2004
Uw persoonlijke invloed
Mei 2004


Uw persoonlijke invloed

Wanneer we in de voetstappen treden van die Mens uit Galilea — namelijk de Heer Jezus Christus — kunnen we onze invloed ten goede laten gelden, waar we ook zijn en wat onze roeping ook is.

Geliefde broeders en zusters, zowel binnen oogbereik als over de wereld vergaderd, ik doe een beroep op uw gebeden en geloof nu ik de eer heb om u toe te spreken.

Ruim veertig jaar geleden, toen president David O. McKay mij in het Quorum der Twaalf Apostelen riep, sloot hij mij met een innemende glimlach in zijn armen. In de plechtige instructie die hij mij gaf, zei hij onder meer: ‘Er is een verantwoordelijkheid die niemand kan ontlopen. En dat is het effect van iemands persoonlijke invloed.’

De roeping van de eerste apostelen weerspiegelde de invloed van de Heer. Hij zocht een gelovig man niet onder de hooghartigen die dagelijks naar de synagoge kwamen. Nee, Hij zocht hem onder de vissers uit Kafarnaüm. Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes hoorden zijn roep: ‘Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken.’1 Ze volgden Hem. Simon, een twijfelend mens, werd Petrus, een gelovig apostel.

De Heiland ging niet op zoek naar een ijverig en krachtig zendeling onder zijn aanhangers, maar Hij vond hem onder zijn tegenstanders. Saulus uit Tarsus, de vervolger, werd Paulus, de bekeerder. De Verlosser koos onvolmaakte mannen om de weg tot volmaking te verkondigen. Dat deed Hij toen; dat doet Hij nu.

Hij roept u en mij om Hem hier te dienen en geeft ons een taak die Hij wil dat we volbrengen. We wijden ons volledig toe. We trekken onze taak niet in twijfel.

Wanneer we in de voetstappen treden van die Mens uit Galilea — namelijk de Heer Jezus Christus — kunnen we onze invloed ten goede laten gelden, waar we ook zijn en wat onze roeping ook is.

De ons toegewezen taak lijkt wellicht onbelangrijk en onnodig, en blijft misschien onopgemerkt. Sommigen stellen wellicht de vraag:

‘Vader, waar zal ik aan het werk gaan?’

En mijn liefde vloeide warm en rijk.

Toen wees Hij een plekje aan

en zei: ‘Verzorg dat voor Mij.’

Ik antwoordde snel: ‘O nee, dat niet!

Niemand zou ooit zien

hoe goed ik mijn werk deed;

dat plekje is niets voor mij.’

En Hij zei, zijn toon was mild;

‘Werk je voor hen of voor Mij?

Nazaret was klein,

en Galilea eveneens.’2

Het gezin is de ideale onderwijsplek. Ook is het een uitstekend leerpracticum. De gezinsavond kan elk lid geestelijke groei brengen.

‘Het gezin is de basis van een rechtschapen leven, en niets kan zijn plaats innemen of zijn essentiële functies vervullen.’3 Veel presidenten van de kerk hebben die waarheid verkondigd.

Juist in het gezin kunnen ouders hun kinderen een verstandige leefstijl bijbrengen. Samenwerking en hulpvaardigheid worden dan de standaard van een volgende generatie gezinnen wanneer die kinderen opgroeien, trouwen en het huis uit gaan. De lessen die we thuis leren, blijven ons het langst bij. President Gordon B. Hinckley blijft hameren op de gevaren van onnodige schulden, meer uitgeven dan je hebt, en luxe aanzien voor behoefte.

De aansporing die de apostel Paulus zijn geliefde Timoteüs gaf, verschaft ons een leidraad waarmee we onze persoonlijke invloed kunnen verhogen in het leven van hen met wie we omgaan: ‘Wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid.’4

Als jongen ging ik naar de zondagsschool in de wijk 6–7 van de ring Pioneer. Er was door verhuizingen nogal veel verloop in de wijk, wat resulteerde in een snelle wisseling van leerkrachten in de zondagsschool. Wij, jongens en meisjes, waren nog niet gewend geraakt aan een bepaalde leerkracht en zijn of haar manier van werken, of de superintendent van de zondagsschool bezocht de klas en zei: ‘Jullie krijgen een nieuwe leerkracht.’ Dan waren we teleurgesteld, en het gevolg was dat de discipline eronder leed.

Potentiële leerkrachten, tot wie de slechte reputatie van onze klas was doorgedrongen, weigerden beleefd de roeping, of stelden voor les te geven aan een andere klas met leerlingen die beter handelbaar waren. Wij verheugden ons in onze nieuwe status en waren vastbesloten om die vrees van de leerkrachten waar te maken.

Op zekere zondagochtend kwam een lieftallige jongedame met de superintendent van de zondagsschool de klas binnen en werd voorgesteld als een lerares die gevraagd had of ze ons les mocht geven. We hoorden dat ze een zending had vervuld en erg van jonge mensen hield. Ze heette Lucy Gertsch. Ze was mooi, had een vriendelijke stem en stelde belang in ons. Ze vroeg elk lid van de klas om zichzelf voor te stellen, en vervolgens stelde ze vragen die haar inzicht gaven in onze achtergrond. Ze vertelde ons over haar kindertijd in Midway (Utah), en toen ze de prachtige vallei daar beschreef, bracht ze de schoonheid ervan in ons tot leven en wilden wij de groene weiden bezoeken waarvan zij zo hield.

Lucy liet de Schriften echt tot leven komen. We leerden Samuël, David, Jakob, Nephi, Joseph Smith en de Heer Jezus Christus persoonlijk kennen. Onze evangeliekennis groeide. Ons gedrag verbeterde. Onze liefde voor Lucy Gertsch kende geen grenzen.

We begonnen een project om stuivers en dubbeltjes te sparen voor wat een groot kerstfeest moest worden. Zuster Gertsch hield het totaalbedrag nauwkeurig bij. Jongens in de groei eigen, vertaalden we die geldbedragen in gedachte in cakes, koekjes, taarten en ijs. Het moest een geweldig evenement worden. Nog nooit had een van onze leerkrachten zo’n gezellige avond voorgesteld als deze moest worden.

De zomermaanden verstreken en het werd herfst. Herfst werd winter. Ons feestdoel was bereikt. De klas was gegroeid. Er heerste een goede geest.

Geen van ons zal die duistere zondagochtend vergeten dat onze geliefde lerares ons mededeelde dat de moeder van een van onze klasgenoten was heengegaan. We dachten aan onze eigen moeder en hoeveel zij voor ons betekende. We hadden oprecht verdriet om het grote verlies van Billy Devenport.

De les was die zondag ontleend aan het boek Handelingen, hoofdstuk 20, vers 35: ‘[U moet] zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.’ Aan het eind van de goed voorbereide les, zei Lucy Gertsch nog wat over de economische situatie van Billy’s familie. Het was in de crisisjaren en geld was schaars. Met een schittering in haar ogen, vroeg ze: ‘Hoe zouden jullie het vinden om deze lering van onze Heer te volgen? Hoe zouden jullie het vinden om met zijn allen ons feestfonds mee te nemen naar de Devenports en het hun te geven als uiting van onze liefde?’ De beslissing was unaniem. We telden het geld nauwkeurig en deden het totaal in een grote envelop. We kochten een mooie kaart en zetten daar onze naam in.

Door die eenvoudige daad van naastenliefde kregen we een sterk gevoel van saamhorigheid. We leerden uit eigen ervaring dat het echt zaliger is te geven dan te ontvangen.

De jaren zijn voorbijgevlogen. Het oude kerkgebouw is er niet meer, het is ten prooi gevallen aan de industrialisering. Maar de jongens en meisjes die leerden, die lachten, die groeiden onder leiding van die geïnspireerde lerares van waarheid, zijn haar liefde en haar lessen nooit vergeten. Haar goede, persoonlijke invloed was aanstekelijk.

Een algemeen autoriteit wiens persoonlijke invloed wijd en zijd gevoeld werd, was wijlen president Spencer W. Kimball. Hij sprong voor heel veel mensen in de bres.

Toen ik bisschop was, ging op zekere dag de telefoon. Het was ouderling Spencer W. Kimball. Hij zei: ‘Bisschop Monson, u heeft een woonwagenkamp in uw wijk, en in een kleine woonwagen in dat kamp — de allerkleinste — woont een fijne Navajo weduwe, Margaret Bird. Wilt u uw ZHV-presidente vragen op bezoek te gaan en haar uit te nodigen voor de ZHV?’ Dat deden we. Margaret Bird kwam en werd hartelijk verwelkomd.

Ouderling Kimball heeft nog een keer gebeld. Hij zei: ‘Bisschop Monson, het is mij ter ore gekomen dat er in een hotel in het centrum twee Samoaanse jongens wonen. Die gaan problemen krijgen. Wilt u ze opnemen in uw wijk?’

Ik vond deze twee jongens midden in de nacht op de treden van het hotel. Ze zaten te zingen en speelden op hun ukeleles. Ze werden lid van onze wijk. Na verloop van tijd trouwden ze beiden in de tempel en waren toegewijd in hun roepingen. Hun invloed ten goede was verstrekkend.

Toen ik als bisschop was geroepen, kwam ik erachter dat het aantal abonnementen op het ZHV-tijdschrift in de wijk 6–7 nog nooit zo laag geweest was. Met een gebed in ons hart gingen we na wie we als tijdschriftenvertegenwoordiger konden roepen. We kregen de inspiratie om deze taak aan Elizabeth Keachie te geven. Ik benaderde haar voor deze taak. Ze antwoordde: ‘Bisschop Monson, ik doe het.’

Elizabeth Keachie was Schotse van geboorte, en toen ze zei dat ze het zou doen, wist ik dat ze zich aan haar woord zou houden. Zij en haar schoonzus, Helen Ivory — beiden krap 1 meter vijftig — begonnen de wijk te bezoeken, huis na huis, straat na straat, blok na blok. Het resultaat was fantastisch. We hadden meer abonnementen op het ZHV-tijdschrift dan alle andere units van de ring bij elkaar.

Op een zondagavond feliciteerde ik Elizabeth Keachie en zei: ‘Uw taak zit erop.’

Ze antwoordde: ‘Nog niet, bisschop. Twee blokken hebben we nog niet gehad.’

Toen ze me vertelde welke blokken, zei ik: ‘O, zuster Keachie, daar woont niemand. Dat is allemaal industriegebied.’

‘Dat maakt niet uit’, antwoordde ze, ‘Ik ga toch liever zelf kijken.’

Op een regenachtige dag bezochten ze de twee laatste blokken. Op het eerste blok waren geen woonhuizen, noch op het tweede. Zij en zuster Ivory bleven staan bij een oprit die door een recente regenbui in een modderpoel was veranderd. Zuster Keachie tuurde zo’n dertig meter de oprit af, die grensde aan een metaalgieterij, en zag op ongeveer dertig meter afstand vaag een garage. Het was echter geen normale garage, er hing een gordijn voor het raam.

Ze keek vervolgens naar haar schoonzus en vroeg: ‘Nell, zullen we op onderzoek gaan?’

De twee zusters liepen ruim tien meter de modderige oprit op naar een plek waar ze de hele garage konden zien. Nu zagen ze een deur aan de zijkant van de garage, die vanaf de straat niet te zien was. Ook zagen ze dat er een schoorsteen was, waaruit rook kringelde.

Elizabeth Keachie klopte aan. William Ringwood, 68 jaar oud, deed open. Ze vertelden hun verhaal, dat in elk huis het tijdschrift van de ZHV zou moeten liggen. William Ringwood antwoordde: ‘Dat kunt u beter aan mijn vader vragen.’

De 94-jarige Charles W. Ringwood kwam naar de deur en luisterde ook naar de boodschap. Hij nam een abonnement.

Elizabeth Keachie kwam mij persoonlijk vertellen over die twee mannen in onze wijk. Toen ik bij het hoofdkantoor van de kerk hun lidmaatschapskaarten had opgevraagd, kreeg ik naderhand een telefoontje van de ledenadministratie in het kantoor van de Presiderende Bisschap. De secretaresse vroeg: ‘Bent u er zeker van dat Charles W. Ringwood in uw wijk woont?’

Toen ik bevestigend antwoordde, zei ze dat zijn lidmaatschapskaart al zestien jaar in de bak ‘spoorloze leden’ in het kantoor van de Presiderende Bisschap lag.

Op een zondagochtend brachten Elizabeth Keachie en Nell Ivory Charles en William Ringwood naar onze priesterschapsvergadering. Het was de eerste keer in vele jaren dat ze een kerkgebouw betraden. Charles Ringwood was de oudste diaken die ik ooit ontmoet had. Zijn zoon was het oudste mannelijk lid zonder priesterschap dat ik ooit ontmoet had.

Broeder Charles Ringwood werd door mij tot leraar geordend, daarna tot priester, en vervolgens tot ouderling. Ik zal nooit mijn gesprek met hem voor zijn tempelaanbeveling vergeten. Uit een oude, versleten portemonnee haalde hij een zilveren dollar, gaf die aan mij en zei: ‘Dat is mijn vastengave.’

Ik zei: ‘Broeder Ringwood, u hoeft geen vastengave te geven. U hebt het zelf nodig.’

‘Ik wil de zegeningen ontvangen, niet het geld vasthouden’, was zijn antwoord.

Later ging ik met Charles Ringwood naar de Salt Laketempel, waar ik met hem een begiftigingsdienst bijwoonde.

Een paar maanden nadien overleed Charles W. Ringwood. Bij zijn uitvaartdienst zag ik zijn familie op de voorste rijen van de aula zitten, maar ook zag ik achterin de aula twee lieve vrouwen zitten: Elizabeth Keachie en Helen Ivory.

Toen ik zo naar die twee getrouwe en toegewijde vrouwen zat te kijken en hun goede invloed bepeinsde, vulde mijn ziel zich met de belofte van de Heer: ‘Ik, de Here, ben barmhartig en genadig jegens hen, die Mij vrezen, en Ik schep er behagen in hen te eren, die Mij in gerechtigheid en waarheid tot het einde toe dienen. Groot zal hun loon zijn, en eeuwig hun heerlijkheid.’5

Er is iemand wiens persoonlijke invloed, meer dan wie ook, de continenten bedekt, de oceanen overspant en het hart van de ware gelovigen binnendringt. Hij bracht verzoening voor de zonden van alle mensen.

Ik getuig dat Hij de waarheid leert — Hij is echter meer dan een leraar. Hij is het Voorbeeld van het volmaakte leven — maar Hij is meer dan een voorbeeld. Hij is de grote Heelmeester — maar Hij is meer dan een heelmeester. Hij is de letterlijke Heiland van de wereld, de Zoon van God, de Vredevorst, de Heilige Israëls, ja, de herrezen Heer, die heeft gezegd:

‘Ik ben Jezus Christus, die in de wereld zou komen, zoals de profeten hebben getuigd (…) Ik ben het leven en het licht der wereld.’6 ‘Ik ben de Eerste en de Laatste; Ik ben het, die leeft, Ik ben het, die werd gedood; Ik ben uw Voorspraak bij de Vader.’7

Als zijn getuige, getuig ik tot u dat Hij leeft! In zijn heilige naam, namelijk Jezus Christus de Heiland. Amen.

Noten

  1. Matteüs 4:19.

  2. Meade MacGuire, ‘Father, Where Shall I Work Today?’ In: Best-Loved Poems of the LDS People, verzameld door Jack M. Lyon en anderen (1996), p. 152.

  3. Brief van het Eerste Presidium, 11 februari 1999; geciteerd in Liahona, december 1999, p. 1.

  4. 1 Timoteüs 4:12.

  5. LV 76:5–6.

  6. 3 Nephi 11:10–11.

  7. LV 110:4.

Afdrukken