2005
‘Hoed mijn schapen’
November 2005


‘Hoed mijn schapen’

Mensen zijn het meest ontvankelijk voor onze invloed als ze het gevoel hebben dat we hen oprecht liefhebben, en niet omdat we alleen onze roeping vervullen.

Op een keer stelde de Heiland Petrus drie keer een vraag: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U liefheb. [Jezus] zeide tot hem: Hoed mijn schapen.’1

Omdat Hij zich oprecht zorgen maakte om het welzijn van de kinderen van onze hemelse Vader, gaf de Heer Petrus de bijzondere opdracht om de schapen te hoeden. In deze bedeling bevestigde Hij deze bezorgdheid in een openbaring aan Joseph Smith:

‘Welnu, Ik zeg tot u, en wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot alle Twaalf: Staat op en omgordt uw lendenen, neemt uw kruis op, volgt Mij en weidt mijn schapen.’2

Als we de Schriften bestuderen, zien we dat de Heiland mensen hulp verleende volgens hun individuele behoeften. Een goed voorbeeld daarvan vond plaats toen Hij bij Kafarnaüm was, en Jaïrus, een overste van de synagoge, aan de voeten van Jezus viel en de Heer smeekte naar zijn huis te komen omdat zijn dochter op sterven lag. Jezus ging met hem mee, hoewel de menigte het Hem moeilijk maakte om op te schieten.

En toen kwam er een boodschapper die tegen Jaïrus zei dat zijn dochter was overleden. Hoewel hij door verdriet gekweld werd, bleef Jaïrus in de Heer geloven, die hem troostte met de woorden:

‘Wees niet bevreesd, geloof alleen, en zij zal behouden worden.

‘Toen Hij aan het huis gekomen was, stond Hij niemand toe met Hem naar binnen te gaan dan Petrus, Johannes, Jakobus, de vader van het meisje en de moeder.

‘Allen nu weenden en weeklaagden over haar. Doch Hij sprak: Weent niet; zij is niet gestorven, maar zij slaapt. …

‘(…) Hij vatte haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op!

‘En haar geest keerde terug en zij stond dadelijk op en Hij beval, dat men haar te eten zou geven.’3

Jezus gaf blijk van geduld en liefde voor allen die bij Hem kwamen om hulp voor hun lichamelijke, emotionele of geestelijke klachten, en die zich ontmoedigd en onderdrukt voelden.

Om het voorbeeld van de Heiland te volgen, moeten we om ons heen kijken en de helpende hand uitsteken naar de schapen die in soortgelijke omstandigheden leven, en hen opbouwen en aanmoedigen om de reis naar het eeuwige leven voort te zetten.

De behoefte daaraan is tegenwoordig even groot of misschien zelfs groter dan toen de Heiland op aarde leefde. Als herders moeten we begrijpen dat we al onze schapen moeten verzorgen om ze tot Christus te brengen, wat het uiteindelijke doel is van alles wat we in de kerk doen.

Alle activiteiten, bijeenkomsten en programma’s moeten op dat doel zijn gericht. Als we openstaan voor de behoeften van onze naasten, kunnen we hen sterken en helpen bij het overwinnen van hun problemen, zodat zij standvastig zullen blijven op de weg die terug naar onze hemelse Vader leidt, en kunnen we hen helpen om tot het einde toe te volharden.

Het evangelie van Jezus Christus draait om mensen, niet om programma’s. Soms vervullen we onze taken in de kerk te gehaast en besteden dan te veel tijd aan programma’s. We zouden ons op de mensen moeten concentreren, maar in de praktijk houden we niet altijd rekening met hun werkelijke behoeften. Als dat gebeurt, verliezen we het doel van onze roeping uit het oog, veronachtzamen we de mensen en weerhouden we ze ervan om hun goddelijke potentieel te bereiken, namelijk het eeuwige leven.

Toen ik bijna twaalf was, sprak de bisschop met mij en vertelde hoe ik me moest voorbereiden op het Aäronisch priesterschap en mijn ordening tot diaken. Aan het eind van ons gesprek pakte hij een stapeltje formulieren van zijn bureau en moedigde me aan om die in te vullen. Het was een aanbeveling voor een zending. Ik was stomverbaasd. Ik was tenslotte pas elf. Maar die bisschop keek naar de toekomst en naar de zegeningen die ik zou ontvangen als ik me voorbereidde om te zijner tijd op zending te gaan.

Hij gaf blijk van oprechte zorg voor mij. Hij zei wat voor stappen ik moest doen om me zowel financieel als geestelijk voor te bereiden om de Heer te dienen. Na die dag sprak hij, en daarna de bisschop die na hem kwam, minimaal twee keer per jaar met mij totdat ik negentien was, en moedigde hij me aan om me trouw te blijven voorbereiden.

Zij hielden mijn zendingspapieren in de archiefkast en brachten ze iedere keer als we een gesprek hadden ter sprake. Met de hulp van mijn ouders en de aanmoediging van liefdevolle en geduldige bisschoppen kon ik op zending gaan. Door die zending heb ik een beter perspectief gekregen van de zegeningen die God in petto heeft voor ieder die tot het einde toe volhardt.

Het maakt niet uit of het een kind, een tiener of een volwassene is, iedereen heeft liefde nodig. We worden al jarenlang aangemoedigd om de nieuwe en minderactieve leden te begeleiden. Mensen blijven in de kerk als ze het gevoel hebben dat iemand om hen geeft.

Een van de laatste instructies die de Heiland zijn apostelen gaf, luidde:

‘Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt.

‘Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.’4

Mensen zijn het meest ontvankelijk voor onze invloed als ze het gevoel hebben dat we hen oprecht liefhebben, en niet omdat we alleen onze roeping vervullen. Als wij oprechte liefde voor mensen hebben, kunnen ze de invloed van de Geest voelen en raken ze misschien gemotiveerd om zich aan onze leringen te houden. Het is niet altijd makkelijk om mensen lief te hebben zoals ze zijn. De profeet Mormon heeft uitgelegd wat we moeten doen als er zich problemen voordoen:

‘Welnu, mijn geliefde broeders, bidt tot de Vader met alle kracht van uw hart dat gij met die liefde — die Hij heeft geschonken aan allen die ware volgelingen zijn van zijn Zoon Jezus Christus — vervuld zult zijn, opdat gij zonen van God zult worden; opdat wij, wanneer Hij verschijnt, Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen Hem zien zoals Hij is; opdat wij die hoop zullen hebben; opdat wij gereinigd zullen worden zoals Hij rein is.’5

Jezus hield zich persoonlijk met mensen bezig, Hij beurde mensen op die het zwaar hadden, schonk hoop aan de ontmoedigden en zocht de afgedwaalden op. Hij liet de mensen zien hoezeer Hij hen liefhad en begreep, en hoe waardevol zij waren. Hij erkende hun goddelijke aard en eeuwige waarde. Zelfs als Hij mensen tot bekering riep, veroordeelde Hij de zonde, maar niet de zondaar.

In zijn eerste brief aan de Korintiërs zegt de apostel Paulus nadrukkelijk hoe belangrijk het is om deze ware liefde aan ieder schaap in de kudde van de Heer te geven:

‘Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets.

‘Naastenliefde is lankmoedig en vriendelijk, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen,

‘zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe.

‘Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid.

‘Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. (…)

‘Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.’6

Als wij het voorbeeld en de leringen van de Heiland volgen, kunnen wij mensen helpen om hun aardse zending te vervullen en bij onze hemelse Vader terug te keren.

Daarvan geef ik u mijn getuigenis in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Johannes 21:16.

  2. LV 112:14.

  3. Lucas 8:50–52, 54–55; zie ook vss. 41–42, 49.

  4. Johannes 13:34–35.

  5. Moroni 7:48.

  6. 1 Korintiërs 13:3–7, 13.