2005
Een werk voor mij te doen
Mei 2005


Een werk voor mij te doen

De Heer stuurde een engel naar Joseph Smith om hem te vertellen dat hij een werk te doen had. Dat werk wordt door ons voortgezet.

Ik kan me een gezinsavond herinneren waarin ik als jong meisje mijn vader hoorde vertellen over het bezoek van de engel Moroni aan de profeet Joseph Smith. Hij zei dat er na oprecht gebed een engel aan het bed van Joseph verscheen. De engel, zijn naam was Moroni, was een boodschapper van God. Hij zei dat God een werk voor Joseph te doen had. (Zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:33.) Ik herinner me dat Vader zei dat ‘Joseph niet uitriep: “O nee, engel, ik wilde alleen maar weten of de ware kerk op aarde was. Ik wist niet dat ik iets moest doen!”’ Maar uiteraard moest Joseph iets doen. Hij had een bijzondere roeping van God ontvangen.

Wat Joseph deed, was opmerkelijk. Hij werd geboren als een gewone boerenjongen, maar dankzij hem werd wel het Boek van Mormon vertaald en gepubliceerd, het priesterschap en de bijbehorende sleutels hersteld, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen georganiseerd en met de bouw van heilige tempels begonnen. Dankzij Joseph Smith zijn alle verordeningen die de kinderen van onze hemelse Vader voor hun eeuwig heil nodig hebben nu op aarde. Dit was de dag van wonderen die in Moroni wordt genoemd (Moroni 7:35–37) en het grote en wonderbare werk waar Nephi eeuwen geleden over sprak (zie 1 Nephi 14:7).

Het werk waar Joseph aan was begonnen, is voortgezet door de leden van de kerk die geloof in de Heer Jezus Christus en zijn herstelde evangelie hadden. Door hun arbeid begon het evangelie van Jezus Christus zich over de hele aarde te verspreiden. Zij hebben echt een wonderbaar werk verricht.

Maar de dag van wonderen is nog niet voorbij en het wonderbare werk wordt nog steeds verricht. Wanneer we ons laten dopen, gaan we deel uitmaken van dat werk.

Dit afgelopen jaar heb ik met veel leden van de kerk gesproken en gezien dat het verbond van de Heer dankzij het geloof en de werken van gewone mensen op aarde wordt gevestigd. (Zie LV 1:17–23.)

Ik denk aan de jongevrouw in Korea die het eerste lid van de kerk in haar familie was. Ze hield haar versleten boekje Persoonlijke vooruitgang vast en zei dat ze ervan droomde om een evangeliegericht gezin te stichten. Ik denk aan de jongevrouwenpresidente in Armenië die trouw het jongevrouwenprogramma volgt terwijl er geen Handboek kerkbestuur in haar taal verkrijgbaar is.

Ik denk aan de leden in Rusland die geregeld naar de tempel gaan. Zij sparen hun roebels op en reizen dagenlang met de bus, de trein en de boot om naar de dichtstbijzijnde tempel in Zweden te gaan.

Ik denk aan mijn nichtje Kimberly van negen die zo enthousiast over de kerk sprak dat haar vriendin zei: ‘Ik wil me opgeven voor jouw kerk. Waar kan ik me opgeven?’

Ik denk aan de jongemannen en jongevrouwen in mijn eigen wijk die hun leidingvaardigheid en talenten ontwikkelen. Ze zingen mee, ze bespelen muziekinstrumenten, houden toespraken, doen mee aan hulpbetoonactiviteiten en doen wat dan ook en maken zo deel uit van dit wonderbare werk.

En ik denk aan de jongeman in Bogotá die zei: ‘Ik spreek namens de jongemannen van Colombia. Wij zijn getrouw en zijn bereid om te dienen!’

Ik ben geweest waar de kerk klein is en waar de kerk groot is, waar de kerk nieuw is en waar de kerk gevestigd is, maar voor ieder van ons geldt hetzelfde: we maken deel uit van het ware, herstelde evangelie van Jezus Christus. Wij dienen op eenvoudige wijze, ons getuigenis groeit en we maken deel uit van deze dag van wonderen.

Ik ben met eigen ogen getuige geweest van het wonder van het herstelde evangelie. Als jong meisje verhuisde ons gezin naar São Paulo in Brazilië, omdat mijn vader was geroepen om het zendingsgebied Brazilië te presideren. Dat was een spannende tijd en een geweldige plek om op te groeien. Mijn broers en ik hielden ervan om ons als zendeling te verkleden en te doen alsof we zendelingen waren. We besteedden uren aan het maken van onze eigen brochures, we ‘predikten’ door de hele tuin, en werden ook ‘overgeplaatst’. Vijf jaar lang gingen de gesprekken aan de eettafel over zendingswerk. Ik luisterde aandachtig naar de geloofsversterkende verhalen van de zendelingen. Zelfs op die leeftijd wist ik dat ik deel van een groot werk uitmaakte.

Toen wij in Brazilië aankwamen, waren er slechts drieduizend leden van de kerk. Ik kan me nog een heel klein jeugdwerk herinneren, met slechts enkele kinderen. We zongen iedere week dezelfde liedjes, want dat waren de enige die in het Portugees vertaald waren. Twee van mijn lievelingsliedjes waren ‘A Luz Divina’ ofwel ‘Het goddelijk licht’ en ‘Er zat een konijntje midden in het bos’. (Zie ‘The Little Rabbit’, Children’s Friend, juni 1955, p. 257.)

In veel opzichten was onze ervaring met die van de pioniers te vergelijken. We kregen in die tijd geen zangboeken, platen of lesboeken van de hoofdzetel van de kerk. Al het benodigde om het evangelie in het Portugees te prediken werd in ons zendingskantoor geschreven en gedrukt. Wij moesten allemaal, zelfs de kinderen, meehelpen om nieuwsbrieven en lessen samen te nieten. De kerk stuurde ons niets. De profeet stuurde ons geen ringpresidenten of bisschoppen. Hij stuurde ons geen ZHV-presidentes of jeugdprogramma’s. De kerk in Brazilië bestond uit hetzelfde materiaal waar de pioniers mee zijn begonnen. Het materiaal om de kerk op te bouwen bevond zich in de mensen.

In de jaren dat we in Brazilië waren, zagen we de kerk enorm groeien. Duizenden mensen werden lid van de kerk. Al snel werd het zendingsgebied gesplitst, er werden districten en gemeenten georganiseerd en er werden nieuwe kerken gebouwd. De nieuwe leden waren enthousiast, hun geloof groeide en ze kregen meer ervaring in het evangelie.

Vele jaren voorbij zijn gegaan. Vorig jaar was ik weer in Brazilië om de herinwijding van de São Paulotempel bij te wonen. Toen hoorde ik dat er 187 ringen in Brazilië zijn. Er zijn nu 26 zendingsgebieden, vier tempels en bijna een miljoen leden. Stel je mijn verbazing voor toen ik in een stadion kwam waar ruim 60 duizend leden bij elkaar gekomen waren om naar president Hinckley te luisteren en de inwijding van de tempel te vieren. Voor mij was het een wonder om duizenden jongeren te zien dansen en zingen. Terwijl ik naar de vreugdevolle festiviteiten keek, zei ik tegen mezelf: ‘Dit is geweldig! Dit is een wonder! Hoe heeft dit wonder kunnen plaatsvinden?’

Ik ben mij de hele avond blijven verbazen over wat ik gezien had. De volgende ochtend bij de inwijding van de tempel had ik een reünie met mijn jeugdwerkleerkracht, zuster Gloria Silveira. Toen begreep ik hoe het wonder had kunnen plaatsvinden. Als nieuw lid zonder ervaring was zuster Silveira in het jeugdwerk geroepen om haar eenvoudige getuigenis te geven en mij de geloofsartikelen in het Portugees te leren. Zij en haar man, Humberto, zijn nog steeds actief. Ze hebben in de loop der jaren veel verschillende taken gehad. Ze zijn nog steeds in de kerk werkzaam. Toen ik zuster Silveira zag, besefte ik dat de kerk in Brazilië was gegroeid door haar en door duizenden anderen als zij. Zij en broeder Silveira vertegenwoordigen mensen die geloof in de Heer Jezus Christus en zijn evangelie hebben. Zij zijn gegroeid in kennis en vaardigheid doordat zij in de kerk hebben gediend. (Zie LV 88:80.) Zij hebben met hun vrienden over het evangelie gesproken. (Zie LV 30:5.) Ze werken in de tempel. (Zie LV 138:48.) Ze hebben hun vijf kinderen goede beginselen bijgebracht. (Zie LV 68:28.) Van hun 43 nakomelingen hebben 15 een voltijdzending vervuld. Hun kleinkinderen trouwen in de tempel, en hun achterkleinkinderen zijn de vierde generatie Silveira die deel uitmaken van het wonderbare werk dat door Joseph Smith is begonnen. Mede door hen is het geloof op aarde toegenomen. Zij zijn een voorbeeld van het wonder waarover de Heer sprak toen Hij zei dat zijn evangelie door de zwakke en eenvoudigen zou worden verkondigd (zie LV 1:23), en dat met kleine middelen grote dingen teweeg worden gebracht (zie 1 Nephi 16:29).

De Heer stuurde een engel naar Joseph Smith om hem te vertellen dat hij een werk te doen had. Dat werk wordt door ons voortgezet en staat onder leiding van president Gordon B. Hinckley, een hedendaagse profeet, die heeft gezegd: ‘Dit is een heerlijk werk. Het is elke man, vrouw, jongen en meisje tot zegen die het aanvaardt.’ (‘Zendingswerk’, Wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden, 11 januari 2003, p. 21.) ‘God zij dank dat Hij ons op zo’n wonderbaarlijke wijze het getuigenis, het gezag en de leer van deze herstelde kerk van Jezus Christus heeft verleend.’ (‘Het wonderbaarlijke fundament van ons geloof’, Liahona, november 2002, p. 81.) In de naam van Jezus Christus. Amen.

Afdrukken