Als deze oude muren konden praten
Ruim een eeuw lang zijn de woorden van hedendaagse profeten, zieners en openbaarders vanaf dit podium de wereld in gegaan.
President Gordon B. Hinckley heeft in oktober 2004 tijdens een persconferentie gezegd: ‘Ik respecteer dit gebouw. Ik houd van dit gebouw. Ik eer dit gebouw. Ik wil dat het behouden blijft. (…) Ik wil dat de zwakke verbindingen van de originele, oude Tabernakel worden samengebonden (…) en versterkt, en dat de natuurlijke schoonheid en pracht ervan worden behouden.’ Toen keek hij mij aan en zei: ‘Doe niets wat u niet zou moeten doen, maar wat u ook doet, doe het goed en juist.’1
Met die ontroerende maar enigszins intimiderende woorden werd opdracht verleend om de oude, originele Salt Lake Tabernakel te behouden, te versterken en nieuw leven in te blazen en klaar te maken voor een nieuwe periode van dienst.
Vandaag, geliefde president, presenteren wij dit bejaarde gebouw uitgevoerd in een nieuwe afwerking die past bij zijn luisterrijke, historische elegantie — zij het een beetje comfortabeler. De Presiderende Bisschap en meer dan tweeduizend ambachtslieden geven ‘de oude, originele Tabernakel’ terug, samen met een garantie van honderd jaar.
President Hinckleys verzoek om ‘de oude, originele Tabernakel’ te herstellen, werd de norm op grond waarvan moeilijke architecturale en bouwkundige beslissingen werden genomen. Die zinsnede werd gebruikt om de essentie en het doel van het project te beschrijven. Het werd net zoiets als de banier der vrijheid van aanvoerder Moroni die ‘op iedere toren’ werd gehesen en ‘in elke plaats’2 waar nodig werd opgericht.
Als deze oude muren konden praten, zouden ze mede hun oprechte waardering uitspreken voor FFKR Architects, Jacobsen Construction Company, en heel belangrijk, het kerkelijk projectteam en de vele anderen die met hun vaardigheden een gecompliceerde onderneming mogelijk hebben gemaakt. Eén senior lid van het team merkte op: ‘Door samen te beraadslagen, was de Heer in staat ons grotere vermogens te geven dan wij van nature bezaten.’
De leden van het projectteam hadden grote eerbied voor de schoonheid van de Tabernakel, zijn oorspronkelijke bouwers en de kwaliteit van hun werk. Zij verwonderden zich erover dat ruim een eeuw lang de woorden van hedendaagse profeten, zieners en openbaarders vanaf dit podium de wereld in waren gegaan.
Als deze oude muren konden praten, ben ik ervan overtuigd dat ze hun waardering zouden uitspreken voor hun nieuwe, stevige fundament. Deze oude muren zouden verheugd zijn over hun nieuwe stalen riem die hen recht en rechtop houdt. Deze oude muren zouden dankuwel zeggen voor het van het plafond schrapen van veertien lagen verf en het plamuren van gaten en aanbrengen van een prachtige nieuwe laag verf.
Deze oude muren zouden hun dank uitspreken voor de bescherming en de schoonheid van een glimmend nieuw aluminium dak en zouden samen met de banken genieten van de vele glimlachjes op de gezichten van gebruikers die de ietwat aangepaste zitplaatsen ontdekken en de extra beenruimte.
Nieuwe akoestische aanpassingen om de inspirerende muziek beter weer te geven, zouden ook door deze oude muren gewaardeerd worden.
We kunnen ons alleen maar indenken wat deze oude muren zich kunnen herinneren van de vele toespraken waar zij in de loop der jaren goed naar hebben geluisterd.
Als deze oude muren konden praten, zouden ze uitroepen: ‘Wij waren erbij!’ toen president Joseph F. Smith in oktober 1918 ondanks langdurige ziekte opstond om een bijeenkomst van de algemene conferentie bij te wonen. Tijdens de eerste bijeenkomst zei hij, met een stem vol emotie: ‘Er gaan op dit moment veel gedachten in mijn hoofd om waar ik op dit moment niet over durf te praten. Als de Heer het mij toestaat zal ik op een later tijdstip iets zeggen over wat er in mijn gedachten en mijn hart omgaat.’ Hij vervolgt: ‘Ik heb deze vijf maanden niet alleen doorgebracht. Ik heb ze in de geest van gebed, smeekbeden, geloof en vastberadenheid doorgebracht. En ik ben voortdurend met de Geest van de Heer in contact geweest.’3 Wat wij later vernamen, was dat president Smith op de dag vóór de conferentie een manifestatie ontving die nu het visioen van de verlossing der doden heet en die later als afdeling 138 in de Leer en Verbonden is opgenomen.
Als deze oude muren konden praten, zouden ze ons herinneren aan de akelige, donkere dagen van de grote economische crisis. Zij zouden zich herinneren dat president Heber J. Grant in april 1936 tijdens de algemene conferentie aankondigde dat de kerk een kerkelijk zekerheidsplan zou instellen dat later bekend werd onder de naam kerkelijk welzijnsplan. Zes maanden later legde hij uit: ‘Ons eerste doel was om (…) een systeem op te zetten waardoor met de vloek van werkloosheid en uitkeringen zou worden afgerekend, en waardoor onze mensen weer onafhankelijk, bedrijvig en spaarzaam zouden worden en weer zelfrespect zouden krijgen. De kerk stelt zich ten doel de mensen te helpen om zichzelf te helpen. Werken moet weer het leidende beginsel in het leven van onze leden worden.’4
In oktober 1964 besprak ouderling Harold B. Lee in opdracht van president David O. McKay de plichten van ouders. Deze oude muren herinneren zich dat ouderling Lee toen zei dat hij zou voorlezen uit een brief van het Eerste Presidium uit 1915. Voordat hij dat echter deed, zei hij: ‘Ik neem aan dat het net zoiets is als wat Mark Twain zei over het weer: “We praten veel over het weer, maar we lijken er niet veel aan te doen.’” Daarna las ouderling Lee het volgende voor uit de vijftig jaar oude brief:
‘Wij adviseren en bepleiten de invoering van een “gezinsavond” in de kerk, een tijd dat de ouders met hun kinderen thuis bij elkaar komen en hen in het woord van de Heer onderwijzen.’
En daarna volgde deze belofte:
‘Wij beloven grote zegeningen aan de heiligen die deze raad gehoorzamen. Dan zullen de liefde thuis en de gehoorzaamheid aan de ouders toenemen. Dan zal het geloof in het hart van de jongeren in Israël toenemen, en zullen zij de kracht krijgen om de kwade invloeden en de verleidingen te overwinnen.’5
Deze oude muren herinneren zich de grote stilte die er in 1985 in de Tabernakel viel toen er werd aangekondigd dat ouderling Bruce R. McConkie de conferentie zou toespreken. Deze oude muren voelden een sterk gevoel van eerbied over de aanwezigen spoelen toen ouderling McConkie zijn toespraak besloot met deze inspirerende woorden:
‘En nu getuig ik met betrekking tot die volmaakte verzoening, teweeggebracht door het vergieten van Gods bloed, dat die plaatsvond in Getsemane en op Golgota. En met betrekking tot Jezus Christus getuig ik dat Hij de Zoon van de levende God is en dat Hij is gekruisigd voor de zonden van de wereld. Hij is onze Heer, onze God en onze Koning. Dit weet ik zelf, onafhankelijk van wie dan ook.
‘Ik ben een van zijn getuigen en eens zal ik de tekens van de nagels in zijn handen en zijn voeten voelen en zal ik zijn voeten baden in mijn tranen.
‘Maar ik zal dan niet zekerder weten dan nu dat Hij Gods almachtige Zoon is, onze Heiland en Verlosser, en dat het heil door zijn zoenbloed komt en op geen enkele andere wijze.’6
President Hinckley zei in 1995 tegen de vrouwen van de kerk: ‘Er is zoveel wereldse wijsheid die als waarheid wordt gezien, zoveel misleiding wat betreft de waarden en normen, zoveel verlokkingen en verleidingen die de wereld langzaam maar zeker tot verval brengen, dat we vinden dat we moeten waarschuwen.’ Vervolgens las hij voor:
‘Wij, het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf Apostelen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, verklaren plechtig dat het huwelijk tussen man en vrouw van Godswege is geboden en dat het gezin centraal staat in het plan van de Schepper voor de eeuwige bestemming van zijn kinderen. (…)
‘Man en vrouw hebben de plechtige taak om van elkaar en van hun kinderen te houden, en voor elkaar en hun kinderen te zorgen. “Kinderen zijn een erfdeel des Heren” (Psalmen 127:3). Ouders hebben de heilige plicht om hun kinderen in liefde en rechtschapenheid op te voeden, te voorzien in hun stoffelijke en geestelijke behoeften, ze te leren dat ze elkaar moeten liefhebben en helpen, de geboden van God moeten naleven en gezagsgetrouwe burgers behoren te zijn, waar ze zich ook mogen bevinden. De echtgenoten — de moeders en vaders — zullen door God verantwoordelijk worden gehouden voor het nakomen van deze verplichtingen.’7
Ik ben dankbaar voor dit bijzondere gebouw. Het is een heilig monument ter ere van ons verleden en een schitterende banier van hoop voor de toekomst. Ik getuig van het godschap van onze Vader in de hemel en van de overvloedige liefde die de Heiland voor ieder van ons heeft. Wij zijn rijk gezegend dat wij geleid worden door een profeet van God. In de naam van Jezus Christus. Amen.