2004
‘Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven’
Mei 2004


‘Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven’

Als er ergens behoefte is ontstaan door welke reden dan ook, zijn er bijna altijd leden van de kerk om te helpen. (…) Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe effectief onze humanitaire hulpverlening is.

In 1936, 68 jaar geleden, vertelde een van de secretaresses van het Quorum der Twaalf me wat een van de leden van het quorum tegen haar gezegd had. Ze zei dat er in de komende algemene conferentie een programma geïntroduceerd zou worden dat nog opmerkelijker zou zijn dan de aankomst van de pioniers in deze vallei.

Daar wil ik wel even bij vermelden dat je geen vertrouwelijke informatie aan je secretaresse mag doorgeven, en dat zij geen vertrouwelijke informatie aan anderen mag doorgeven.

Maar dat is verleden tijd. Dat gebeurt tegenwoordig nooit meer. Nee! Ik wil hieraan toevoegen dat mijn kundige secretarissen zich hier nooit schuldig aan maken.

Als u de geschiedenis van de kerk kent, weet u dat het Church Security Plan werd geïntroduceerd, de voorloper van wat nu het welzijnsprogramma van de kerk is.

Ik vroeg me in die tijd af hoe iets wat de kerk deed, de historische vergadering van ons volk in deze vallei in het westen van de Verenigde Staten zou kunnen overtreffen. Dat was zo’n belangrijke gebeurtenis dat er volgens mij nooit iets opmerkelijker kon zijn. Maar ik heb de laatste tijd iets interessants gemerkt.

Wij krijgen veel vooraanstaande bezoekers in het kantoor van het Eerste Presidium. Zoals staatshoofden en ambassadeurs van verschillende landen. Enkele weken geleden hadden we de burgemeester van een van de grote wereldsteden op bezoek. We hebben ook recentelijk de vice-president en de ambassadeur van Ecuador op bezoek gehad, de ambassadeur van Litouwen, de ambassadeur van Wit-Rusland en anderen. In onze gesprekken noemde niet een van deze bezoekers de grote tocht van de pioniers. Maar allemaal spraken ze onafhankelijk van elkaar vol bewondering over ons welzijnsprogramma en onze humanitaire hulp.

En nu ik tijdens deze grote priesterschapsbijeenkomst spreek, wil ik iets zeggen over onze inspanningen ten behoeve van noodlijdende mensen in verschillende delen van de wereld, of ze nu lid van de kerk zijn of niet.

Toen het hedendaagse welzijnsprogramma in beweging was gezet, was het ontworpen om in de behoeften van onze eigen leden te voorzien. In de loop der jaren zijn tienduizenden mensen geholpen. Bisschoppen en ZHV-presidentes hadden voedsel, kleding en andere goederen beschikbaar voor mensen in nood. Talloze leden van de kerk hebben als vrijwilliger bijgedragen aan de productie van benodigdheden. We hebben nu 113 voorraadhuizen voor de bisschoppen, 63 boerderijen, 105 conservenfabrieken en opslagruimten, 18 voedselfabrieken en distributiecentra en veel andere faciliteiten.

Er is niet alleen tegemoet gekomen aan de behoeften van de leden, maar er is ook hulp aan ontelbare anderen gegeven. Hier in Salt Lake City worden dagelijks veel hongerigen gevoed door organisaties die voorraden van de kerk gebruiken.

Hier, in deze stad, en in veel andere plaatsen hebben we prachtige winkels zonder kassa, waar niet met geld wordt betaald, waar voedsel, kleding en andere benodigdheden aan de armen worden gegeven. Ik ben van mening dat er geen betere melk, geen beter vlees, en geen betere meel in gewone winkels is te vinden.

De beginselen waarop deze ondernemingen zijn gebaseerd, zijn eigenlijk nog hetzelfde als vroeger.

Behoeftigen behoren hun uiterste best te doen om in hun eigen behoeften te voorzien. Vervolgens wordt er van families verwacht dat zij hun minderbedeelde leden helpen. En vervolgens kunnen de middelen van de kerk worden aangesproken.

Wij geloven het woord van God en nemen dat serieus:

‘Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.

‘Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest,

‘naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen’ (Matteüs 25:34–36).

Dit is de manier van de Heer om voor de behoeftigen te zorgen. Hij heeft gezegd: ‘De armen hebt gij immers altijd bij u’ (Matteüs 26:11).

Zij die daartoe in staat zijn, werken om in de behoeften te voorzien van hen die daartoe niet in staat zijn. Vorig jaar zijn er in de welzijnszorg 563 duizend vrijwillige werkdagen geschonken. Dat is hetzelfde als een man die 1.542 jaar lang iedere dag acht uur werkt.

Onlangs stond er in de Church News een verhaal over een groep boeren in een kleine gemeenschap in Idaho. Mag ik u daar een stukje uit voorlezen?

‘Het is zes uur in de ochtend en oktober is bijna voorbij. Er is al wat nachtvorst op de velden suikerbieten in Rupert (Idaho).

‘De lange armen van de bietenkoppers strekken zich over twaalf rijen uit om de kop van de bieten op het veld af te snijden. Achter hen duwen de oogstmachines hun stalen vingers in de grond om de bieten op te scheppen en via een lopende band in een vrachtwagen te werpen.

‘Dit is de welzijnsboerderij in Rupert (Idaho), en zij die hier vandaag werken, zijn vrijwilliger. (…) Soms werken er wel zestig machines tegelijkertijd — allemaal van plaatselijke boeren.’

Het werk gaat de hele dag door.

‘Om zeven uur ’s avonds is de zon ondergegaan, en ligt het land er weer donker en koud bij. De boeren gaan naar huis, uitgeput en gelukkig.

‘Ze hebben weer een dag goed afgerond.

‘Ze hebben de suikerbieten van de Heer geoogst.’ (Neil K. Newell, ‘A Harvest in Idaho’, Church News, 20 maart 2004, p. 16.)

Dergelijk vrijwilligerswerk vindt voortdurend plaats om er voor te zorgen dat de voorraadhuizen van de Heer gevuld zijn.

Vanaf het begin is het programma verder gegaan dan de zorg voor de armen, en worden de gezinnen in de kerk aangemoedigd om paraat te zijn. Niemand weet wanneer er zich een ramp voordoet — of ziekte, werkeloosheid of een ernstig ongeluk.

Vorig jaar hebben gezinnen dankzij het welzijnsprogramma ruim 8.000 ton kilo voedsel opgeslagen voor tijden van nood. Hopelijk zal die tijd nooit aanbreken. Maar het goede, gezonde voedsel geeft gemoedsrust en het genoegen dat we gehoorzaam zijn.

Nu is er een ander element aan toegevoegd. Daar is mee begonnen toen enkele jaren geleden de droogte in Afrika veel honger en dood veroorzaakte. De leden van de kerk werden uitgenodigd om aan een grote humanitaire hulpactie bij te dragen om die arme mensen te helpen. Uw bijdragen waren talrijk en royaal. Het werk is voortgezet omdat er op vele plekken nog zoveel meer dringende behoeften zijn. De reikwijdte van deze hulpverlening is een wonder. Miljoenen kilo’s voedsel, medische hulpgoederen, dekens, tenten, kleding en andere hulpmiddelen hebben op verschillende plaatsen in de wereld honger en ellende voorkomen. Er zijn putten geslagen, er zijn gewassen gezaaid en er zijn levens gered. Ik zal u een voorbeeld geven.

Neil Darlington is een scheikundig ingenieur die voor een grote industriële firma in Ghana heeft gewerkt. Uiteindelijk is hij met pensioen gegaan.

Hij en zijn vrouw zijn toen op zending geroepen. Ze werden naar Ghana gestuurd. Broeder Darlington zegt: ‘In gebieden waar armoede, ziekte en sociale onrust heerst, bevonden wij ons als vertegenwoordigers van de kerk, en hielpen we de mensen die behoeftig, hongerig en noodlijdend waren.’

In kleine dorpen sloegen ze nieuwe putten en repareerden ze oude. Wie fris, schoon water in overvloed heeft, kan zich nauwelijks de omstandigheden voorstellen van de mensen die dat niet hebben.

Kunt u zich dit echtpaar voorstellen, toegewijde zendelingen van de kerk? Ze boren in de droge aarde. De boor bereikt de grondwaterspiegel, en de wonderbaarlijke vloeistof komt aan de oppervlakte en vloeit over het droge en dorstige land. Er heerst vreugde. Er vloeien tranen. Er is nu drinkwater, water waar ze zich mee kunnen wassen, waar ze hun land mee kunnen irrigeren. Er is niets kostbaarder dan water in een droog land. Hoe prachtig is water dat uit een nieuwe put komt.

Toen de stamhoofden en de oudsten van het dorp bij elkaar kwamen om hen te bedanken, vroeg broeder Darlington of hij en zijn vrouw een lied voor hen mochten zingen. Ze keken in de ogen van de donkere mannen en vrouwen en zongen ‘Ik ben een kind van God’, als uitdrukking van hun gezamenlijke broederschap.

Door hun werk heeft dit echtpaar water geregeld voor ongeveer 190 duizend mensen in afgelegen dorpen en vluchtelingenkampen. Misschien wilt u eens over het wonder van die prestatie nadenken.

En nu hebben letterlijk duizen-den echtparen, die anders hun leven voornamelijk doelloos hadden afgerond, werk verzet, en zijn op veel verschillende plaatsen en manieren werkzaam. Zij waren en zijn in de arme gebieden van Amerika werkzaam. Ze hebben in India, Indonesië, Thailand, Cambodja, Rusland en de Baltische staten gewerkt, en zijn daar nog steeds. En het werk breidt zich uit.

Samen met andere organisaties heeft de kerk onlangs rolstoelen aangeschaft voor zo’n 42 duizend invaliden. Stel u eens voor wat dat betekent voor mensen die letterlijk overal heen moesten kruipen. Met de hulp van onbaatzuchtige artsen en verpleegkundigen hebben in het jaar 2003 zo’n 19 duizend paramedici een opleiding in neonatale reanimatie gehad. Daardoor wordt het leven van duizenden baby’s gered.

Vorig jaar zijn 2.700 personen voor oogklachten behandeld, en driehonderd plaatselijke medici zijn in oogheelkundige behandelingen opgeleid. De blinden kunnen letterlijk weer zien.

Als er overstromingen en aardbevingen zijn, als er honger wordt geleden, als er ergens behoefte is ontstaan door welke reden dan ook, zijn er bijna altijd leden van de kerk om te helpen. In het afgelopen jaar is er zo’n 98 miljoen dollar aan hulp verleend, waardoor het totale bedrag in de afgelopen 18 jaar op 643 miljoen dollar uitkomt.

Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe effectief onze humanitaire hulpverlening is. Tijdens mijn reizen over de hele wereld heb ik de ontvangers van uw milddadigheid gezien. In 1998 bezocht ik de gebieden in Midden-Amerika die door de orkaan Mitch waren getroffen. Hier werd snel voor voedsel en kleding gezorgd, en het was een wonder hoe snel het puin werd opgeruimd en de verwoeste huizen werden herbouwd.

Er is geen tijd om de volledige omvang van deze geweldig belangrijke programma’s op te sommen. Als wij hulp verlenen, vragen we niet of de getroffen mensen wel lid van de kerk zijn. Want wij weten dat alle mensen op aarde kinderen van God zijn, en in tijden van nood op hulp mogen rekenen. Als wij hulp verlenen, weet over het algemeen de linkerhand niet wat de rechterhand doet. Wij zijn niet uit op eervolle vermeldingen of dankbetuigingen. Het is voldoende dat wij weten dat in zoverre wij dit aan één van deze onze minste broeders hebben gedaan, wij het Hem en zijn geliefde Zoon hebben gedaan. (Zie Matteüs 25:40.)

We zullen dit werk voortzetten. Er zijn altijd behoeften. Er zullen altijd honger, armoede en rampen zijn. En er zijn altijd mensen die door het licht van het evangelie zijn geraakt, en die bereid zijn om gewillig te dienen en te werken, en de behoeftigen op aarde te versterken.

We hebben ook het Permanent Studiefonds in het leven geroepen. Het is door uw royale bijdragen tot stand gekomen. Het is nu in 23 landen actief. Jonge mannen en vrouwen die de gedragsnormen naleven, kunnen een studielening krijgen. Anders zouden ze net als hun ouders en voorouders in armoede moeten leven. Er worden nu ruim tienduizend mensen geholpen, en uit ervaring blijkt dat ze na hun opleiding drie tot vier keer zoveel verdienen als daarvoor.

De Geest van de Heer leidt dit werk. Deze welzijnszorg is aardse hulpverlening, en wordt uitgedrukt in rijst en bonen, dekens en tenten, kleding en medicijnen, werkgelegenheid en opleiding. Maar dit aardse werk is slechts een uitdrukking van een innerlijke geest — de Geest van de Heer, die ‘is rondgegaan, weldoende’ (Handelingen 10:38).

Dat dit geweldige programma vanuit de hemel gezegend moge worden, en dat wij allemaal gezegend mogen worden, is mijn nederige gebed in de heilige naam van Jezus Christus. Amen.