2005
Doe uw plicht; doe uw best
November 2005


Doe uw plicht; doe uw best

Het priesterschap is niet zozeer een gave als dat het een opdracht om te dienen is, een voorrecht om op te bouwen, een kans om anderen tot zegen te zijn.

Priesterschapsdragers in het Conferentiecentrum of elders ter wereld, de verantwoordelijkheid om enkele woorden tot u te spreken stemt mij nederig. Ik bid dat de Geest van de Heer mij zal leiden.

Ik ben mij bewust van het feit dat de aanwezigen vanavond uiteenlopen van de jongste diaken tot de oudste hogepriester. Voor eenieder zijn de herstelling van het Aäronisch priesterschap aan Joseph Smith en Oliver Cowdery door Johannes de Doper, en het Melchizedeks priesterschap aan Joseph Smith en Oliver Cowdery door Petrus, Jakobus en Johannes heilige en onschatbare gebeurtenissen.

Beste diakenen, ik kan me nog herinneren dat ik tot diaken werd geordend. Onze bisschop legde veel nadruk op de heilige verantwoordelijkheid om het avondmaal rond te dienen. Er werd nadruk gelegd op gepaste kleding, waardig gedrag en het belang van reinheid, ‘zowel van binnen als van buiten’. Toen we leerden hoe we het avondmaal moesten ronddienen, werd ons verteld dat we een bepaalde broeder — Louis McDonald — die gedeeltelijk verlamd was, moesten helpen zodat ook hij van die heilige symbolen zou kunnen nemen.

Ik herinner me nog goed dat ik de opdracht kreeg om het avondmaal te bedienen aan de rij mensen waarin broeder McDonald zat. Ik was bang en aarzelde toen ik die fijne broeder naderde, maar toen zag ik zijn glimlach en de dankbare uitdrukking op zijn gezicht waaruit bleek hoe graag hij aan het avondmaal wilde deelnemen. Met de schaal in mijn linkerhand pakte ik een stukje brood en duwde dat tegen zijn lippen. Later werd het water op dezelfde manier toegediend. Ik voelde mij op heilige grond. En dat was ook zo. Het voorrecht om broeder McDonald het avondmaal te bedienen maakte betere diakenen van ons.

Twee maanden geleden, op zondag 31 juli, woonde ik in Fort A. P. Hill (Virginia) tijdens de National Scout Jamboree een avondmaalsdienst van onze kerk bij. Ik was gevraagd om daar de vijfduizend jongemannen van de kerk en hun leiders toe te spreken. Zij hadden de daaraan voorafgaande week deelgenomen aan de jamboree. Ze zaten eerbiedig in een openluchttheater, waar een indrukwekkend koor van vierhonderd Aäronisch-priesterschapdragers het volgende zong:

Een mormoonse jongen, een mormoonse jongen,

Ik ben een mormoonse jongen.

Een koning kan mij benijden,

Want ik ben een mormoonse jongen.1

Het avondmaal werd gezegend, met 65 priesters achter de enorme avondmaalstafels die op verschillende plaatsen in het theater waren gezet. Zo’n 180 diakenen dienden vervolgens het avondmaal rond. In ongeveer evenveel tijd als nodig is om het avondmaal in een grote wijk rond te dienen, werd aan deze grote groep het avondmaal bediend. Wat een indrukwekkend gezicht om die jonge Aäronisch-priesterschapsdragers die ochtend aan deze heilige verordening te zien deelnemen.

Het is belangrijk dat iedere diaken een geestelijk besef ontwikkelt van de heilige aard van zijn ordening en roeping. Die les werd in een bepaalde wijk goed aangeleerd bij het inzamelen van de vastengaven.

Op de vastendag werden de wijkleden bezocht door diakenen en leraren zodat elk gezin een bijdrage kon doen. De diakenen waren een beetje ontevreden omdat ze zo vroeg moesten opstaan om die taak te vervullen.

De bisschap voelde zich geïnspireerd om met een bus vol diakenen en leraren naar Welfare Square in Salt Lake City te gaan. Daar zagen ze hoe arme kinderen nieuwe schoenen en andere kledingstukken kregen. Ze zagen dat lege manden met levensmiddelen werden gevuld. Er kwam geen geld aan te pas. Er werd maar één korte opmerking gemaakt: ‘Jongemannen, dit is wat er met het geld wordt gedaan dat jullie op de vastendag ophalen — voedsel, kleding en onderdak voor mensen die dat nodig hebben.’ De jongens van de Aäronische priesterschap glimlachten breed, rechtten hun schouders en voerden hun taken bereidwilliger uit.

Beste leraren en priesters, eenieder van jullie zou met een Melchizedeks-priesterschapsdrager op huisonderwijs moeten gaan. Wat een gelegenheid om je op een zending voor te bereiden. Wat een voorrecht om dat plichtsgevoel te kunnen ontwikkelen. Een jongeman vergeet automatisch de zorg voor zichzelf als hij de opdracht krijgt om over anderen te ‘waken’.2

President David O. McKay heeft gezegd: ‘Huisonderwijs is een van onze dringendste en dankbaarste mogelijkheden om de kinderen van onze Vader te voeden, te inspireren, te adviseren en te leiden. (…) [Het] is een goddelijke taak, een goddelijke roeping. Als huisonderwijzers hebben we de taak om in elk gezin en elk hart de Geest van God te brengen.’3

Door het huisonderwijs worden veel gebeden beantwoord en worden wij in staat gesteld om hedendaagse wonderen te aanschouwen.

Als ik aan huisonderwijs denk, word ik aan Johann Denndorfer, een man uit Debrecen (Hongarije) herinnerd. Hij was jaren eerder in Duitsland lid van de kerk geworden, en na de Tweede Wereldoorlog leefde hij praktisch als een gevangene in zijn geboorteland Hongarije. Hij verlangde ontzettend naar contact met de kerk. Toen kwamen zijn huisonderwijzers op bezoek. Broeder Walter Krause en zijn collega gingen van het noordoostelijke gedeelte van Duitsland helemaal naar Hongarije om hun huisonderwijs te doen. Voordat ze hun huis in Duitsland achterlieten, zei broeder Krause tegen zijn collega: ‘Kun je deze week met mij op huisonderwijs?’

Zijn collega vroeg: ‘Wanneer gaan we weg?’

Broeder Krause antwoordde: ‘Morgen.’

En toen kwam de vraag: ‘Wanneer komen we weer terug?’

Broeder Krause aarzelde niet en zei: ‘Over een week ongeveer.’

Toen vertrokken ze op pad om broeder Denndorfer en anderen te bezoeken. De laatste keer dat broeder Denndorfer huisonderwijzers zag, was vóór de oorlog. Toen hij de dienstknechten van de Heer zag, was hij sprakeloos. Hij gaf hen geen hand, maar ging naar zijn slaapkamer en haalde uit een geheime bergplaats zijn tiende tevoorschijn die hij al jarenlang had opgespaard. Hij gaf de tiende aan zijn huisonderwijzers en zei: ‘Nu kan ik u de hand schudden.’

Wat de priesters in het Aäronisch priesterschap betreft: jullie zijn in de gelegenheid om het avondmaal te zegenen, om huisonderwijs te blijven doen en om aan de heilige verordening van de doop deel te nemen.

55 jaar geleden kende ik een jongeman — Robert Williams — die priester was in het Aäronisch priesterschap. Als bisschop was ik zijn quorumpresident. Die jongen, Robert, stotterde zonder daar iets aan te kunnen doen. Hij voelde zich niet op zijn gemak en was verlegen, bang voor zichzelf en alle anderen, en deze belemmering was vreselijk voor hem. Hij vervulde zelden een taak, keek nooit iemand recht in de ogen en staarde altijd naar beneden. Maar op een dag aanvaardde hij, door een samenloop van omstandigheden, de opdracht om iemand te dopen.

Ik zat naast Robert in de doopruimte van de Tabernakel in Salt Lake City. Ik wist dat hij alle mogelijk hulp nodig had. Hij was in smetteloos wit gekleed, voorbereid op de verordening die hij zou verrichten. Ik vroeg hem hoe hij zich voelde. Hij staarde naar de grond en stotterde vrijwel onbeheerst dat hij zich vreselijk voelde.

Wij baden allebei vurig dat hij zijn taak aan zou kunnen. Toen zei de administrateur: ‘Nancy Ann McArthur wordt nu gedoopt door Robert Williams, priester.’

Robert stond op, stapte in de vont, nam de kleine Nancy bij de hand en hielp haar het water in dat een mensenleven reinigt en voor een geestelijke wedergeboorte zorgt. Hij sprak de woorden: ‘Nancy Ann McArthur, door Jezus Christus gemachtigd doop ik u in de naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest. Amen.’

En hij doopte haar. Hij stotterde niet één keer! Hij haperde niet één keer! We hadden een hedendaags wonder gezien. Vervolgens verrichtte Robert de doopverordening op dezelfde wijze voor nog twee of drie andere kinderen.

In de kleedkamer feliciteerde ik Robert maar al te graag. Ik verwachtte diezelfde ononderbroken woordenvloed te horen. Ik had het mis. Hij keek naar de grond en stamelde een woord van dank.

Ik getuig dat Robert, toen hij handelde met het gezag van het Aäronisch priesterschap, met macht, met overtuiging en met hemelse hulp sprak.

Zo’n twee jaar geleden mocht ik tijdens de uitvaartdienst van Robert Williams spreken, om deze trouwe priesterschapsdrager eer te bewijzen. Hij had zijn hele leven zijn best gedaan om zijn priesterschap te eren.

Nu kan het zijn dat enkele jongemannen hier vanavond verlegen van aard zijn of denken dat ze onbekwaam zijn om een roeping te aanvaarden. Bedenk dat dit werk niet enkel van jullie of van mij is. Wij kunnen omhoog kijken en hemelse hulp ontvangen.

Net als enkelen van jullie weet ik hoe het voelt om als tiener teleurgesteld en vernederd te worden. Ik speelde softbal tijdens het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Er werden twee aanvoerders gekozen, en zij mochten om de beurt een speler voor hun team kiezen. Uiteraard werden de beste spelers eerst gekozen, dan de tweede en de derde. Zelfs om als vierde of vijfde gekozen worden was nog niet zo slecht; maar om als laatste gekozen te worden en ver weg in het achterveld te worden gezet, was gewoon afschuwelijk. Ik kan het weten. Ik heb het meegemaakt.

Wat hoopte ik dat de bal nooit mijn kant op zou worden geslagen, want ik zou hem zeker laten vallen. Dan zou het andere team scoren en zou ik door mijn teamgenoten worden uitgelachen.

Ik kan me nog als de dag van gisteren herinneren toen dat alles in mijn leven veranderde. De wedstrijd begon zoals ik eerder heb beschreven: ik werd als laatste gekozen. Ik was teleurgesteld dat ik ver weg in het achterveld werd gezet en moest toekijken hoe het andere team de honken bezette. Twee slagmannen werden uitgegooid. Plotseling raakte de volgende slagman de bal keihard. Ik hoorde hem zelfs zeggen: ‘Dit wordt een homerun.’ Dat was vernederend om te horen aangezien de bal mijn kant op kwam. Was hij buiten mijn bereik? Ik rende naar de plek waar ik dacht dat hij zou neerkomen, sprak tijdens het rennen een stil gebed uit en strekte mijn handen uit. Tot mijn eigen verbazing ving ik de bal! Mijn team won de wedstrijd.

Door die ene ervaring werd mijn zelfvertrouwen gesterkt, mijn verlangen om te oefenen aangewakkerd, en ontwikkelde ik mij van de laatst gekozen speler tot iemand die een bijdrage aan het team kon leveren.

Ook wij kunnen zo’n scheut zelfvertrouwen krijgen. Wij kunnen trots zijn op onze prestatie. Een formule van drie woorden kan ons helpen: Geef nooit op.

In het toneelstuk Shenandoah komen de volgende inspirerende woorden voor: ‘Als we het niet proberen, dan doen we het ook niet; en als we het niet doen, waarom zijn we dan hier?’

Overal waar mensen hun priesterschapsroeping grootmaken, doen zich wonderen voor. Als geloof twijfel vervangt, als onzelfzuchtige dienstbaarheid zelfzuchtig streven vervangt, worden Gods doeleinden door zijn macht tot stand gebracht. Het priesterschap is niet zozeer een gave als dat het een opdracht om te dienen is, een voorrecht om op te bouwen, een kans om anderen tot zegen te zijn.

De roep om plichtsvervulling kan zachtjes tot ons komen terwijl wij, priesterschapsdragers, gehoor geven aan onze opdrachten. President George Albert Smith, die altijd bescheiden maar doelmatig was, heeft gezegd: ‘Het is allereerst uw plicht om te leren wat de Heer verwacht. Daarna maakt u door de macht en kracht van het heilig priesterschap uw roeping zo groot in het bijzijn van anderen dat de mensen u graag willen volgen.’4

En hoe maken we onze roeping groot? Gewoon, door het werk te verrichten dat van ons wordt verlangd. Een ouderling maakt zijn roeping groot door te leren wat zijn taken zijn en die taken dan uit te voeren. En wat voor een ouderling geldt, geldt ook voor een diaken, een leraar, een priester, een bisschop en alle anderen die een ambt in het priesterschap dragen.

Broeders, om anderen tot zegen te zijn, om mensen te leiden en om zielen te redden moeten we iets doen — niet slechts dromen. Jakobus heeft gezegd: ‘Weest daders des woords en niet alleen hoorders; dan zoudt gij uzelf misleiden.’5

Mogen allen die mijn stem horen zich opnieuw inspannen om zo voor de leiding van de Heer in aanmerking te komen. Er zijn veel mensen die om hulp smeken en bidden. Er zijn mensen die ontmoedigd zijn en een helpende hand nodig hebben.

Toen ik vele jaren geleden als bisschop werkzaam was, presideerde ik een grote wijk met ruim duizend leden, waaronder 87 weduwen. Ik bezocht een keer met een van mijn raadgevers een weduwe met een gehandicapte volwassen dochter. Toen we haar appartement verlieten, stond er aan de andere kant van de hal een dame voor de deur van haar appartement die ons aansprak. Ze sprak met een buitenlands accent en vroeg of ik de bisschop was. Ik zei dat ik dat was. Ze zei dat het haar was opgevallen dat ik vaak andere mensen bezocht. Toen zei ze: ‘Niemand bezoekt ooit mij of mijn bedlegerige man. Hebt u tijd om even binnen te komen en ons te bezoeken, hoewel we geen lid van uw kerk zijn?’

Toen we haar appartement binnenkwamen, hoorden we dat zij en haar man op de radio naar het Tabernakelkoor luisterden. We spraken een tijdje met het echtpaar, waarna we de man een zegen gaven.

Na dat eerste bezoek, ging ik zo vaak mogelijk bij hen langs. Het echtpaar kreeg uiteindelijk de lessen van de zendelingen, en de vrouw, Angela Anastor, liet zich dopen. Enige tijd later overleed haar man en ik had het voorrecht om tijdens zijn uitvaartdienst te spreken. Zuster Anastor had veel kennis van de Griekse taal en heeft later de veelgebruikte brochure Joseph Smith vertelt zijn verhaal in het Grieks vertaald.

Broeders, ik hou van dit motto: ‘Doe [uw] plicht; doe uw best; dan doet [de Heer] de rest!’6

Jongemannen, als jullie actief je taken in het Aäronisch priesterschap vervullen, zul je je voorbereiden om het Melchizedeks priesterschap te ontvangen, op zending te gaan en in de heilige tempel te trouwen.

Jullie zullen je altijd de quorumadviseurs en de andere leden van je quorum herinneren, waardoor je de volgende waarheid zult ervaren: ‘God heeft ons herinneringengegeven opdat wij junirozen hebben in de decembermaand van ons leven.’7

Jonge Aäronisch-priesterschapsdragers, jullie toekomst lonkt; bereid je daar op voor. Moge onze hemelse Vader jullie altijd leiden als je dat doet. Moge Hij ons allemaal leiden in ons streven om ons priesterschap te eren en onze roeping groot te maken. Dat bid ik nederig in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Evan Stephens, ‘A Mormon Boy’, Jack M. Lyon en anderen, red. In: Best-Loved Poems of the LDS People (1996), p. 296.

  2. Zie LV 20:53.

  3. Priesthood Home Teaching Handbook, herziene uitgave (1967), pp. II–III.

  4. Conference Report, april 1942, p. 14.

  5. Jakobus 1:22.

  6. Henry Wadsworth Longfellow, ‘The Legend Beautiful’. In: The Complete Poetical Works of Longfellow (1893), p. 258.

  7. Vrije weergave van James Barrie. In: Peter’s Quotations: Ideas for Our Time, verzameld door Laurence J. Peter (1977), p. 335.