Mogen wij met elkaar in de hemel aanzitten
Als wij een werktuig in Gods handen worden, gebruikt Hij ons om zijn werk te doen.
Zusters, vanavond zijn wij in een algemene ZHV-bijeenkomst bijeenvergaderd. U ziet er fantastisch uit. Ik moet daarbij denken aan de allereerste ZHV-bijeenkomst. Ik stel me de profeet Joseph Smith voor die de zusters toespreekt en ze voorbereidt om hun rol in de opbouw van Gods koninkrijk te spelen. Ik hoor de gebeden in het hart van die vrouwen: ‘Ik heb verbonden gesloten om uw werk te doen, maar help me nu, Heer, om een werktuig in uw handen te worden.’ Hun gebed is ons gebed.
Het sterfelijk leven is de tijd die ons is toegemeten om dat werktuig te worden.
Ik houd van de boodschap van zuster Lucy Mack Smith, die ondanks haar zwakke gezondheid en hoge leeftijd opstond om haar zusters tijdens een ZHV-bijeenkomst in Nauvoo toe te spreken. Ik wil dat u beseft dat deze vrouw een geweldige stuwende kracht was — een groot leidster. Ze behoorde tot de soort vrouwen die ik ook tegenwoordig in de ZHV zie. Maar op die dag zei ze: ‘Wij moeten elkaar liefhebben, elkaar beschermen, elkaar troosten en instructies ontvangen zodat we met elkaar mogen aanzitten in de hemel.’1
Deze woorden gaan over de zusters, die ‘een werktuig in de handen Gods’ worden.2 Wie van ons wil niet geliefd, beschermd, getroost en in goddelijke zaken onderricht worden? Maar hoe gebeurt dat dan? Het gebeurt met één vriendelijke daad, één uitdrukking van liefde, één attent gebaar, één helpende hand per keer. Maar mijn boodschap is niet gericht tot hen die dergelijke uitdrukkingen van naastenliefde ontvangen, maar tot ieder van ons die dagelijks een dergelijke heilige levenswandel dient na te streven. De profeet Joseph Smith zei dat als we Jezus Christus gelijk willen worden, ‘we onze ziel voor anderen moeten openstellen.’3
We willen allemaal de reine liefde van Christus hebben, die ook wel naastenliefde wordt genoemd, maar onze menselijke aard — de ‘natuurlijke vrouw’ in ons — staat ons in de weg. We worden boos, we raken gefrustreerd, we hekelen anderen en onszelf. En als we dat doen, kunnen we niet het kanaal zijn dat liefde doorgeeft en een werktuig in de handen van onze hemelse Vader is. Bereid zijn om onszelf en anderen te vergeven, wordt een integraal onderdeel van ons zielsvermogen om de liefde van de Heer in ons leven te ervaren en zijn werk te doen.
Toen ik deze toespraak ging voorbereiden, deed ik alles wat ik moest doen: ik ging naar de tempel, vastte, las de Schriften en bad. En ik schreef een toespraak. Maar, zusters, als je besluit om over naastenliefde te schrijven, moet je naastenliefde voelen. En dat had ik niet. Dus kwam ik na veel tranen en gebed tot het besef dat ik vergiffenis moest vragen aan hen die zonder het te weten de aanleiding waren voor mijn onvriendelijke gedachten. Dat was moeilijk. Maar het was genezend. En ik getuig tot u dat de Geest van de Heer weer terugkwam.
Voortdurend naastenliefde betrachten, is een levenslang streven. Maar elke liefdesdaad verandert zowel ons als degenen die hem verrichten. Ik wil u vertellen over een jonge vrouw die ik onlangs ontmoette. Als tiener was Alicia ver van de kerk afgedwaald, maar later kreeg ze het gevoel dat ze moest terugkeren. Op zondag bezocht ze vaak haar grootvader in een bejaardenhuis. Op een van die zondagen besloot ze daar in de buurt naar de kerk te gaan. Ze deed de deur open en trof er de ZHV in vergadering. Maar alle stoelen waren bezet. Toen ze weg wilde gaan, wenkte een vrouw haar en schoof zelf op zodat ze bij haar op de stoel kon gaan zitten. Alicia zei: ‘Ik vroeg me af wat de vrouw van me dacht. Ik had veel piercings en stonk naar rook. Maar dat leek ze niet erg te vinden. Ze maakte gewoon plaats voor me naast haar.’
Alicia, die door de liefde van deze vrouw werd geraakt, werd weer actief in de kerk. Ze is op zending geweest en geeft nu dezelfde soort liefde aan andere vrouwen. De oudere zuster die haar stoel met haar deelde, begreep dat er voor iedere vrouw plaats is in de ZHV. Zusters, we komen bij elkaar om kracht te ontvangen, maar we nemen al onze zwakheden en onvolmaaktheden mee.
Alicia vertelde me iets dat ik nooit zal vergeten. Ze zei: ‘Als ik naar de kerk ga, is er één ding dat ik voor mezelf doe: ik neem voor mezelf deel aan het avondmaal. En de rest van de tijd kijk ik of er mensen zijn die mijn hulp nodig hebben. Dan probeer ik hen te helpen en voor hen te zorgen.’
Als wij een werktuig in Gods handen worden, gebruikt Hij ons om zijn werk te doen. Net als Alicia moet onze aandacht uitgaan naar de mensen om ons heen en moeten we manieren bedenken om ze te helpen en voor ze te zorgen. We moeten aan de mensen denken die bij de deur staan en naar binnen kijken, en ze in ons midden opnemen — zodat we met elkaar mogen aanzitten in de hemel. Niet iedereen vindt dat er voor een ander plek op onze stoel is, maar er zijn altijd stoelen te vinden als we liefde in ons hart hebben.
In 1856 hadden Julia en Emily Hill, twee zussen die als tieners in Engeland lid van de kerk waren geworden en door hun ouders waren verstoten, eindelijk genoeg geld verdiend voor de reis naar Amerika. Ze hadden bijna Zion bereikt, waar ze zo lang naar hadden uitgekeken. Ze trokken met het handkarrenkonvooi Willey over de Amerikaanse vlakten toen ze, en vele anderen, door een vroege oktoberstorm overvallen werden. Zuster Deborah Christensen, een achterkleindochter van Julia Hill, heeft de volgende ontroerende droom over hen gehad. Zij zei:
‘Ik kon Julia en Emily en de rest van het handkarrenkonvooi Willey op die winderige top van Rocky Ridge in de sneeuw zien staan. Ze hadden geen dikke kleding om zich warm te houden. Julia zat in de sneeuw te rillen. Ze kon niet meer verder. Emily, die het ook ijskoud had, wist dat Julia zou sterven als ze haar niet hielp opstaan. Toen Emily haar armen om haar zus sloeg om haar overeind te helpen, begon Julia te huilen — maar er kwamen geen tranen, alleen zachte, huilende geluiden. Samen liepen ze langzaam naar hun handkar. Dertien mensen overleden in die verschrikkelijke nacht. Maar Julia en Emily overleefden het.’4
Zusters, als deze vrouwen elkaar niet hadden gehad, zouden ze waarschijnlijk niet in leven zijn gebleven. En daarnaast hebben ze anderen geholpen om dit verschrikkelijk deel van de reis te overleven, onder wie een jonge moeder en haar kinderen. Het was Emily Hill Woodmansee die later de prachtige woorden van het lied ‘Wij zusters in Zion’ zou schrijven. De woorden ‘vertroosten wie treuren en maken hen sterk’5 krijgen een nieuwe betekenis als we ons proberen voor te stellen wat ze op die besneeuwde vlakten heeft meegemaakt.
Net als de gezusters Hill zullen velen van ons zonder hulp van anderen onze proeftijd niet doorstaan. Maar wat even waar is: door anderen te helpen houden we onze eigen geest in leven.
Lucy Mack Smith en de zusters van die zustershulpvereniging toen ervaarden de reine liefde van Christus, de naastenliefde die geen grenzen kent. Zij hadden de waarheid van het evangelie als leidraad in hun leven; zij hadden een levende profeet; zij hadden een Vader in de hemel die luisterde en hun gebeden beantwoordde. Zusters, wij ook. Bij de doop hebben we de naam van Jezus Christus op ons genomen. Iedere dag dragen we die naam en inspireert de Geest ons om volgens de leringen van de Heiland te leven. Als we dat doen, worden we een werktuig in de handen Gods. En de Geest verheft ons tot een hoger niveau van goedheid.
De grootste blijk van naastenliefde is de verzoening van Jezus Christus, die we als gave ontvangen. Als we oprecht naar die gave streven, moeten we niet alleen bereid zijn die te ontvangen, maar ook om anderen erin te laten delen. Geven we anderen die liefde dan kunnen wij een ‘werktuig in de handen Gods worden om zijn grote werk te doen.’6 Dan kunnen we aanzitten met onze zusters in de hemel — tezamen.
Ik geef u mijn getuigenis van de Heiland: dat Hij leeft en dat Hij ons liefheeft. Hij weet wat wij kunnen worden, ondanks onze huidige onvolmaaktheden. In de naam van Jezus Christus. Amen.