullen nooit een scepter van heerlijkheid, majesteit en macht bezitten in het celestiale koninkrijk. Wie zal dat wel? Zij die kloekmoedig zijn en geïnspireerd worden door de ware onafhankelijkheid des hemels, die stoutmoedig voort zullen gaan in de dienst van hun God, die het aan anderen overlaten te doen wat ze willen, en die vastbesloten zijn om goed te doen, al zou verder de hele mensheid in de tegenovergestelde richting gaan (DBY, 382–383).

Als de goddelozen, in hun zonden, in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon zouden moeten wandelen, samen met hen die geloven dat allen zalig zullen worden – dat Jezus niemand achter zal laten – dan zou hun toestand verschrikkelijker en ondraaglijker zijn dan dat zij zouden verblijven in de poel van vuur en zwavel. De leer van wie in voorbeschikking gelooft, laat een kind dat nog geen span lang is naar de hel gaan, terwijl de overspelige, de hoereerder, de dief, de leugenaar, de meinedige, de moordenaar en iedere andere verfoeilijke, als zij zich slechts op het schavot of op hun sterfbed bekeren, volgens dezelfde leer in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon moeten komen, waar het, als ze daar zouden kunnen komen, als een hel voor hen zou zijn (DBY, 385).

Gods straf is als God: hij duurt voor eeuwig, omdat er nooit een tijd zal zijn dat de mensen niet moeten worden verdoemd, en er altijd een hel moet zijn om ze naartoe te sturen. Hoe lang de veroordeelden in de hel blijven, weet ik niet, en ook niet welke mate van lijden ze ondergaan. Als we op de een of andere manier zouden kunnen berekenen aan hoeveel goddeloosheid ze schuldig zijn, zou het wellicht mogelijk zijn om vast te stellen hoeveel lijden ze zullen moeten ondergaan. Het zal hun worden gegeven in overeenstemming met hoe hun daden in het lichaam waren. Gods straf is eeuwig, maar dat bewijst nog niet dat een goddeloze persoon voor eeuwig in een toestand van bestraffing zal blijven (DBY, 383).

Studiesuggesties

Wij zullen worden geoordeeld overeenkomstig onze werken, woorden, gedachten en reactie op de waarheid.

  • President Young heeft gezegd: ‘Het leven van de mens is een periode van beproeving’. Wat moeten we ‘God kunnen bewijzen’ tijdens ons sterfelijk bestaan?

  • Waarvoor zullen we verantwoordelijk worden gehouden op de dag van het oordeel? (Zie ook Alma 12:14; 41:3.)

  • Wie zijn de uitverkorenen van God?

  • President Young heeft gezegd ‘dat we zullen worden geoordeeld uit onze eigen mond’. Hoe kunnen wij bepalen of ‘we gerechtvaardigd worden of veroordeeld’?

  • President Young onderwees dat we zullen worden geoordeeld in overeenstemming met de wijze waarop we onze tijd hebben gebruikt. Waarom is het zo belangrijk hoe we onze tijd gebruiken? Hoe zou u de manier waarop u nu uw tijd gebruikt, beoordelen? Wat hebt u geleerd van andere kerkleden, vrienden en kennissen over een goed gebruik van uw tijd?

Wij zullen worden geoordeeld naar ons leven ‘volgens het beste licht dat we hebben’.

  • Wat voor omstandigheden in het leven van de mensen zullen het oordeel van de Heer over hen gemakkelijker maken? Hoe kunnen wij dit beginsel toepassen in de manier waarop we mensen respecteren die iets anders geloven dan wij?

  • Op welke voorwaarde zullen de mensen, volgens president Young, in het hiernamaals ‘vrede, heerlijkheid, troost en vreugde ontvangen, en een kroon die hun verwachtingen ver te boven gaat’?

Allen, behalve de zonen des verderfs, zullen uiteindelijk een koninkrijk van heerlijkheid beërven.

  • Waarom zouden de goddelozen die in hun zonde sterven, niet in staat zijn om een verblijf bij de Vader en de Zoon te verdragen? (Zie ook Mormon 9:3–4; LV 88:22.)

  • President Young heeft gezegd dat de kinderen van onze hemelse Vader ‘het beste koninkrijk [zullen] bereiken wat ze wensen en waarnaar ze hebben geleefd’. Hoe kunnen we bepalen of we zo leven dat we waardig zijn om het koninkrijk te bereiken wat we wensen?

  • President Young heeft gezegd dat alle mensen, behalve de zonen des verderfs, uiteindelijk een koninkrijk van heerlijkheid zullen beërven. Wat leert u daaruit over de toewijding van onze hemelse Vader aan gerechtigheid en genade? Wat leert u daaruit over zijn liefde voor zijn kinderen?

Afdrukken