2007
Wie staat bij ’s Heren vaan?
Mei 2007


Wie staat bij ’s Heren vaan?

Als je aan de kant van de Heer blijft, kan de tegenstander daar niet komen om je te verleiden.

Geliefde broeders en zusters, ik ben dankbaar dat er in deze tijd apostelen en profeten op aarde zijn die ons inspireren en leiden. Ik getuig dat president Hinckley werkelijk een profeet van God is — net als Mozes, Abraham en alle andere profeten sinds de schepping van de wereld. Ik ben dankbaar voor de raad die hij ons vanmorgen heeft gegeven en de kans die we hebben om aan het eind van de conferentie weer naar hem te luisteren.

Ik wil me vooral tot de jongemannen en jongevrouwen van de kerk richten, maar ook tot hun ouders en jeugdleiders. Ik richt me eveneens tot de jongvolwassenen, die zo veel talenten, vaardigheden en mogelijkheden hebben om in het koninkrijk te dienen.

President Hinckley heeft over deze generatie gezegd: ‘Er is nog nooit een tijd zoals deze geweest. Wat een geweldig tijdperk in de geschiedenis van de wereld! Er is nog nooit zo’n generatie jongeren geweest. (…) Jullie zijn een “uitverkoren generatie.”’ (Way to Be! [2002], p. 3.)

Jullie hebben als jeugd van Zion veel werk te verzetten — en jullie hebben allemaal de talenten en mogelijkheden om nauwgezet te doen wat onze hemelse Vader van je verwacht, ongeacht waar je woont. Ik bid dat mijn toespraak jullie daarbij zal helpen.

In februari 1852 liet de jonge vrouw Hannah Last Cornaby zich in Yarmouth (Engeland) dopen. Het was echter niet de rustige, eerbiedige ervaring die de meeste mensen hebben. Zij beschrijft die als volgt: ‘We zagen dat het huis door een bende was omsingeld. We konden er met moeite doorheen komen. (…) Toen we bij het water kwamen, stond de hele horde om ons heen. Mijn man doopte mij terwijl we met stenen werden bekogeld en werden uitgescholden. (…) En hoewel de stenen ons om het hoofd vlogen, werden we niet geraakt. We kwamen veilig thuis en dankten God voor onze wonderbaarlijke redding’ (Hannah Cornaby, Autobiography and Poems [1881], pp. 24–25).

Haar verdere leven was niet gemakkelijk. Jaren later schreef ze de volgende woorden:

Wie staat bij ’s Heren vaan?

Daar komt het thans op aan!

Wij vragen onbevreesd:

Wie staat bij ’s Heren vaan?

‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’, Heilige lofzangen, nr. 154.

Hoewel dit woorden zijn uit een lied dat we niet vaak zingen, is het een van mijn lievelingslofzangen vanwege de toewijding aan waarheid en recht die eruit spreekt. Het is eigenlijk een vraag die alle jongemannen en jongevrouwen over de hele wereld zich moeten stellen: ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ En ons onmiskenbare antwoord moet zijn: ‘Ik!’

Dat was ook de vraag waar Nephi aan dacht toen de Heer hem en zijn broers, door middel van zijn vader Lehi, de opdracht gaf om terug naar Jeruzalem te gaan en de koperen platen op te halen. Toen Laman en Lemuël morden, stelde Nephi zich de vraag: ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ Waarop hij ‘ik’ antwoordde met de volgende woorden: ‘Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden, want ik weet dat de Heer geen geboden aan de mensenkinderen geeft zonder een weg voor hen te bereiden, zodat zij kunnen volbrengen wat Hij hun gebiedt’ (1 Nephi 3:7).

Dat was ook het geval met de jonge David in het Oude Testament. Zoals jullie weten bezocht hij als jonge herder zijn broers aan het front. Daar hoorde hij de spottende opmerkingen van de reusachtige Filistijn Goliat, die de Israëlieten uitdaagde. En alle Israëlitische strijders waren bang om de reus tegemoet te treden. Hun reactie op de vraag ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ was niet ‘Ik!’, maar veeleer ‘Wie … Ik?’

Maar niet de jonge David. Hij nam enkele stenen en een eenvoudige slinger en zei tegen de reus: ‘Gij treedt mij tegemoet met zwaard en speer en werpspies, maar ik treed u tegemoet in de naam van de Here der heerscharen (…).

‘Deze dag zal de Here u in mijn macht overleveren (…), opdat de gehele aarde wete, dat Israël een God heeft’ (1 Samuël 17:45–46). En toen liep David niet angstig, maar rende hij naar de reus toe. En door Davids geloof in God doodde hij Goliat en was Israël de overwinnaar.

Jonge broeders en zusters, waar ik ook kom, ontmoet ik edele jongeren zoals jullie. Ook zij hebben te maken met hedendaagse Goliats in de vorm van verleidingen, die hen ertoe kunnen aanzetten om de verbonden en de normen van de Heer te schenden. De verleiding wordt nog sterker als je dagelijks geconfronteerd wordt met godslastering, maatschappelijk aanvaarde onzedelijkheid, onfatsoenlijkheid, pornografie en ander ongepast materiaal in de media, bijvoorbeeld op televisie en internet, en alcohol en drugs, die overal te krijgen zijn. Kortom, er gaat geen dag voorbij waarop ons niet op de een of andere manier gevraagd wordt: ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ Ik heb twee eenvoudige tips waarmee je je op die vraag kunt voorbereiden.

Ten eerste, vergeet nooit wie je bent. Die eenvoudige waarheid is te vinden in de kinderlofzang die velen van ons in het jeugdwerk hebben geleerd: ‘Ik ben een kind van God’ (lofzang 195). En onze wijze en dierbare Vader in de hemel heeft ons niet naar deze aarde gestuurd om ons aan ons lot over te laten. Hij heeft ons specifieke richtsnoeren gegeven, zodat wij aan zijn verwachtingen kunnen voldoen. Hij heeft ons een thuis gegeven waar wij kunnen helpen, liefhebben en leren. Hij heeft ons hedendaagse profeten tot leiding gegeven. Door middel van het Eerste Presidium heeft Hij ons de normen in de brochure Voor de kracht van de jeugd gegeven, met daarin deze belofte: ‘Dit beloven we je: als je je aan deze regels houdt en de waarheden in de Schriften naleeft, zul je je levenswerk met meer wijsheid en bekwaamheid doen. Ook zul je beproevingen moediger doorstaan. Je zult hulp krijgen van de Heilige Geest.’ ([2001], pp. 2–3.)

Ik heb altijd de kleine versie van die brochure bij me — altijd! Ik moedig jullie aan om dat ook te doen. Als je dan bijvoorbeeld op de bus staat te wachten of even niets te doen hebt, haal hem tevoorschijn, lees hem en neem jezelf opnieuw voor dat je de normen in die brochure zult naleven. Ik beloof je dat als je dat doet, geluk, gemoedsrust en diepe gevoelens van moed en eigenwaarde niet zullen uitblijven.

Als je je keuzevrijheid gebruikt, moet je niet denken dat je er alleen voor staat. Naast een dierbare en wijze hemelse Vader zijn er ook anderen die voor je bidden dat je verstandige beslissingen zult nemen. Als ik vroeger met een meisje uit was geweest of met vrienden was gaan stappen, liet ik altijd mijn ouders weten dat ik weer thuis was. Meestal klopte ik op hun deur en zei: ‘Ik ben thuis.’ En dan ging ik naar bed. Toen ik op een avond thuiskwam, klopte ik zoals gebruikelijk en opende de deur. Toen ik dat deed, viel het ganglicht op mijn lieve moeder die in gebed was geknield. Toen ik haar daar zag zitten, wist ik voor wie ze bad. Ik ben dat nooit vergeten. Ik weet dat mijn moeder nog steeds voor mij bidt. Daardoor word ik eraan herinnerd wie ik ben en dat ik er niet alleen voor sta.

Ten tweede: Leer je gedachten beheersen. Een van de facetten van het geluksplan van onze hemelse Vader is dat we hier zijn om getoetst te worden. Daarom zullen er altijd verleidingen zijn. Als heiligen der laatste dagen behoren we de geboden van God te onderhouden, ondanks de verleidingen van Satan. Ik heb gemerkt dat dat veel gemakkelijker is wanneer we onze gedachten onder controle houden — en vooral als we lofzangen, schriftuurplaatsen en goede gedichten uit het hoofd hebben geleerd om slechte gedachten te vervangen.

President Boyd K. Packer heeft ons de raad gegeven om een lofzang uit het hoofd te leren zodat we die kunnen zingen of neuriën als er een ongepaste gedachte bij ons opkomt. Een vriend van mij die deze raad opvolgde, heeft daarover gezegd: ‘Op een dag liep ik mijn kantoor uit om te lunchen. Nadat ik twee blokken had gelopen, merkte ik dat ik “mijn liedje” liep te neuriën: ‘Ik ben een kind van God.’ Toen ik in gedachten terugging, besefte ik dat ik vlak naast mijn kantoor een jonge vrouw had gezien die ongepast gekleed was. Onmiddellijk was ik in mijn hoofd onbewust de woorden en de muziek van “Ik ben een kind van God” gaan zingen — om de ongepaste gedachten te verdrijven.’ Die dag leerde mijn vriend een belangrijke les over gedachten in bedwang houden.

‘President George Albert Smith heeft de volgende goede raad in dit verband gegeven: ‘Er is een duidelijke scheidingslijn tussen het gebied van de Heer en het gebied van de duivel. Als je aan de kant van de Heer blijft, kan de tegenstander daar niet komen om je te verleiden. (…) Maar (…) als je je naar de kant van de duivel begeeft, kom je op zijn gebied (…) en zal hij je ertoe willen brengen om zover mogelijk bij die lijn weg te gaan, want hij weet dat hij je alleen kapot kan krijgen als hij je bij het veilige gebied vandaan kan houden’ (Conference Report, oktober 1945, p. 118).

Het thema voor de wekelijkse activiteitenavonden in 2007 bevat een belofte voor hen die deze wijze raad opvolgen: ‘Laat deugd onophoudelijk uw gedachten sieren; dan zal uw vertrouwen in de tegenwoordigheid van God sterk worden; (…) [en dan zal] de Heilige Geest uw constante metgezel zijn’ (LV 121:45–46).

Ik getuig dat God leeft. Ik weet dat wij zijn kinderen zijn, dat Hij ons bij naam kent en dat we er niet alleen voor staan als we belangrijke beslissingen nemen. Iedere dag zul je keuzes maken, en die zullen je aan de ene of de andere kant van die scheidingslijn brengen. En daarom moedig ik alle jongeren die mijn stem kunnen horen aan — alle jongeren van het edele geslacht over de hele wereld: Leef zo dat als je voor de keuze tussen goed en kwaad komt te staan, en je diep van binnen de vraag ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ kunt horen, je in staat zult zijn om met al je kracht te antwoorden: ‘Ik!’ In de naam van Jezus Christus. Amen.