‘Ik ben schoon’
Zorg dat u rein bent — wat uw taal betreft, uw gedachten, uw lichaam, uw kleding.
Broeders van de priesterschap, wat is het inspirerend om in het gezicht te kunnen kijken van de 21 duizend aanwezigen in het Conferentiecentrum, in de wetenschap dat wereldwijd nog eens miljoenen vergaderd zijn in kerkgebouwen en andere zalen. Ik vind het jammer dat ik al zo oud ben, nu het leven steeds meer te bieden heeft.
Zoals u allen weet, ben ik twaalf jaar geleden tot president van de kerk geordend en aangesteld, om precies te zijn op 12 maart 1995. Ouderling Ballard heeft over die twaalf jaar een aantal statistische gegevens verzameld. Ik citeer uit zijn verklaring:
-
Er zijn 387.750 zendelingen op zending gegaan, dat is bijna 40 procent van alle zendelingen die in deze bedeling een zending hebben vervuld — 40 procent in de laatste 12 van de 177 jaar dat de kerk bestaat.
-
Er zijn 3.400.000 bekeerlingen tot de kerk toegetreden, dat is ruim een vierde van het totale ledental van de kerk.
-
Het aantal zendingsgebieden van de kerk is gestegen van 303 naar 344, en daar komen er spoedig drie bij.
-
De integratie van nieuwe leden, af te lezen aan de opkomst in de avondmaalsdienst, het aantal priesterschapsordeningen, en de tiendegetrouwheid, is aanzienlijk verbeterd.
Hoewel dit alles van groot belang is, ben ik er van overtuigd dat dit geweldige recente verleden met een beetje meer toewijding slechts de opmaat is tot een schitterende toekomst.
Laten we onze handen uit de mouw steken en niet marren, laten we onze plicht met een lied in ons hart doen. Deze heilige taak vergt arbeid, laten we niet verzaken. Steek uw handen uit de mouw zonder te marren. (Zie ‘Steek uw handen uit de mouw’, lofzang 169.)
Nu wil ik een andere kwestie bespreken. Ik heb daar een paar jaar geleden ook al over gesproken. Ik doe het weer, omdat sommigen onder ons dat al lang weer vergeten zijn, en anderen er ook van op de hoogte moeten zijn. Het betreft president Joseph F. Smith, die van 1901 tot 1918 president van de kerk is geweest, in totaal 17 jaar.
Joseph F. Smith was de zoon van Hyrum Smith, de broer van de profeet Joseph, met wie hij in Carthage de dood vond. Joseph F. Smith werd op 13 november 1838 geboren in Far West (Missouri). Hij was een kind toen hij Missouri verliet. Toen hij nog geen zes jaar was, hoorde hij iemand op het raam van zijn moeders huis in Nauvoo kloppen. Het was iemand die hard uit Carthage was komen rijden en zuster Smith mededeelde dat haar man die middag was gedood.
Op negenjarige leeftijd reed hij met zijn moeder een ossenkar over de prairie naar deze vallei. Op vijftienjarige leeftijd werd hij op een zending naar Hawaï geroepen. Hij reisde naar San Francisco en werkte daar in een bedrijf dat dakspanen fabriceerde, totdat hij genoeg had verdiend om de overtocht naar de eilanden te kunnen betalen.
Hawaï was in die tijd nog geen toeristencentrum. De Hawaïanen waren merendeels arm, maar ze waren vrijgevig met wat ze hadden. Hij leerde de taal spreken en ging van die mensen houden. Terwijl hij daar zendingswerk deed, had hij een opmerkelijke droom. Ik citeer een stuk uit zijn verhaal. Hij zei:
‘Ik was tijdens een zending een keer zeer terneergeslagen. Ik was halfnaakt en had geen vrienden, behalve de vriendschap van een arm, onverlicht, (…) volk. Ik had het gevoel dat ik aan lager wal geraakt was, dat het mij ontbrak aan intelligentie en wijsheid, een jongen nog, zodat ik nauwelijks de moed had om [iemand] aan te kijken.
‘In die toestand droomde ik [op een nacht] dat ik op reis was, en ik had sterk het gevoel dat ik mij moest haasten — zo vlug ik kon, uit angst dat ik te laat zou komen. Ik ging zo snel als ik kon op weg, en het enige waar ik mij van bewust was, dat was dat ik een klein bundeltje bij me had, dat in een zakdoek was gewikkeld. Ik wist niet wat erin zat en had ook geen tijd om erin te kijken, omdat ik heel veel haast had, maar ten slotte kwam ik bij een prachtig landhuis. (…) Iets zei mij dat dit de plaats van mijn bestemming was. Toen ik er snel op afliep, zag ik een bordje met het woord “Bad” erop. Ik sloeg vlug die richting in, stapte in het bad en waste mezelf schoon. Ik maakte het bundeltje dat ik bij me had open, en zag dat er schone, witte [kleding] in zat, iets wat ik lange tijd niet had gezien, omdat de mensen onder wie ik mij bevond het niet belangrijk vonden om alles heel schoon te houden. Maar mijn [kleding] was schoon. Ik trok [het] aan. Toen rende ik naar wat een grote opening of deur bleek te zijn. Ik klopte aan en de deur ging open. De man die daar stond, was de profeet Joseph Smith. Hij keek mij een beetje verwijtend aan en zijn eerste woorden waren: “Joseph, je bent laat.” Ik herwon echter mijn zelfvertrouwen en [antwoordde]:
“‘Ja, maar ik ben schoon — ik ben schoon!”
‘Hij pakte mijn hand beet, trok me naar binnen en deed de grote deur dicht. Ik voelde zijn hand — zo tastbaar als iedere mensenhand. Ik kende hem, en toen ik naar binnen liep, zag ik mijn vader en Brigham [Young], Heber [C. Kimball], Willard [Richards] en andere goede mensen die ik had gekend in een rij staan. Ik keek als het ware over deze vallei heen en het leek wel of er een grote menigte mensen stond, maar op de voorgrond stonden alle mensen die ik gekend had. Mijn moeder was erbij. Zij zat met een kind op schoot; en ik kon veel mensen noemen die ik bij naam had gekend. Zij zaten daar, tussen de uitverkorenen en de verheerlijkten. (…)
‘[Toen ik deze droom had] was ik alleen op een mat, hoog in de bergen van Hawaï, er was niemand bij mij. Maar in dit visioen raakte ik de profeet met mijn hand aan, waarna ik een glimlach op zijn gelaat zag komen. (…)
‘Toen ik die ochtend wakker werd, was ik een man, hoewel ik [nog] een jongen was. Er was niets in de wereld waar ik [daarna] nog bang voor was. Ik kon iedere man, vrouw of kind aankijken en in mijn binnenste voelen dat ik in alle opzichten een man was. Dat visioen, dat nachtgezicht en getuigenis, hebben me gemaakt wat ik nu ben. En als er iets goeds, reins en oprechts in mij is, dan komt dat door die droom. Die heeft mij geholpen in iedere beproeving en geschraagd door alle [moeilijkheden] heen.’ (Gospel Doctrine, vijfde druk [1939], pp. 542–543.)
De kern van die veelzeggende droom is te vinden in het verwijt van Joseph Smith aan de jonge Joseph F. Smith. De profeet zei: ‘Joseph, je bent laat.’
Joseph F. antwoordde: ‘Ja, maar ik ben schoon — ik ben schoon!’
Het resultaat van die droom was dat een jongen in een man was veranderd. Zijn verklaring, ‘Ik ben schoon’, gaf hem het zelfvertrouwen en de moed om elke situatie tegemoet te treden. Hij ontving de kracht die voortvloeit uit een rein geweten, bestendigd door de goedkeuring van de profeet Joseph.
Deze profetische droom is van betekenis voor iedere man en jongen die hier vanavond aanwezig is. Er bestaat een oud gezegde onder ons, dat ‘men niet goddelijk kan worden zonder rein te zijn’.
De profeet Jesaja heeft verklaard:
‘Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen;
‘Leert goed te doen. (…)
‘Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Here; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol’ (Jesaja 1:16–18).
In een hedendaagse openbaring heeft de Heer gezegd: ‘Wees rein, gij die de vaten des Heren draagt’ (LV 133:5).
De wereld wentelt zich in vuilheid, zorg dat u rein bent — wat uw taal betreft, uw gedachten, uw lichaam, uw kleding.
Tot u allen zeg ik: gebruik reine taal. Er is tegenwoordig zoveel smerige, grove taal. Als iemand niet in staat is zich in nette taal uit te drukken, zegt dat zo veel over zijn beperkte woordenschat. Toen de Heer op de stenen tafelen schreef, zei Hij tegen de kinderen Israëls: ‘Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt’ (Exodus 20:7).
De Heer heeft dat gebod aangescherpt in een hedendaagse openbaring: ‘Bedenkt dat hetgeen van boven komt, heilig is, en dat u er behoedzaam en beteugeld door de Geest over moet spreken’ (LV 63:64).
Wees rein in gedachten. De Heer heeft gezegd: ‘Laten alle dingen in reinheid voor mijn aangezicht worden gedaan’ (LV 42:41).
Een vuil binnenste uit zich in vuile en godslasterlijke taal. Een rein binnenste uit zich in taal die positief en verheffend is en in daden die geluk brengen.
Wees lichamelijk rein, kleed en gedraag je rein. Neem geen tatoeages. Als je dat doet, zul je er op een dag spijt van krijgen. Een tatoeage kan alleen met een pijnlijke en dure behandeling worden verwijderd.
Wees rein, netjes en ordelijk. Slordige kleding leiden tot slordige manieren. Het gaat mij niet om wat je draagt, als het maar netjes en schoon is. Denk aan de droom van Joseph F. Smith. Toen hij zich naar het landhuis haastte, had hij een bundeltje bij zich dat in een doek was gewikkeld. Toen hij zich gewassen had en het had losgeknoopt, zag hij dat er schone kleding in zat. Zorg dat je er tiptop uitziet als je het avondmaal bedient. Zorg dat je rein bent.
En zo, beste broeders, kan ik nog wel even doorgaan. Ik zou het met u kunnen hebben over wat er op het internet te zien is en over het gebruik van de computer, dat kan leiden tot lage gedachten en daden. Het zij voldoende te zeggen dat dit alles geheel ongepast is voor iemand die het priesterschap van God draagt. U bent zijn gekozen dienstknecht, u bent geordend tot iets heiligs en geweldigs. U kunt niet in de wereld zijn en de manieren van de wereld overnemen. Daar moet u boven staan.
Broeders, moge de Heer u zegenen. Tot de jongens zeg ik: ga door met je opleiding. Als je trouwt, heb je de plicht om voor je gezin te zorgen. Er ligt een wereld aan mogelijkheden voor je open en scholing is de sleutel die deze wereld voor je ontsluit. Het zal de deur zijn tot het landhuis waarover Joseph F. Smith droomde toen hij als jongen op een berg in Hawaï lag te slapen.
God zegene u, geliefde broeders. Spreek in gebed met de Heer. Verbeter uw relatie met Hem. Hij is de Almachtige, die de macht heeft om u te helpen en verheffen. Dat dit zo mag zijn, bid ik in de naam van Jezus Christus. Amen.