2005
Oproep tot dienen
Mei 2005


Oproep tot dienen

Als wij onze plicht nakomen, krijgen we een gevoel van vreugde en vrede.

Ook ik wil de broeders welkom heten die in deze conferentie tot een nieuwe taak zijn geroepen, tevens wil ik de broeders die eervol zijn ontheven mijn welgemeende felicitaties doen toekomen. Het werk gaat verder. We houden van u allemaal.

Mijn broeders, ik vind het een eer om u vanavond toe te spreken. Het is goed om te zien dat het Conferentiecentrum helemaal vol zit met jonge en oude priesterschapsdragers van God. Als ik eraan denk dat er over de hele wereld nog andere groepen broeders bijeengekomen zijn, voel ik me bijzonder verantwoordelijk. Ik bid dat de Heer mijn gedachten zal leiden en mijn woorden zal inspireren.

President Joseph F. Smith heeft het volgende over het priesterschap gezegd: ‘Het heilig priesterschap is het gezag dat God aan de mens gedelegeerd heeft, waardoor de mens de wil van God kan kennen. (…) Het is heilig en moet door de mensen heilig worden gehouden. Wie het dragen, moeten het eren en respecteren.’1

De eed en het verbond van het priesterschap is op ons allen van toepassing. Voor hen die het Melchizedeks priesterschap dragen, is het een verklaring over de bereidheid om getrouw te zijn, de wetten van God na te leven en onze roeping groot te maken. Voor hen die het Aäronisch priesterschap dragen, is het een verklaring over de toekomstige plichten en taken, waarop zij zich hier en nu zullen voorbereiden.

President Marion G. Romney, voormalig lid van het Eerste Presidium, heeft gezegd: ‘Iedere Melchizedeks-priesterschapsdrager moet ijverig en oprecht de beginselen naleven van de eed en het verbond van het priesterschap dat hij heeft ontvangen. Als hij niet aan de verplichtingen voldoet, zal dat teleurstelling, verdriet en leed tot gevolg hebben.’2

President Spencer W. Kimball heeft daar aan toegevoegd: ‘We verbreken het priesterschapsverbond als we de geboden overtreden — maar ook als we onze taken veronachtzamen. We hoeven dus eigenlijk niets te doen om dit verbond te verbreken’3.

Een bekend predikant heeft gezegd: ‘Mensen werken hard voor geld. [Ze] werken nog harder voor anderen. Maar ze werken het hardst als ze zich aan een goede zaak wijden. (…) Plicht wordt nooit echt nagekomen totdat ze wordt nagekomen door iemand die graag meer zou doen als hij daarvoor de kans kreeg.’4

Als wij onze plicht nakomen, krijgen we een gevoel van vreugde en vrede. De dichter heeft geschreven:

Ik sliep en droomde dat het leven een vreugde was.

Ik ontwaakte en zag dat het leven een plicht was.

Ik ging aan de slag, en zie:

mijn plicht bracht mij vreugde.5

De roep om plichtsvervulling kan zachtjes ontvangen worden als wij als priesterschapsdragers gehoor geven aan onze opdrachten. President George Albert Smith, die altijd bescheiden maar doelmatig was, heeft gezegd: ‘Het is allereerst uw plicht om te leren wat de Heer verwacht, waarna u door de macht en kracht van het heilig priesterschap uw roeping in het bijzijn van anderen zodanig grootmaakt dat de mensen u graag willen volgen.’6

Wat houdt het in om een roeping groot te maken? Het betekent dat onze roeping ons heilig is en van grote waarde, achtenswaardig en prijzenswaardig in de ogen van alle mensen, dusdanig dat zij wordt vergroot en aanzienlijk wordt, zodat het hemelse licht er voor anderen in wordt weerspiegeld.

En hoe maken we onze roeping dan groot? Gewoon, door het werk te verrichten dat van ons wordt verlangd. Een ouderling maakt zijn roeping van ouderling groot door te leren wat zijn taken zijn en die taken dan uit te voeren. En wat voor een ouderling geldt, geldt ook voor een diaken, een leraar, een priester, een bisschop en alle anderen die een ambt in het priesterschap dragen.

De dichter en schrijver Robert Louis Stevenson heeft gezegd: ‘Ik weet wat vreugde is, want ik heb goed werk verricht.’

Broeders, laten we de raad van koning Benjamin niet vergeten: ‘Wanneer gij in dienst van uw medemensen zijt, [zijt] gij louter in dienst van uw God.’7

Laten we contact leggen met de mensen die onze hulp nodig hebben en ze op een hoger, beter plan brengen. Laten we nadenken over de behoeften van minderactieve priesterschapsdragers en hun vrouw en kinderen. Mogen wij de onuitgesproken boodschap van hun hart verstaan. De woorden zijn u bekend: ‘Leid mij, help mij, blijf dicht bij mij, / vraag ik hun steeds weer, leer mij al wat ik moet doen / dat ik tot Hem wederkeer.’8

Heractiveren is geen werk voor een luiaard of een dromer. Kinderen worden groot, ouders worden ouder, en de tijd vliegt voorbij. Stel een ingeving niet uit, maar kom in actie. De Heer zal de weg openen.

Vaak moeten we de hemelse deugd geduld oefenen. Als bisschop kreeg ik op een keer de ingeving om bij iemand langs te gaan van wie vrouw en kinderen enigszins actief waren. De man had echter nooit interesse getoond. Op een hete zomerdag klopte ik bij Harold G. Gallacher op de hordeur. Ik zag dat broeder Gallacher in zijn stoel de krant zat te lezen. ‘Wie is daar?’ riep hij, zonder op te kijken.

‘Uw bisschop’, antwoordde ik. ‘Ik kom kennismaken en u vragen of u met uw gezin naar de kerk wilt komen.’

‘Nee, ik heb het te druk’, luidde het laatdunkende antwoord. Hij keek niet eens op. Ik bedankte hem dat hij geluisterd had, en vertrok.

Kort daarna verhuisde de familie Gallacher naar Californië. De jaren gingen voorbij. Toen ik op een dag als lid van het Quorum der Twaalf op kantoor zat te werken, belde mijn secretaresse: ‘Ene broeder Gallacher die ooit bij uw wijk hoorde, wil u graag spreken.’

Ik antwoordde: ‘Vraag of hij Harold G. Gallacher is, die ooit met zijn gezin op Vissing Place woonde, op de hoek van West Temple en Fifth Street South.’

Ze zei: ‘Hij zegt van wel.’

Ik vroeg of ze hem binnen wilde laten. We hadden een plezierig gesprek over zijn gezin. Hij zei: ‘Ik kom mijn excuses aanbieden omdat ik lang geleden op die zomerdag niet uit mijn stoel ben gekomen om u binnen te laten.’ Ik vroeg of hij actief in de kerk was. Met een glimlach antwoordde hij: ‘Ik ben raadgever in de bisschap van onze wijk. Uw verzoek om naar de kerk te komen, en mijn afwijzende antwoord, hebben me zo beziggehouden, dat ik besloot er iets aan te doen.’

Harold en ik hebben tot hij overleed vaak met elkaar gesproken. De Gallachers en hun kinderen hebben veel roepingen in de kerk vervuld.

President Stephen L. Richards, voormalig raadgever van president David O. McKay, heeft gezegd: ‘Gewoonlijk wordt het priesterschap eenvoudig omschreven als “de macht van God aan de mens overgedragen”.’ Hij heeft daaraan toegevoegd: ‘Deze definitie is volgens mij juist. Maar om praktische redenen geef ik er de voorkeur aan om het priesterschap in termen van dienstverlening te omschrijven, en ik noem het vaak “het volmaakte plan van dienstverlening”. Het is een instrument van dienstverlening, en wie er niet in slaagt om het te gebruiken, zal het verliezen. Ons is door openbaring immers duidelijk verteld dat wie het verwaarloost, “niet waardig zal bevonden worden om te blijven staan.”’9

Afgelopen januari had ik het voorrecht om getuige te zijn van een enorm vrijwilligersproject voor een vrouw die jaren geleden in mijn wijk zat toen ik bisschop was. Ze heet Adele, en zij en haar twee volwassen dochters — van wie er een invalide is — hebben jarenlang in de woonwijk Rose Park in de Salt Lake Valley gewoond. Adele, die weduwe is, heeft het financieel altijd moeilijk gehad, en haar leven was ook niet altijd even gemakkelijk.

Ik kreeg een telefoontje van iemand die betrokken was bij het Gingerbread House Project. Ik werd uitgenodigd om het huis van Adele te onthullen, dat in drie dagen en nachten door veel vriendelijke en vrijgevige vrijwilligers gerenoveerd was, met materiaal dat door talrijke plaatselijke bedrijven was geschonken. Tijdens de renovatie van haar huis waren Adele en haar twee dochters in een andere stad ondergebracht waar ze goed werden verzorgd.

Ik was aanwezig toen Adele en haar dochters met een limousine arriveerden. De groep mensen die had staan wachten bestond niet alleen uit familieleden en vrienden maar ook uit veel werklieden die dag en nacht aan het project hadden gewerkt. Het was duidelijk dat ze tevreden waren met het resultaat en dat ze graag de reactie van Adele en haar dochters wilden zien.

De vrouwen stapten geblinddoekt uit de auto. Wat een opwindend moment toen de blinddoeken werden verwijderd en Adele en haar dochters zich omdraaiden en hun nieuwe huis zagen. Ze waren volledig overrompeld door het enorme project: het huis had een nieuwe voorgevel gekregen, was uitgebreid en er zat een nieuw dak op. De buitenkant zag er nieuw en onberispelijk uit. Ze konden hun tranen niet bedwingen.

Ik liep met Adele en de anderen naar binnen, en we waren verbaasd wat er was gedaan om het interieur te verfraaien en te verbeteren. De muren waren geschilderd, de vloerbekleding was vervangen. Er stonden nieuwe meubels en er hingen nieuwe gordijnen. De keukenkastjes en het aanrechtblad waren vervangen, en er stonden nieuwe keukenapparaten. Het hele huis was van boven tot onder verfraaid, iedere kamer was onberispelijk en prachtig. Adele en haar dochters wisten niet hoe ze het hadden. Maar de uitdrukkingen op het gezicht van de mensen die zo hard hadden gewerkt om het huis op te knappen, waren even aangrijpend en ontroerend. Ook zij hadden tranen in hun ogen toen ze de vreugde van Adele en haar dochters zagen. Niet alleen was een weduwe er een stuk op vooruit gegaan, veel anderen waren zichzelf ook in een ander licht gaan zien. Alle deelnemers waren een beter mens geworden.

President Harold B. Lee, een van de grote leerkrachten in de kerk, heeft ons deze eenvoudige raad over het priesterschap gegeven. Hij heeft gezegd: ‘Als iemand het priesterschap ontvangt, wordt hij een zaakwaarnemer van de Heer. Hij moet zijn roeping beschouwen alsof hij een boodschapper van de Heer is.’10

Nu kan het zijn dat enkelen van u te verlegen van aard zijn of niet voldoende zelfvertrouwen hebben om een roeping te aanvaarden. Bedenk dat dit werk niet enkel van u of van mij is. Het is het werk van de Heer, en als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. Vergeet niet dat de Heer de rug zal sterken die een last krijgt te dragen.

Omdat het leslokaal soms te veel intimideert, vindt het beste onderwijs soms buiten het kerkgebouw of het leslokaal plaats. Ik kan me nog herinneren dat de Aäronisch-priesterschapsdragers van mijn wijk en een aangrenzende wijk enkele jaren geleden enthousiast uitkeken naar het jaarlijkse uitstapje om de herstelling van het Aäronisch priesterschap te vieren. We gingen met de bus naar de begraafplaats in Clarkston (Utah), zo’n 150 kilometer naar het noorden. In de rust van die prachtige omgeving verzamelden we de jongeren rond het graf van Martin Harris, een van de drie getuigen van het Boek van Mormon. Toen we rond de prachtige granieten grafsteen stonden, vertelde ouderling Glen L. Rudd, die toen bisschop van de andere wijk was, iets over het leven van Martin Harris, en las hij uit het Boek van Mormon zijn getuigenis en dat van Oliver Cowdery en David Whitmer voor. De jongemannen luisterden aandachtig. Ze beseften dat ze bij het graf stonden van iemand die een engel had gezien en die de platen met zijn eigen ogen had gezien. Eerbiedig raakten ze de granieten grafsteen aan en dachten ze na over wat ze gehoord en gevoeld hadden.

Vervolgens liepen we naar het graf van een pionier. Op de grafsteen stonden de naam van John P. Malmberg en de woorden:

Uit ons midden is een licht verdwenen;

een stem zo lief, in zwijgen gehuld.

In ons hart is leegte te bewenen,

die nooit meer kan worden opgevuld.

We spraken met de jongens over opoffering, over toewijding aan de waarheid. Die grafsteen onderwees in plichtsbesef, eerbetoon, dienstverlening en liefde. In gedachte zie ik de jongens naar hun zakdoek grijpen om een traan weg te pinken. En ik hoor nog het gesnik waaruit bleek dat zij ontroerd waren en hun best zouden gaan doen. Ik denk dat iedere jongeman zich heeft voorgenomen om een pionier te zijn — iemand die vooruitgaat en anderen de weg wijst.

We gingen toen als groep naar een nabijgelegen park om te picknicken. Voordat we naar huis reden, stopten we even bij de prachtige Logantempel. Het was een warme dag. Ik moedigde de jongens aan om op het grote grasveld te gaan liggen en naar de blauwe lucht te kijken, met de witte, golvende wolken die door een stevige wind werden voortbewogen. We bewonderden de pracht van deze indrukwekkende tempel uit de pionierstijd. We spraken over heilige verordeningen en eeuwige verbonden. Er werd veel geleerd. Harten werden beroerd. Verbonden en beloften werden meer dan woorden. Deze jongemannen kregen het verlangen om naar de tempel te gaan. Zij dachten aan de Meester; Hij was zo dichtbij. Zijn tedere uitnodiging ‘Volg Mij’ werd op de een of andere manier gehoord en gevoeld.

Iedereen die gewillig gehoor geeft aan de heilige oproep tot dienstbetoon, krijgt de belofte: ‘Ik, de Heer, ben barmhartig en genadig jegens hen die Mij vrezen, en Ik schep er behagen in hen te eren die Mij in gerechtigheid en waarheid dienen tot het einde.

Groot zal hun loon zijn en eeuwig hun heerlijkheid.’11

Het is mijn oprechte gebed dat wij allemaal in aanmerking zullen komen voor deze belofte van de Heer. In de naam van Jezus Christus, onze Heiland. Amen.

Noten

  1. Gospel Doctrine, 5de druk (1939), p. 140.

  2. Conference Report, gebiedsconferentie Mexico-Stad 1972, p. 73.

  3. The Teachings of Spencer W. Kimball, Edward L. Kimball (red.), 1982, p. 497.

  4. Harry Emerson Fosdick, Vital Quotations, samenstelling Emerson Roy West (1968), p. 38.

  5. Rabindranath Tagore (1861–1941).

  6. Conference Report, april 1942, p. 14.

  7. Mosiah 2:17.

  8. Naomi W. Randall, ‘Ik ben een kind van God’, lofzang 195.

  9. Conference Report, april 1937, p. 46.

  10. Conference Report, gebiedsconferentie Mexico-Stad 1972, p. 77.

  11. LV 76:5–6.

Afdrukken