Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 22: Tiende en toewijding


Hoofdstuk 22

Tiende en toewijding

Ondanks alle moeilijkheden waar president Brigham Young voor kwam te staan, bestond er voor hem niet zoiets als opoffering (zie DNW, 24 aug. 1854, 1) omdat alles toch al van God is en wat we opgeven alleen maar zegeningen met zich meebrengt en ons voorbereidt op onze verhoging. Hij beschouwde wat we normaal gesproken opofferingen noemen als de kans om ‘slechte omstandigheden voor betere’ in te ruilen (DNW, 24 aug. 1854, 1). President Young heeft gezegd dat we kunnen meehelpen bij Gods werk door de wet van tiende en de wet van toewijding te gehoorzamen – dat wil zeggen: erkennen dat alles wat we hebben van onze hemelse Vader is en een deel van onze bezittingen aan Hem teruggeven.

Leringen van Brigham Young

Door tiende te betalen geven we de Heer een deel terug van wat van Hem is en helpen we bij zijn werk.

Ik weet zeker dat er niemand in de kerk is die de wet van tiende niet kent en het is dan ook niet nodig dat we er ieder jaar een openbaring over krijgen. Het gebod luidt – betaal één tiende (DBY, 174).

Er worden zoveel vragen over gesteld dat het vervelend begint te worden: het gebod luidt dat iedereen een tiende moet betalen (…) voor de bouw van het huis des Heren, voor de verspreiding van het evangelie en om de priesterschap te steunen. Sommige pasgedoopte leden vragen of ze hun kleding, schulden, onkosten voor hun land enz. eerst van hun opbrengst moeten aftrekken voordat ze hun tiende berekenen. Het gebod luidt (…) één tiende van al hun inkomsten (zie LV 119:4) (HC. deel 7, blz. 301). De wet van tiende is een eeuwige wet. Telkens als Gods koninkrijk op aarde was, kende zijn volk de wet van tiende, en dat zal nooit veranderen. Het is een eeuwige wet die God heeft ingesteld voor het nut van het mensdom, voor zijn heil en verhoging. Deze wet maakt deel uit van het priesterschap, maar we willen alleen dat de mensen zich er uit vrije wil aan houden (DBY, 177).

Het volk wordt niet gedwongen om tiende te betalen, de keuze is aan hen. Wij drukken hen echter wel op het hart dat het een kwestie van plicht is ten opzichte van God (DBY, 177).

We vragen niemand tiende te betalen, tenzij men het zelf wil; maar als u tiende betaalt, doe het dan zoals een eerlijk man het zou doen (DBY, 177).

Iedereen behoort tiende te betalen. Een arme vrouw behoort een tiende deel van haar kip te betalen, zelfs als ze tien keer zoveel uit welzijnszorg ontvangt om van te leven (DBY, 178).

Het is absoluut waar dat de armen getrouwer zijn in het betalen van hun tiende dan de rijken. Als de rijken hun tiende zouden betalen, zouden we overvloed hebben. De armen zijn getrouw en vlug in het betalen van hun tiende, maar de rijken kunnen hun tiende nauwelijks missen – ze hebben teveel. Als iemand tien dollar heeft, kan hij wel één dollar missen; als iemand één dollar heeft, kan hij wel tien cent missen; het maakt hem niets uit. Als iemand honderd dollar heeft, kan hij waarschijnlijk nog wel tien dollar missen. Maar als iemand duizend dollar heeft, aarzelt hij een beetje en zegt: ‘Ik zal het wel betalen; het moet toch gebeuren’ maar hij kan zich er wel toe brengen zijn tien of honderd dollar te betalen. Maar als een man tienduizend dollar moet betalen, denkt hij er nog eens goed over na en zegt: ‘Ik denk dat ik nog even wacht met tiende betalen tot ik wat meer geld heb en dan zal ik flink wat geven’. En hij stelt het uit en stelt het uit, net als de oude heer in het oosten; die stelde het betalen van zijn tiende uit en stelde het uit en stelde het uit en toen stierf hij. En zo gaat het met zovelen. Ze stellen het uit en stellen het uit, en dan komt uiteindelijk Magere Hein en overvalt hen. Dan is het te laat, ze zijn dood en kunnen geen tiende meer betalen, en ze kunnen er niets meer aan veranderen (DBY, 175).

Het is niet aan mij om op te staan en te zeggen dat ik de Heer wat kan geven, want in werkelijkheid heb ik helemaal niets te geven. Het lijkt alleen maar alsof ik iets heb. Waarom? Omdat de Heer het goed achtte om mij op de wereld te brengen en mijn inspanningen om bezit te vergaren, heeft beloond (DBY, 176).

Toen mijn bisschop langskwam om de waarde van mijn bezittingen op te nemen, vroeg hij zich af waarover ik tiende moest betalen. Ik heb hem gezegd dat hij alles mee kon nemen wat ik had, omdat ik mijn hart niet heb gezet op mijn paarden, koeien, varkens of wat hij dan ook zou kunnen meenemen; ik heb mijn hart gezet op het werk van God, op het openbare belang van zijn koninkrijk (DBY, 176).

Als we onze godsdienst leven, zijn we bereid tiende te betalen (DBY, 176).

Wij zijn niet van onszelf, maar we zijn gekocht tegen een prijs; we zijn van de Heer. Onze tijd, onze talenten, ons goud en zilver, ons graan en meel, onze wijn en olie, ons vee en alles wat wij op aarde bezitten is van de Heer en Hij vraagt één tiende daarvan voor de opbouw van zijn koninkrijk. Of we nu veel of weinig hebben, we behoren één tiende te betalen (DBY, 176).

Als u iets wilt geven, geef dan het beste wat u heeft. De Heer heeft mij alles gegeven wat ik bezit; eigenlijk heb ik zelf niets, nog geen dubbeltje is van mij. U vraagt zich misschien af ‘Meent hij wat hij zegt?’ Ja, ik meen het echt. De jas die ik draag, is niet van mij en is nooit van mij geweest. De Heer is zo goed geweest hem mij te geven en ik draag hem, maar als Hij hem zou willen terughebben, en de persoon erin nog daarbij, dan kan Hij hem krijgen. Ik bezit alleen de huizen, het land, de paarden, de muilezels, de rijtuigen en de wagens (…) die de Heer me heeft gegeven. Als Hij ze wil hebben, kan hij ze zo krijgen, of Hij er nu om vraagt of ze gewoon neemt (DBY, 175).

Het is allemaal van de Heer en wij zijn slechts zijn dienstknechten (DBY, 178).

Ik denk dat ik de dag dat ik volledig onafhankelijk zal zijn, pas beleef als ik gekroond ben in het celestiale koninkrijk van mijn Vader. Pas daar kan ik zo onafhankelijk gemaakt worden als mijn Vader in de hemel. Ik heb mijn erfdeel nog niet ontvangen en ik denk dat ik afhankelijk zal blijven tot het zover is (DBY, 177).

Het is onze taak tiende te betalen en hen die verantwoordelijk zijn voor het tiendefonds, te steunen.

U ziet hier een persoon – een man – door God gecreëerd, geformeerd, geschapen, gemaakt – en ieder deeltje van mijn wezen, van het puntje van mijn teen tot aan de kruin op mijn hoofd, is door onze hemelse Vader geschapen. Hij verlangt één tiende van mijn hersenen, hart, zenuwen, spieren, pezen, vlees, beenderen en heel mijn wezen voor het bouwen van tempels, voor de prediking van het evangelie, voor de steun aan zendelingen en hun gezin, voor het voeden van de armen, de bejaarden, de lammen en de blinden en om hen van overal hierheen te vergaderen en vervolgens voor ze te zorgen. Hij heeft gezegd: ‘Mijn zoon, wijd één tiende van uzelf toe aan het goede en heilzame werk om voor uw medemensen te zorgen, het evangelie te prediken en mensen tot het koninkrijk te brengen. Stel u als doel voor diegenen te zorgen die het zelf niet kunnen. Neem de leiding over diegenen die wel zelf kunnen werken. Eén tiende is genoeg voor de vooruitgang van mijn koninkrijk op aarde als het met zorg en op de juiste manier wordt aangewend’ (DBY, 176).

Als de Heer één tiende van mijn capaciteiten vraagt om toe te wijden aan het bouwen van tempels, kerkgebouwen en scholen – met het doel onze kinderen te scholen, de armen uit alle landen van de wereld, de bejaarden, lammen en blinden te vergaderen en huizen voor hen te bouwen, zodat ze een comfortabele plek hebben om te wonen als ze in Zion aankomen – en aan het steunen van de priesterschap, wie ben ik dan om het gezag van de Almachtige hierin in twijfel te trekken of dat van zijn dienstknechten die de leiding hierover hebben. Als er van mij wordt verlangd mijn tiende te betalen, dan is het mijn plicht om tiende te betalen (DBY, 174).

Ik vind de term [tiende] mooi omdat hij uit de Schriften komt en ik gebruik hem liever dan welke term ook. De Heer heeft de wet van tiende ingesteld en Abraham en Henoch kenden hem al, en ook Adam en zijn kinderen vergaten hun tiende en offergaven niet. U kunt zelf lezen wat de Heer verwacht. Ik wil alleen dit zeggen tegen diegenen die beweren heiligen der laatste dagen te zijn: als we onze tiende en andere gaven verwaarlozen, zullen we de kastijdende hand van de Heer voelen. Daar kunnen we zeker van zijn. Als we het betalen van onze tiende en andere gaven verwaarlozen, zullen we andere zaken ook gaan verwaarlozen. Dat zal zich zo tegen ons keren dat we de geest van het evangelie helemaal zullen verliezen en ons in het duister bevinden en niet weten welke kant we opgaan (DBY, 174).

De Heer vraagt één tiende van wat Hij mij heeft gegeven. Dat betekent voor mij dat ik één tiende betaal van de opbrengst van mijn vee en alles wat ik heb, en dat behoort iedereen te doen. Misschien vraagt u zich af: ‘Wat wordt er met de tiende gedaan?’ Het wordt gebruikt om tempels van God mee te bouwen; de grenzen van Zion te verleggen; ouderlingen op zending te sturen en voor hun gezin te zorgen. Over een tijdje zullen we een paar tempels hebben waar we naartoe kunnen gaan en we zullen onze zegeningen ontvangen, de zegeningen van de hemel omdat we de wet van tiende hebben gehoorzaamd. Overal in deze bergen zullen tempels worden gebouwd en in de valleien van dit territorium en de valleien van het volgende territorium en uiteindelijk in alle valleien. We verwachten in veel valleien tempels te zullen bouwen. We gaan naar het Endowment House, en voordat we gaan, ontvangen we een aanbeveling van onze bisschop als bewijs dat we onze tiende hebben betaald (DBY, 178).

Het is mijn taak erop toe te zien hoe de tiende die de heiligen hebben betaald, wordt besteed en niet de taak van iedere ouderling in het koninkrijk die denkt dat de tiende zijn eigendom is (DBY, 178).

Als u zich door de duivel laat influisteren dat ik u niet op de juiste wijze leid en die gedachte koestert, dan verzeker ik u dat het tot afval zal leiden. Als u zichzelf toestaat te twijfelen aan iets dat God heeft geopenbaard, dan zal het niet lang duren voordat u uw gebeden begint te verwaarlozen, weigert tiende te betalen en fouten begint te zoeken in de leiders van de kerk. U zult herhalen wat alle afvalligen zeggen: ‘De tiende wordt niet juist besteed’ (DNSW, 29 aug. 1876, 1).

Toewijding is de bereidheid alles te geven in de wetenschap dat alles wat we bezitten van onze hemelse Vader is.

Ik heb de heiligen der laatste dagen in een visioen gezien en zag dat ze als een groot hemels gezin georganiseerd waren. Ik zag dat iedereen zijn werk deed en meer werkte voor het algemeen welzijn dan voor individueel gewin. En hiermee was ik getuige van de prachtigste orde die een mens maar kan bedenken, een orde die de geweldigste resultaten voor de opbouw van Gods koninkrijk en de verspreiding van rechtschapenheid op de aarde teweeg kan brengen. Zal dit volk ooit zover komen dat het volgens deze orde leeft? Is het nu in staat om volgens deze patriarchale orde te leven die ingesteld zal worden onder de getrouwen en gelovigen, voordat God de zijnen tot zich neemt? We zijn het er allemaal over eens dat we zodra we het sterfelijk leven verlaten, daarmee tevens al onze zorgen achterlaten en onze angsten, egoïsme, liefde voor rijkdom en macht, en alle tegenstrijdige belangen die onderdeel zijn van dit leven. Onze geest zal dan terugkeren naar God en zal zich moeten onderwerpen aan alle eisen die Hij ons zal stellen. Dan zullen we tezamen leven als één groot gezin en ons belang zal alleen het algemeen welzijn zijn. Waarom kunnen we in deze wereld niet zo leven? (DBY, 181.)

Zal de tijd ooit komen dat we kunnen beginnen dit volk als een gezin te organiseren? Ja. Weten we hoe we dat kunnen bereiken? Ja. (…) Denkt u dat we ooit één zullen zijn? Als we terugkeren naar onze Vader en God, willen we dan niets liever dan tot dat gezin behoren? Zal het niet ons grootste streven en verlangen zijn om beschouwd te worden als zonen van de levende God, als dochters van de Almachtige, met een recht om tot dat huisgezin te behoren en het geloof te hebben dat daarvoor nodig is, erfgenamen van de Vader, zijn bezittingen, zijn welvaart, zijn macht, zijn voortreffelijkheid, zijn kennis en wijsheid? (DBY, 179.)

En als dit volk één is, zal het één in de Heer zijn. We zullen er niet allemaal hetzelfde uitzien. We zullen niet allemaal grijze, blauwe of zwarte ogen hebben. We zullen allemaal andere gelaatstrekken hebben, anders handelen, een ander karakter hebben. We zullen allemaal anders met onze tijd omgaan en we zullen in onze talenten en welvaart en wat de Heer ons ook heeft gegeven op onze reis door dit leven, net zoveel verschillen als in onze gelaatstrekken. De Heer wil ons zover brengen dat we zijn raad gehoorzamen en naar zijn woord luisteren. Dan zal iedereen worden opgedragen om samen één groot gezin te vormen (DBY, 180).

We willen een gemeenschap organiseren waarin iedereen ijverig, getrouw en verstandig is (DBY, 180).

Verlang nooit iets dat u toch niet kunt krijgen, leef niet boven uw stand (DBY, 180).

De Heer heeft ons geopenbaard dat het onze plicht is alles wat we hebben aan Hem toe te wijden. Als het volk op het moment dat God deze openbaring gaf, er gehoor aan had gegeven en alle dingen precies had begrepen zoals ze zijn, dan was de wet van toewijding niet meer en niet minder geweest dan datgene afstaan aan Hem die het toebehoort. En dat geldt nu nog steeds (DBY, 175).

De Heer heeft gezegd dat het zijn wil is dat zijn volk, net als Henoch en zijn volk, een verbond sluit. Dat verbond moet noodzakelijkerwijs gesloten worden voordat we het voorrecht zullen hebben om de centrale ring van Zion op te bouwen, want de macht en heerlijkheid van God zullen er heersen en daarom kunnen alleen de reinen van hart daar wonen en de vruchten ervan plukken (DBY, 178).

Er is nog een openbaring [waarschijnlijk LV 42] (…) waarin staat dat het de plicht is van allen die naar Zion trekken om hun eigendommen ter beschikking te stellen van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Deze openbaring (…) was een van de eerste geboden of openbaringen die dit volk ontving nadat het ’t voorrecht had gehad om zich te organiseren als een kerk, een lichaam, het koninkrijk van God op aarde. Ik bemerkte toen, en denk nu, dat het één van de laatste openbaringen zal zijn die het volk in zijn hart zal ontvangen en waarvan het, uit eigen vrije wil, begrijpt dat het een vreugde, een voorrecht en een zegen is om er gehoor aan te geven en het heilig te houden (DBY, blz. 179).

Er is een grote hoeveelheid goederen, goud en zilver in en op de aarde en de Heer geeft de een wat en de ander wat – zowel de goddelozen als de rechtvaardigen – om te zien hoe ze het gebruiken, maar het is allemaal van Hem. Hij heeft dit volk een aanzienlijk deel gegeven. (…) Maar het is niet van ons en het enige wat we moeten doen, is erachter komen hoe de Heer wil dat we ons deel gebruiken, en dan zijn wil gehoorzamen. Als we ervan afwijken, begeven we ons op het verkeerde pad. Het is onze taak datgene te doen met hetgeen de Heer ons gegeven heeft, wat Hij wil, en het af te staan als Hij dat wil, of het nu volledig is, een tiende deel of hetgeen over is (DNW, 23 apr. 1873, 4).

Hoe lang moeten we leven voordat we doorhebben dat we niets hebben om aan de Heer toe te wijclen – dat alles al van Hem is? Deze bergen zijn van Hem, de valleien, de bomen, het water, de grond, kortom: de aarde met alles wat zich erop bevindt [zie LV 104:14–18, 55] (DNW, 20 juni 1854, 1).

Welk offer heeft dit volk dan ooit gebracht? Het heeft nooit een offer gebracht. Het heeft alleen, telkens als het moest wegtrekken, slechte omstandigheden voor hetere ingeruild. Het heeft onwetendheid voor kennis en onervarenheid voor het tegenovergestelde ingeruild (DNW, 20 juni 1855, 5).

Stel dat we geroepen zouden worden om alles achter te laten wat we nu bezitten, kunnen we dat een opoffering noemen? De man die dat zegt, moet zich schamen, want het is precies dat wat hem kennis, begrip, macht en heerlijkheid kan geven en hem kan voorbereiden om een kroon, koninkrijken, tronen en vorstendommen te ontvangen en in heerlijkheid gekroond te worden net als de eeuwige Goden. Als we daartoe niet bereid zijn, zullen we nooit vinden wat we zoeken (DNW, 3 aug. 1854, 2).

Ik zal u zeggen wat u moet doen om uw verhoging te ontvangen. En u kunt uw verhoging alleen ontvangen als u deze weg volgt. Als u zo aan iets gehecht bent, dat u er ook maar enigszins moeite mee heeft het aan de Heer toe te wijden, geef dat dan als eerste aan de Heer, zodat u Hem volledig toegewijd zult zijn (DBY, 5 jan. 1854, 2).

Wat weerhoudt dit volk ervan om net zo heilig te zijn als de kerk van Henoch? Ik kan u dat in een paar woorden zeggen. Omdat het niet de eigenschap wil aankweken om net zo heilig te zijn: daarmee is alles gezegd. Iemand zet zijn tijd, talenten, zichzelf en zijn bezittingen pas in voor dit werk als hij er met heel zijn hart achter staat. Ik zet mezelf pas in voor Gods werk als mijn hart zich aan Hem onderworpen heeft (DNW, 5 jan. 1854, 2).

Ik heb u nu verteld welke weg u moet inslaan om de verhoging te verwerven. De Heer moet te allen tijde op de eerste plaats komen. De opbouw van zijn werk en koninkrijk behoort het allerbelangrijkste te zijn (DNW, 5 jan. 1854, 2).

Studiesuggesties

Door tiende te betalen, geven we de Heer een deel terug van wat van Hem is en helpen we bij zijn werk.

  • Zoek iedere zin op waarin president Young de term ‘tiende’ gebruikt en noem vervolgens alle verplichtingen die volgens hem onder de wet van tiende vallen. Waarover betalen we tiende en wie moet tiende betalen? (Zie LV 119:3–4.)

  • Waarom zei president Young dat hij niets te geven had? (Zie ook Mosiah 2:19–24; LV 104:14–18, 55.) Wie is de bron van alles wat wij hebben, waaronder ook de tiende die we betalen? Hoe moeten we daarom omgaan met de overige negentiende van zijn bezittingen die de Heer ons heeft toevertrouwd? (Zie ook Jakob 2:17–19.) Hoe kunnen we met deze instelling Maleachi 3:8–12 beter begrijpen?

  • Lees 2 Kronieken 31:5–6 aandachtig door. Wanneer betaalde dit volk zijn tiende? Met welke instelling moeten wij tiende betalen?

Het is onze taak tiende te betalen en hen die verantwoordelijk zijn voor het tiendefonds, te steunen.

  • Wat bedoelde president Young toen hij zei dat de Heer ‘één tiende [verlangt] van (…) heel mijn wezen’? Hoe kun je ‘een tiende deel van [jezelf toewijden]’ aan de opbouw van Gods koninkrijk? Hoe heeft de Heer u gezegend toen u naast uw tiende ook uw tijd en talenten hebt gegeven om Gods koninkrijk op te bouwen?

  • Wat zijn volgens president Young de gevolgen als we onze tiende niet betalen? In welk opzicht beïnvloedt dat zowel de kerk van de Heer als het individuele lid?

  • Waarvoor wordt de tiende volgens president Young gebruikt? Wie draagt de verantwoording voor het besteden van de tiende? (Zie ook LV 120.) Wat vond president Young ervan als zij die verantwoordelijk zijn voor het tiendefonds, bekritiseerd worden?

Toewijding is de bereidheid alles te geven in de wetenschap dat alles wat we bezitten van onze hemelse Vader is.

  • Wat betekent het voor de ‘de heiligen der laatste dagen’ om ‘een groot hemels gezin’ en ‘erfgenamen van de Vader’ te worden?

  • Waarom is de wet van toewijding ‘één van de laatste openbaringen (…) die het volk in zijn hart zal ontvangen en waarvan het, uit eigen vrije wil, begrijpt dat het een vreugde, een voorrecht en een zegen is om er gehoor aan te geven en heilig te houden’?

  • Waarom geeft de Heer ons bezittingen? Wat is onze taak als beheerders van Gods bezittingen? Wat is volgens president Young ‘onze taak’ met betrekking tot de wet van tiende en de wet van toewijding? Waarom kan proberen veel te doen net zo verkeerd zijn als weinig doen?

  • Wat moeten we toewijden aan de Heer als we alles hopen te ontvangen wat Hij bezit? (Zie ook LV 84:38.) Noem concrete voorbeelden hoe u alles wat u heeft en bent kunt toewijden aan onze hemelse Vader. Hoe kan dat een zegen zijn voor u, uw gezin, de leden van de kerk en anderen met wie u omgaat?

Afbeelding
Salt Lake City tithing store

Het tiendemagazijn in Salt Lake City rond 1860. President Young leerde de heiligen dat de wet van tiende ‘een eeuwige wet [is] die God heeft ingesteld voor het nut van het mensdom, voor zijn heil en verhoging’ (DBY, 177).

Afdrukken