2004
Bedenk hoe barmhartig de Here is geweest
Mei 2004


Bedenk hoe barmhartig de Here is geweest

Wij hebben allemaal zo onze herinneringen. En dankzij die herinneringen kunnen we ‘bedenken hoe barmhartig de Here (…) is geweest.’

Broeders, ik wil graag informeel en dankbaar wat herinneringen ophalen. Hopelijk kunnen we dat op een ontspannen, bijna gemoedelijke manier doen door enkele gebeurtenissen te citeren en een paar levenslesjes — niets spectaculairs. Ook bespreek ik verschillende oneliners, beknopt maar daarom niet minder blijvend. Met die herinneringen wil ik illustreren hoe een genadige Heiland ons helpt groeien. (Zie Moroni 10:3.)

Als we maar een van deze herinneringen op ons ‘toepasselijk’ kunnen maken (zie 1 Nephi 19:23), vindt er later misschien een kort gesprek tussen vader en zoon plaats.

1. Laten we eens zestig jaar teruggaan in de tijd. In de notulen van de wijk Wandamere, in de ring Grant, staat dat op 4 juni 1944 het avondmaal door mijn vrienden Ward Jackson en Arthur Hicks en mijzelf voor 141 aanwezigen werd bediend. Toen naar het front. In mei 1945 zegende ik het avondmaal opnieuw — maar nu in een schuttersputje op Okinawa, en voor één enkele aanwezige, ikzelf!

Ik deed zonder poespas wat ik in mijn jeugd had geleerd — iets wat ik toen niet ten volle waardeerde, zoals geen koffie drinken terwijl het water schaars was en naar chloor smaakte.

Jongemannen, ik weet niet wat er op jullie pad komt, maar mijn advies aan jullie is om je veiligheidsgordel vast te klikken en je stevig vast te houden aan je beginselen!

2. In mijn tijd zongen we in het jeugdwerk ‘Geef, zegt het beekje klein’ — zeker motiverend, maar theologisch niet erg diepgaand. Tegenwoordig zingen de kinderen liedjes die wat geestelijker zijn, zoals ‘Ik wil graag als Jezus worden’ (Kinderliedjes, p. 40).

3. In die tijd waren we thuis, in de buurt, in de wijk en op school allemaal samen arm, maar dat waren we ons niet bewust. We gaven elkaar de ruimte om te groeien, domme vergissingen te begaan, ons te bekeren en enkele geestelijke eigenschappen te ontwikkelen. Tegenwoordig lijken sommige ongeduldige ouders voortdurend de bloemen uit de grond te trekken om te kijken hoe het met de wortels gaat.

4. Broeders van de priesterschap, jong en oud, wees dankbaar voor de mensen die u voldoende liefhebben om u te corrigeren en die u aan uw normen en mogelijkheden herinneren, ook als u er op dat ogenblik geen behoefte aan hebt.

Toen ik jaren geleden een sardonische opmerking maakte, zei een dierbare vriend van mij, die nu is overleden: ‘Dat had je nou niet moeten zeggen.’ Zijn korte berisping was liefdevol, en maakte me duidelijk dat een correctie met genegenheid kan plaatsvinden.

5. Het is vooral gedenkwaardig als dierbaren het goede voorbeeld geven. Mijn zus Lois, die al vanaf haar geboorte blind is, heeft niet alleen met haar handicap leren leven, maar is ook 33 jaar lang onderwijzeres geweest. Ze bezat dezelfde geest als de pioniers die met hun handkarren naar het westen trokken; een instelling die we allemaal kunnen gebruiken. Als u met bepaalde beproevingen te maken krijgt, drink dan uit die bittere beker, maar word zelf niet bitter.

6. Vlak nadat ik van de Tweede Wereldoorlog was thuisgekomen, moest ik nog een ‘belofte vervullen’ (Robert Frost, ‘Stopping by Woods on a Snowy Evening’, in The Poetry of Robert Frost, Edward Connery Lathem (ed.) [1969], p. 225) — wat inhield dat ik nu op zending wilde. De bisschop liet echter niets van zich horen. Ik besloot mijn hand naar de ark uit te strekken, ging naar het huis van de bisschop en zei dat ik het geld bij elkaar had gespaard en nu wilde vertrekken. De goede bisschop aarzelde en zei toen dat hij er al over had nagedacht om me te roepen.

Jaren later hoorde ik van de toegewijde wijkadministrateur dat de bisschop me wat meer tijd wilde geven, omdat ik al zo lang van huis was geweest. Toen ik dat hoorde, berispte ik mezelf omdat ik zo bevooroordeeld was geweest. (Zie Bruce C. Hafen, A Disciple’s Life: The Biography of Neal A. Maxwell [2002], pp. 129–130.)

Geen wonder dat de vader van ouderling Henry Eyring eens heeft gezegd dat de Heer een volmaakte kerk had totdat Hij ons allemaal binnenliet!

7. Nu enkele herinneringen voor jonge vaders. Toen ik een jonge vader was, kreeg ik een telefoontje dat een vriend in een ongeluk was omgekomen. Ik zat in de huiskamer; de tranen stroomden over mijn wangen. Onze jonge zoon Cory zag mijn tranen toen hij langsliep. Ik kwam erachter dat hij dacht dat hij me op de een of andere manier had teleurgesteld. Hij wist niets van het telefoontje af. Broeders, wij onderschatten hoe oprecht en vaak onze kinderen ons willen behagen.

8. Omdat ik niet erg rekenkundig ben aangelegd, was ik zelden of nooit in staat om mijn kinderen met wiskunde te helpen. Op een dag vroeg onze dochter Nancy, die op de middelbare school zat, of ik iets van de rechtszaak ‘Fletcher tegen Peck’ wist, die voor het hooggerechtshof was geweest. Ik wilde haar graag helpen, omdat ik daar zo vaak niet toe in staat was. Eindelijk een kans om me uit te leven! Ik vertelde wat ik wist over Fletcher versus Peck. Uiteindelijk zei mijn gefrustreerde dochter: ‘Pa, ik heb maar een beetje hulp nodig!’ Ik probeerde mijn eigen behoefte te bevredigen, in plaats van haar een ‘beetje’ te helpen.

Wij aanbidden een Heer die ons voorschrift op voorschrift onderwijst, dus als wij onze kinderen in het evangelie onderwijzen, mogen we hen evenmin overladen.

9. Later heb ik enkele mensen de kerk zien verlaten die haar daarna niet meer met rust hebben gelaten. Ze gebruikten vaak intellectuele excuses om hun dwalingen goed te praten. (Zie Neal A. Maxwell, All These Things Shall Give Thee Experience [1979], p. 110.) Dat zult u ook weleens zien. Verwacht overigens niet dat de oplossingen van de wereld erg effectief zijn. Dergelijke oplossingen hebben veel weg van de mensen die, zo schreef C. S. Lewis, tijdens een overstroming met brandblussers komen aanrennen. (Zie The Screwtape Letters [1959], pp. 17–18.) Alleen het evangelie is constant relevant, en de surrogaten zullen niet werken.

10. Toen ik een keer met ouderling en zuster Russell M. Nelson op reis was, verlieten we ons hotel in Bombay (India) om met het vliegtuig naar Karachi (Pakistan) te gaan en vandaar naar Islamabad. Toen we op het chaotische vliegveld kwamen, was onze vlucht geannuleerd. Ongeduldig vroeg ik aan de man achter de balie: ‘Wat verwacht u van ons, dat we terug naar het hotel gaan?’ Hij zei: ‘Mijnheer, ga nooit naar het hotel terug.’ We bleven op het vliegveld rondkijken en vonden nog een vlucht. We kwamen op tijd aan op onze afspraak in Islamabad en sliepen zelfs een hele nacht. Zo is het leven soms: we moeten volharden en teleurstellingen doorstaan — en weigeren om ‘terug naar het hotel te gaan!’ Anders zal die ‘opgeveritis’ alle seizoenen van ons leven beïnvloeden. Trouwens, de Heer weet welke kilometers we ‘voor het slapen’ gaan nog moeten afleggen! (‘Stopping by Woods on a Snowy Evening’.)

11. In 1956, nadat ik enkele jaren in Washington, D.C. had gewoond, en daar enkele aantrekkelijke aanbiedingen had afgewezen, kreeg ik een baan op de University of Utah aangeboden. Mijn vrouw vond dat ik die baan moest aannemen. Ze zei met vooruitziende blik: ‘Als je daarheen gaat, heb je misschien wat invloed op de studenten.’ Ik reageerde ongeduldig: ‘Ik zal daar alleen maar persberichten uittypen, niet met studenten werken.’ Later kreeg ik de kans om onder andere bisschop van een studentenwijk te worden, en daarna studentendecaan, en hoogleraar politieke wetenschappen. Ik heb honderden studenten les gegeven. Het ging uiteraard niet om de titels, maar om de uitdagingen en gelegenheden om dienstbaar te zijn onder de studenten. Onze vrouw is vaak geïnspireerd — maar soms niet altijd even logisch — dat is een realiteit, jongemannen. Ik hoop dat jullie vader de moed heeft om dat een keer verder uit te leggen.

12. Ook is het interessant dat we gaandeweg verwachtingen in het leven van onze kleinkinderen wekken, zelfs als we ons dat niet bewust zijn. Enige jaren geleden, toen onze kleinzoon Robbie vijf was, gingen we bij hen op bezoek in Orem. Hij lag boven te slapen en zijn moeder riep: ‘Robbie, opa Neal is hier!’ Een moe stemmetje zei: ‘Zal ik mijn Schriften mee naar beneden nemen?’

Uiteraard was hij te jong om ze te lezen, maar hij had ze bij zich, zoals tegenwoordig in de kerk gebruikelijk is.

Broeders, wij hebben allemaal zo onze herinneringen. En dankzij die herinneringen kunnen we ‘bedenken hoe barmhartig de Here (…) is geweest’ (Moroni 10:3). Ten opzichte van mij is Hij dat zeker geweest!

Broeders, als u uw wil aan die van de Heer onderwerpt, geeft u Hem het enige wat u Hem kunt geven dat echt van uzelf is. Wacht niet te lang om naar het altaar te gaan en uw wil daarop te leggen! We hebben geen bonnetje nodig, de Heer heeft zijn eigen manier om zijn erkentelijkheid te betuigen.

Broeders, ik getuig dat God u al heel, heel lang kent. (Zie LV 93:23.) Hij heeft u al heel, heel lang lief. Hij weet niet alleen hoe alle sterren heten (zie Psalmen 147:4; Jesaja 40:26); Hij kent uw naam, en is op de hoogte van al uw ellende en vreugde! U hebt trouwens nog nooit een onsterfelijke ster gezien; ze sterven allemaal. Maar hier zitten vanavond onsterfelijke individuen — en hoewel onvolmaakt proberen ze niettemin zoals Jezus te worden! In zijn naam, Jezus Christus. Amen.