2007
Wat ik zeker weet
Mei 2007


Wat ik zeker weet

Ik wil u graag mijn getuigenis geven van de fundamentele waarheden van dit werk.

Geliefde broeders en zusters, ik ben dankbaar dat ik tot u mag spreken. Ik dank u allen dat u voor mij bidt. Dat waardeer ik zeer. In mijn 49 jaar als algemeen autoriteit heb ik al meer dan tweehonderd keer in de algemene conferentie gesproken. Ik ben nu 96 jaar. De wind waait en ik heb het gevoel dat ik het laatste blad aan de boom ben.

Maar mijn gezondheid is eigenlijk vrij goed, ondanks alle geruchten. Vakkundige artsen en verpleegkundigen houden mij staande. Wellicht zullen sommigen van u eerder gaan dan ik. Maar met mijn leeftijd in gedachten wil ik u graag mijn getuigenis geven van de fundamentele waarheden van dit werk.

Ik geef toe dat ik niet alles weet, maar sommige dingen weet ik zeker. Vandaag wil ik spreken over wat ik met zekerheid weet.

Toen keizer Constantijn tot het christendom werd bekeerd, werd hij zich bewust van de verdeeldheid onder de geestelijken over de aard van de Godheid. In een poging om dat probleem uit de wereld te helpen, riep hij in het jaar 325 de vooraanstaande geestelijken van zijn tijd in Nicea bij elkaar. Ze kregen allemaal de kans om hun mening te uiten. Maar de onenigheid nam alleen maar toe. Toen ze het niet eens konden worden, werd er een compromis gesloten. Dat werd de Geloofsbelijdenis van Nicea, en de grondbeginselen ervan worden door de meeste christelijke aanhangers aanvaard.

Dat kan ik niet begrijpen. Voor mij is die geloofsbelijdenis verwarrend.

Wat ben ik dankbaar dat wij in deze kerk niet afhankelijk zijn van menselijke uiteenzettingen over de aard van de Godheid. Onze kennis is rechtstreeks afkomstig van de persoonlijke ervaring van Joseph Smith, die als jongeman met God de eeuwige Vader en zijn geliefde Zoon, de herrezen Heer, sprak. Hij knielde in hun aanwezigheid neer. Hij hoorde hun stem en gaf daar gehoor aan. Allebei waren Ze een afzonderlijk persoon. Het was niet zo vreemd dat hij tegen zijn moeder zei dat hij erachter was gekomen dat haar kerk niet waar was. Aldus is ons geloof in God, de eeuwige Vader, een van de belangrijkste leerstellingen van deze kerk. Hij is een echt, individueel wezen. Hij is de grote Heerser van het heelal, maar Hij is ook onze Vader, en wij zijn zijn kinderen.

Wij bidden tot Hem. Zulke gebeden zijn gesprekken tussen God en de mens. Ik ben ervan overtuigd dat Hij onze gebeden hoort en verhoort. Dat kan ik niet ontkennen. Hij heeft zoveel van mijn gebeden beantwoord.

Alma zei tegen zijn zoon Helaman: ‘Raadpleeg de Heer bij al uw handelingen, en Hij zal u ten goede leiden; ja, wanneer gij u des nachts neerlegt, leg u dan neer in de hoede des Heren, opdat Hij over u zal waken in uw slaap; en wanneer gij des ochtends opstaat, laat uw hart dan vol dankbaarheid zijn jegens God; en indien gij die dingen doet, zult gij ten laatsten dage worden verhoogd’ (Alma 37:37).

Mijn tweede grote zekerheid is ook terug te voeren tot dat visioen van de profeet Joseph Smith, namelijk dat Jezus leeft. Hij is de levende Christus. Hij is de Jehova van het Oude Testament en de Messias van het Nieuwe Testament. Onder leiding van zijn Vader heeft Hij de aarde geschapen. Het evangelie van Johannes begint met deze opmerkelijke woorden: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.

‘Dit was in den beginne bij God.

‘Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is’ (Johannes 1:1–3).

Let vooral op het laatste vers: ‘Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is.’

Hij was de grote Schepper. Het was zijn vinger die de geboden op de berg schreef. Hij was het die zijn koninklijk paleis in de hemel achterliet om naar de aarde te komen en onder erbarmelijke omstandigheden geboren te worden. Gedurende zijn korte zending genas Hij de zieken, liet Hij de blinden zien, wekte Hij de doden op en berispte Hij de schriftgeleerden en Farizeeën. Hij was de enige volmaakte persoon die ooit op aarde is geweest. Dit alles maakt deel uit van het plan van zijn Vader. In de hof van Getsemane was zijn leed zo groot dat Hij bloeddruppels zweette toen Hij met zijn Vader sprak. Maar dat alles maakte deel uit van zijn grote zoenoffer. Hij werd gevangengenomen en voor Pilatus gebracht, waar de menigte om zijn dood riep. Hij droeg zijn eigen moordwapen — het kruis. Op Golgota gaf Hij zijn leven en riep Hij uit: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lucas 23:34).

Zijn lichaam werd voorzichtig in het graf van Jozef van Arimatea gelegd. Maar drie dagen later, op die eerste Paasmorgen, was het graf leeg. Maria van Magdala sprak tot Hem, en Hij sprak tot haar. Hij verscheen aan zijn apostelen. Hij liep met twee discipelen op de weg naar Emmaüs. En er wordt gezegd dat Hij door zo’n vijfhonderd anderen gezien werd (zie 1 Korintiërs 15:6).

Hij had gezegd: ‘Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder’ (Johannes 10:16). Dienovereenkomstig verscheen Hij aan de mensen die zich in het land Overvloed op het westelijk halfrond hadden verzameld. Daar onderwees Hij de mensen zoals Hij in de Oude Wereld had gedaan. Dat staat allemaal in het Boek van Mormon opgetekend, wat eveneens een testament aangaande de goddelijke aard van onze Heer is.

Kort samengevat zijn Hij en zijn Vader aan de jonge Joseph verschenen, waarbij de Vader zijn Zoon introduceerde met de woorden: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:17.)

Het volgende waar ik zeker van ben, en waarvan ik mijn getuigenis geef, is de verzoening van de Heer Jezus Christus. Zonder die verzoening is het leven zinloos. Zij is de sluitsteen in de boog van ons bestaan. Het bevestigt dat we leefden voordat we op aarde geboren werden. Het sterfelijk leven is slechts een springplank naar een glorierijker bestaan hierna. Het verdriet over de dood wordt verzacht door de belofte van de opstanding. We zouden geen Kerstmis hebben als er geen Pasen was.

Nu wil ik het hebben over de grote zekerheden die we door de herstelling van het evangelie van Jezus Christus hebben ontvangen. Zoals de herstelling van het priesterschap, ofwel het gezag van de mens om in de naam van God te spreken. Het priesterschap bestaat uit twee onderdelen. Het lagere, ofwel het Aäronisch priesterschap, is door Johannes de Doper hersteld. Het hogere, ofwel het Melchizedeks priesterschap, is door Petrus, Jakobus en Johannes hersteld.

Toen het Aäronisch priesterschap werd hersteld, legde de herrezen Johannes de Doper zijn handen op het hoofd van Joseph Smith en Oliver Cowdery en zei: ‘Aan u, mijn mededienstknechten, verleen ik, in naam van de Messias, het priesterschap van Aäron, dat de sleutels omvat van de bediening van engelen en van het evangelie van bekering en van de doop door onderdompeling tot vergeving van zonden’ (LV 13:1).

President Wilford Woodruff heeft op hoge leeftijd tegen de jongemannen van de kerk gezegd: ‘Ik wil heel duidelijk stellen dat het niets uitmaakt of iemand nu priester of apostel is, zolang hij zijn roeping grootmaakt. Een priester heeft de sleutels van de bediening van engelen. Ik heb in mijn hele leven, als apostel, als zeventiger, of als ouderling, nooit meer bescherming van de Heer genoten dan toen ik het ambt van priester droeg’ (Millennial Star, 5 oktober 1891, p. 629).

Het Melchizedeks of hogere priesterschap stelt mannen in staat om anderen de handen op te leggen en een zegen te geven. Zij zalven de zieken. Jakobus heeft in het Nieuwe Testament gezegd: ‘Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren’ (Jakobus 5:14).

Tot slot wil ik de zegeningen van het huis des Heren noemen, die uit de herstelling van het oude evangelie zijn voortgekomen.

Deze tempels, waarvan we er de afgelopen jaren veel hebben gebouwd, bieden zegeningen die nergens anders te verkrijgen zijn. Alles wat in die heilige gebouwen plaatsvindt, heeft met de eeuwige aard van de mens te maken. Mannen, vrouwen en kinderen worden voor eeuwig als gezin aan elkaar verzegeld. Het huwelijk is niet ‘tot de dood ons scheidt.’ Het is voor eeuwig, als de betrokkenen die zegen waardig zijn. Het meest opmerkelijke is de bevoegdheid om plaatsvervangend werk in het huis des Heren te verrichten. Er worden verordeningen verricht voor de doden die tijdens hun leven niet de kans hebben gehad om ze te ontvangen.

Ik hoorde onlangs het volgende over een weduwe in Idaho Falls. In een periode van vijftien jaar heeft ze in de Idaho Fallstempel plaatsvervangend werk voor twintigduizend mensen gedaan. Op een vrijdag had ze de twintigduizendste begiftiging voltooid, en op zaterdag deed ze er weer vijf. Een week later overleed ze.

Kijk eens wat deze vrouw heeft gedaan. Ze heeft plaatsvervangend tempelwerk verricht voor net zoveel mensen als hier vanmorgen in het Conferentiecentrum zitten. Bedenk eens hoe zij aan de andere kant is ontvangen.

Dat is mijn getuigenis, broeders en zusters, dat ik u plechtig geef.

Ik bid dat God elk van u, trouwe heiligen der laatste dagen, zal zegenen. Het is mijn nederig gebed dat u thuis vrede en liefde zult hebben, en door geloof en gebed geleid zult worden bij alles wat u onderneemt. In de naam van Jezus Christus. Amen.