2005
De wil van de Heer voor ons leren kennen
November 2005


De wil van de Heer voor ons leren kennen

Moge de Heer eenieder van u zegenen in uw streven om zijn wil voor u te leren kennen en uw wil daaraan te onderwerpen.

Het is een groot voorrecht en een heilige verantwoordelijkheid om een werktuig in de handen Gods te worden. Waar we ook leven, wat onze omstandigheden ook zijn, wat onze burgerlijke staat of leeftijd ook is, de Heer heeft eenieder van ons nodig om in deze laatste bedeling haar taak te volbrengen in de opbouw van zijn koninkrijk. Het is mijn getuigenis dat wij kunnen weten wat de Heer van ons verwacht en de zegen kunnen ervaren ‘die Hij ons heeft geschonken, dat wij een werktuig in de handen Gods zijn gemaakt om dat grote werk teweeg te brengen.’1 Ik wil vanavond iets uit mijn eigen levensreis vertellen, namelijk hoe ik ben gaan begrijpen hoe we zo’n werktuig kunnen worden.

Ik zal beginnen waar mijn reis eindigde — met deze verheven waarheid die ouderling Neal A. Maxwell heeft verkondigd: ‘De onderwerping van onze wil is in feite het enige écht eigen wat we op Gods altaar kunnen leggen. Alle andere dingen die we “geven” (…) zijn in feite dingen die Hij al aan ons heeft gegeven of geleend. Maar als u en ik ons uiteindelijk onderwerpen door onze eigen wil op te laten gaan in die van God, dan pas geven we Hem echt iets! Dat is ons enige bezit wat we Hem te bieden hebben!’2

Geliefde zusters, ik geef u mijn getuigenis dat we, als we een middel in Gods handen willen worden, als we die volledige zegen willen ontvangen in ‘de dag van dit leven’ waarin we ‘[onze] arbeid […] verrichten’3, ons uiteindelijk, zoals ouderling Maxwell dat zegt, ‘ons uiteindelijk [moeten] onderwerpen’4 aan de Heer.

Het zuiverende proces dat tot mijn getuigenis van dit beginsel leidde, begon onverwachts toen ik halverwege de dertig mijn patriarchale zegen ontving. Ik had als voorbereiding gevast en gebeden, en me in mijn hart afgevraagd: ‘Wat verwacht de Heer van mij?’ Vol verwachting en met onze vier jonge kinderen op sleeptouw gingen mijn man en ik naar het huis van de oude patriarch. In de zegen bleef hij nadruk leggen op zendingswerk — telkens maar weer.

Ik geef het niet graag toe, maar ik was teleurgesteld en bezorgd. Op dat punt in mijn leven had ik nauwelijks het Boek van Mormon helemaal gelezen. Ik was zonder twijfel niet voldoende voorbereid om op zending te gaan. Dus legde ik mijn patriarchale zegen in een la. Terwijl ik me op de opvoeding van mijn kinderen concentreerde, begon ik echter wel serieus de Schriften te bestuderen.

De jaren gingen voorbij en mijn man en ik werkten hard om onze kinderen op een zending voor te bereiden. Toen onze zoons naar verschillende landen gingen, geloofde ik oprecht dat ik mijn zendingsplicht had gedaan.

Toen werd mijn man geroepen als zendingspresident in een onstabiel, chaotisch ontwikkelingsland. Zestienduizend kilometer van huis, en lichtjaren weg van de cultuur en de communicatiemiddelen die ik kende. Maar toen wij als voltijdzendelingen werden geroepen, voelde ik me net als Alma en de zoons van Mosiah — dat ik was geroepen als ‘een werktuig in de handen Gods (…) om dat grote werk teweeg te brengen.’5 Ik voelde ook iets waarvan ik niet weet of zij het ook voelden — een overweldigende angst!

De daaropvolgende dagen pakte ik mijn patriarchale zegen en las die keer op keer door, op zoek naar meer begrip. Zelfs de kennis dat ik een belofte zou beleven die ik decennia eerder van een patriarch had gekregen, nam mijn bezorgdheid niet weg. Kon ik mijn getrouwde en ongetrouwde kinderen en mijn bejaarde schoonouders achterlaten? Zou ik de juiste dingen doen en zeggen? Wat zouden mijn man en ik eten? Zou ik veilig zijn in een land dat politiek onstabiel en gevaarlijk was? Ik voelde me op allerlei gebieden onbekwaam.

Tijdens mijn zoektocht naar gemoedsrust ging ik twee keer zo vaak naar de tempel. Ik overwoog de betekenis van mijn verbonden als nooit tevoren. Op dit cruciale kruispunt in mijn leven waren mijn tempelverbonden een fundament en een katalysator. Ja, ik was bang, maar ik besefte ook dat ik ervoor had gekozen om persoonlijke, bindende, heilige verbonden te sluiten die ik graag wilde naleven. Dit was uiteindelijk niet het werk dat een ander moest verrichten. Dit was mijn zendingsoproep, en ik nam me voor om me ervoor in te zetten.

Joseph Smiths vader gaf zijn zoon ooit de volgende zegen: ‘De Here God heeft u bij naam uit de hemel geroepen. U bent geroepen (…) om het grote werk van de Heer te doen, een werk in deze bedeling dat niemand (…) zo zou doen als u, in alles volgens de wil van de Heer.’6 De profeet Joseph Smith werd geroepen om zijn deel te doen in ‘het grote werk van de Heer’, en hoe overweldigd en onvoorbereid ik me ook voelde, ik wist dat ik geroepen was om mijn deel van het werk te doen. Die kennis was nuttig en gaf me moed.

In mijn voortdurende gebeden bleef ik vragen: ‘Vader, hoe kan ik doen wat U van mij verwacht?’ Op een ochtend, vlak voordat we het zendingsveld in zouden gaan, brachten twee vriendinnen een cadeautje langs — een kleine lofzangenbundel om mee te nemen. Later die dag kwam het antwoord op mijn maandenlange smeekbeden uit die lofzangenbundel. Toen ik op een rustige plek vertroosting zocht, kwamen deze woorden in mijn gedachten:

‘Vat moed! Ik ben met u, o, weest niet verschrikt,

want Ik ben uw God die uw lot hier beschikt.

Ik sterk u en help u en waarschuw voor ‘t kwaad,

als gij vol vertrouwen Mij nimmer verlaat.7

Het besef dat de Heer bij mij zou zijn en mij zou helpen, was slechts het begin. Ik moest nog veel leren om een werktuig in de handen Gods te worden.

Ver weg, in een vreemd land, begonnen mijn man en ik aan onze zending, bijna als pioniers, met geloof bij elke voetstap. We waren over het algemeen vrij letterlijk alleen, onze weg zoekend in een cultuur die we niet begrepen — uitgedrukt in tientallen talen die we niet konden verstaan. De opvatting van Sarah Cleveland, een van onze eerste ZHV-leidsters in Nauvoo, beschreef onze gevoelens: ‘We zijn in de naam van de Heer aan dit werk begonnen. Laten we moedig voorwaarts gaan’.8

Mijn eerste les om een werktuig in Gods handen te worden, was: de Schriften bestuderen, vasten, bidden, naar de tempel gaan en trouw aan de verbonden zijn die ik in het huis des Heren had gesloten. Mijn tweede les was: als ik ‘moedig voorwaarts’ wilde gaan, moest ik volledig op de Heer vertrouwen en oprecht naar persoonlijke openbaring streven. Om die openbaring te ontvangen, moest ik de geboden onderhouden zodat ik voortdurend de Heilige Geest bij me kon hebben.

Mijn laatste les was precies wat ouderling Maxwell had gezegd. Zelfs met de kleinste dagelijkse details gaf ik mijn wil over aan de Heer, want ik had zijn hulp en leiding en bescherming hard nodig. Toen ik dat deed, veranderde de relatie met mijn Vader in de hemel geleidelijk — op diepzinnige wijze — wat mij en mijn gezin nog steeds tot zegen is.

Mijn levensreis is anders dan die van u. Eenieder van u kan mij uit ervaring veel leren over het onderwerpen van uw wil aan de Heer als u er oprecht naar streeft om te weten wat zijn wil voor u is. Wij kunnen ons samen in het herstelde evangelie van Jezus Christus verheugen, dankbaar de zegen erkennen dat we een getuigenis van de Heiland en zijn verzoening hebben. Dit weet ik: onze persoonlijke inspanningen om een ‘werktuig in de handen Gods’ te worden, zijn niet gemakkelijk en hebben ons geestelijk op de proef gesteld — maar onze aardse reis is er op persoonlijke en prachtige wijze door verrijkt.

Geliefde zusters, moge de Heer eenieder van u zegenen in uw streven om zijn wil voor u te leren kennen en uw wil daaraan te onderwerpen. Ik getuig dat onze persoonlijke wil ‘ons enige bezit [is] wat we Hem te bieden hebben!’9 In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Alma 26:3.

  2. Conference Report, sep-okt 1995, p. 30; of De Ster, januari 1996, 22; cursivering toegevoegd.

  3. Alma 34:32.

  4. De Ster, januari 1996, p. 22.

  5. Alma 26:3.

  6. Gracia N. Jones, Emma’s Glory and Sacrifice: A Testimony (1987), pp. 43–44.

  7. ‘O, vast als een rotssteen’, lofzang 53

  8. ZHV-notulen, 30 maart 1842, Archieven van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, p. 24.

  9. De Ster, januari 1996, p. 22; cursivering toegevoegd.