2007
‘Mam, zijn wij christenen?’
Mei 2007


‘Mam, zijn wij christenen?’

Ik ben een toegewijd christen die uitermate gelukkig is met de grote kennis van de ware ‘leer van Christus’ sinds ik lid van de herstelde kerk ben geworden.

Het christendom viert het leven en de bediening van Jezus de Christus, de eniggeboren Zoon van God, de eeuwige Vader. Over de hele wereld vinden we christelijke kerken met verschillende leerstellingen. Toen de veertienjarige Cortnee, dochter van een zendingspresident, naar een nieuwe school ging, vroeg een klasgenootje aan haar of ze christen was. Ze lachten haar uit toen ze zei dat ze mormoon was, zoals leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen vaak genoemd worden. Toen ze thuiskwam, vroeg ze aan haar moeder: ‘Mam, zijn wij christenen?’

Toen ik opgroeide, waren we trouwe leden van een andere christelijke kerk. Vlak na mijn geboorte ben ik in die kerk gedoopt. We gingen iedere week naar de kerk. Mijn broers en ik hielpen jarenlang de pastoors tijdens de mis. Ik leerde hoe belangrijk het gezinsgebed was, want we baden dagelijks als gezin. Ik dacht zelfs dat ik op een dag pastoor in die kerk zou worden. Het leed geen twijfel dat wij onszelf toegewijde christenen vonden.

Maar toen ik naar de universiteit ging, kwam ik in aanraking met de leden en leringen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, een christelijke godsdienst die op de Heiland is gericht. Ik hoorde over de herstelling van het evangelie van Jezus Christus in deze laatste dagen. Ik leerde waarheden kennen waar ik nog nooit van gehoord had, die mijn leven en mijn kijk op het evangelie veranderden. Na veel studie, gebed en geloof koos ik ervoor om de prachtige, herstelde waarheden te aanvaarden die alleen in deze kerk zijn te vinden.

De eerste herstelde waarheid die ik leerde betreft het wezen van de Godheid. De ware christelijke leer dat de Godheid uit drie afzonderlijke personen bestaat, was al in de tijd van de Bijbel bekend. God getuigde verscheidene malen van Jezus, zijn eniggeboren Zoon. Bij de doop van Jezus zei Hij: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.’1 Jezus getuigde van God, zijn Vader, toen Hij zei: ‘Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.’2 Na de dood en opstanding van Jezus staat er geschreven: ‘Maar [Stefanus], vol van de Heilige Geest, sloeg de ogen ten hemel en zag de heerlijkheid Gods en Jezus, staande ter rechterhand Gods. En hij zeide: Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.’3 Wat een aangrijpend getuigenis van de Godheid had die discipel van Christus.

Na de dood van Christus en zijn apostelen ging de kennis dat God, zijn Zoon en de Heilige Geest drie afzonderlijke wezens zijn, verloren. De Geloofsbelijdenis van Nicea en de raden van Konstantinopel waren de oorzaak van de ontstane verwarring en valse leerstellingen over de Godheid. Daar werd besloten dat de Godheid niet uit drie afzonderlijke personen bestond, maar uit drie personen in één God, ofwel de Drie-eenheid. Net als de christelijke, protestantse hervormers had ik moeite met deze geloofsbelijdenis. De leringen over de Drie-eenheid, die ik in mijn jeugd had geleerd, vond ik onbegrijpelijk.

Maar toen ik van de prachtige waarheden van het eerste visioen van Joseph Smith hoorde, was het een ongelofelijke bewustwording voor mij om eindelijk de ware aard van God de eeuwige Vader en zijn eniggeboren Zoon te leren kennen. Joseph zei: ‘[Ik zag] twee Personen, wier glans en heerlijkheid elke beschrijving tarten, boven mij in de lucht staan. Een van Hen sprak tot mij, mij bij de naam noemend, en zei, wijzend op de ander: Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’4 Met dit hemelse visioen werd de prachtige, eenvoudige en waardevolle kennis van God en zijn Zoon op aarde hersteld, reden genoeg om de leerstellingen die ik over de Drie-eenheid had geleerd, opzij te zetten.

Ik weet dat de verkeerde leerstellingen van mensen over de Godheid zijn vervangen door hemelse openbaring. Ik weet dat God onze hemelse Vader is. Zijn Zoon, Jezus Christus, is mijn Heiland. De Heilige Geest getuigt van de Vader en de Zoon. Ik ben God bijzonder dankbaar dat Hij de herrezen Heiland Jezus Christus in deze laatste dagen aan de mens heeft voorgesteld. De Heiland leeft, Hij is verschenen, Hij heeft gesproken, Hij leidt het werk van zijn kerk door middel van apostelen en profeten. Als de goede Herder die voor zijn schapen zorgt, heeft Hij deze indrukwekkende waarheden verkondigd.

De tweede waarheid die ik als onderzoeker van de kerk leerde, was dat er aanvullende Schriftuur en openbaring is. De profeet Jesaja zag in een visioen een boek dat volgens hem deel uitmaakte van een werk dat ‘wonderlijk en wonderbaar’5 is. Ik getuig dat het Boek van Mormon, eveneens een testament aangaande Jezus Christus, dat boek is. Het is een heilig verslag dat profeten van God hebben geschreven om alle mensen te overtuigen tot Christus te komen, en het is een hulpmiddel om het evangelie van Jezus Christus in zijn volheid te openbaren. Het Boek van Mormon gaat over profeten en andere getrouwe leden van de kerk die de naam van Christus op zich hebben genomen, zelfs vóór de geboorte van de Heiland.6 Het boek gaat over de herrezen Christus die de mensen leert wat zij moeten doen om gemoedsrust in dit leven en eeuwig heil in de komende wereld te verkrijgen. Wat is christelijker dan zijn naam op ons te nemen en zijn raad op te volgen, zodat we meer op Hem kunnen gaan lijken?

President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Ik begrijp niet waarom de christelijke wereld dit boek niet accepteert.’7 Ik las het Boek van Mormon voor het eerst toen ik 21 was. Toen heb ik God gevraagd of het waar is. De waarheid ervan is me door de troostende kracht van de Heilige Geest bekendgemaakt.8 Ik weet dat het Boek van Mormon eveneens een testament aangaande Jezus Christus is. Evenals de profeten uit dit heilige boek getuig ik: ‘Wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus.’9 Ik ben bijzonder dankbaar voor alle woorden die Hij heeft gesproken, en voor alle woorden die Hij nog zal spreken om onze dorst naar levend water te lessen.

Een andere herstelde waarheid van het evangelie die ik leerde, was de herstelling van het priesterschap, ofwel de bevoegdheid om in Gods naam te handelen. Voormalige profeten en apostelen, zoals Elia, Mozes, Johannes de Doper, Petrus, Jakobus en Johannes, zijn in onze bedeling door God en Christus naar de aarde gestuurd om het heilig priesterschap van God te herstellen. Iedere priesterschapsdrager in deze kerk kan zijn priesterschapsgezag rechtstreeks op Jezus Christus terugvoeren. De mens bezit nu de sleutels om de kerk te vestigen, zodat we tot Christus kunnen komen en aan zijn eeuwige, verlossende verordeningen kunnen deelnemen.10 Ik getuig dat dit De Kerk van Jezus Christus is — de enige kerk die bevoegd is om met het gezag van het priesterschap de sleutels van het eeuwig heil te gebruiken en heilige verordeningen te bedienen.

Cortnee vroeg: ‘Mam, zijn wij christenen?’ Als lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen bent u een christen, en ik ook. Ik ben een toegewijd christen die uitermate gelukkig is met de grote kennis van de ware ‘leer van Christus’11 sinds ik lid van de herstelde kerk ben geworden. Door deze waarheden bezit de kerk de volheid van het evangelie van Jezus Christus. Net als andere leden van de kerk begrijp ik nu de ware aard van de Godheid. Ik heb toegang tot aanvullende Schriften en openbaringen, en ik kan deel hebben aan de zegeningen van het gezag van het priesterschap. Ja Cortnee, wij zijn christenen. Van deze waarheden getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Matteüs 3:17.

  2. Johannes 17:3.

  3. Handelingen 7:55–56.

  4. Geschiedenis van Joseph Smith 1:17.

  5. Zie Jesaja 29:14; zie ook vss. 11–12, 18.

  6. Zie Alma 46:14–16.

  7. ‘Het wonderbaarlijke fundament van ons geloof’, Liahona, november 2002, p. 81.

  8. Zie Moroni 10:4–5.

  9. 2 Nephi 25:26.

  10. Zie LV 2; 13; 110; 112:32.

  11. 2 Nephi 31:2; zie ook 3 Nephi 11:31–36.